Toen ik criminologie studeerde vertelde een hoogleraar eens een anekdote over ‘Rocky in de Pijp.’ Mohammed El-Falah, alias Rocky, was een Marokkaans straatjochie dat in de jaren tachtig les kreeg op een beroemde Amsterdamse boksschool op de Albert Cuypmarkt en als bokser snel furore maakte. Hij verdiende er een aardige cent mee en ontwikkelde zich op latere leeftijd tot een geliefd coach en jongerenwerker. Eenmaal uitgegroeid tot rolmodel, bezocht Rocky in de Pijp ook achterstandsscholen en daar vertelde hij Marokkaanse straatjochies over het belang van leren, hard werken en goed je best doen: het was Rocky immers ook gelukt. De jongens hingen aan zijn lippen en begeleidden hem na afloop naar zijn mooie sportauto. En zoals de hoogleraar die erbij was het vertelde: ‘Je zag sommige jongens denken, boksen kan ik niet, maar zo’n auto krijg ik later ook.’

Ik moest aan die anekdote denken toen ik vorige week naar The Wolf of Wallstreet van Martin Scorsese ging. Een bij vlagen hilarisch, die wellicht aan kracht had gewonnen als ’ie een uur was ingekort. Na negentig minuten toekijken hoe Wall Streethandelaar Jordan Belfort dwergwerpt, en stoned zijn Lamborghini aan diggelen rijdt, raakte ik wel een beetje verveeld. 

Wat vooral opvalt aan Belfort en zijn collega’s, is dat ze niet zoveel talenten hebben. Wat ze wel hebben is een enorme behoefte aan geld en succes, en een nog grotere behoefte om dat te etaleren. Ze leven The American Dream, alleen in een overdrive, zonder er echt voor te werken.

Toen de film met Kerstmis in de Verenigde Staten in première ging, ontstond er ogenblikkelijk een discussie over het morele gehalte. De orgies zouden worden goedgepraat, zelfs worden verheerlijkt en aanzetten tot  

In zijn uitzinnige decadentie geeft de film een verwrongen beeld van onze cultuur; toch is het nog steeds onze cultuur

Zo’n verwijt is onzin. Niet alleen miskent het de Amerikaanse, verhalende traditie van misdaad en de zelfkant, waarvan Scorsese één van de belangrijkste dragers is (hij is bekend van films als Mean Street, Taxi Driver, Raging Bull, Goodfellas et cetera). Filmmakers krijgen bovendien door zo’n verwijt de verantwoordelijkheid om hun publiek te stichten, terwijl dat toch echt het domein is van de dominees, onderwijzers en politici. 

Onzinnig is vooral de veronderstelling dat het gedrag van de handelaren een absurde afwijking is van de cultuur waarin we leven en de kijkers op gevaarlijke gedachten kunnen worden gebracht, die zij anders níet hadden. Toegegeven, weinig mensen maken er een gewoonte van cocaïne van de kont van een prostituee te snuiven en nog minder mensen zullen tijdens werkuren dwergen tegen een reuzen-dartbord willen smijten. In zijn uitzinnige decadentie geeft de film een verwrongen beeld van onze cultuur; toch is het nog steeds onze cultuur.

Na afloop van de film wurmde ik me naar buiten langs groepen twintigers die opgewonden de talloze seks- en drugshoogtepunten tegen elkaar herhaalden. In recensies wordt gesproken van de ‘addictive’ en ‘guilty pleasures’ waarop de Of het nu veel te hard rijden in een luxe sportauto, mooie vrouwen bij de vleet kunnen kopen of gewoon heel veel geld verdienen is, het zijn de heimelijke fantasieën van hele volksstammen. En hoewel mijn voorliefde minder in dure auto’s en mooie vrouwen zit, heb ik de eerste negentig minuten ook gesmuld van de rijkdom, de kleding en de losbandigheid. 

Sinds de economische crisis in 2008 in volle hevigheid losbarstte, zijn de belangrijkste verantwoordelijken apart gezet als een inferieur mensentype en deel van een immorele, op zichzelf staande subcultuur. Dat is misschien een geruststellende gedachte, maar het is ook een gevaarlijk dwaalspoor: een miskenning van de hebzucht die we allemaal kennen en die losbreekt als de gelegenheid zich aandient en weinig ons tegenhoudt. 

Afgelopen zondag verscheen in The New York Times het relaas van Sam Polk, een voormalig  Hij werd door zijn ouders grootgebracht met het idee dat (veel) geld respect en waardering geeft. Na een mislukte academische carrière en misstappen in criminaliteit en drugs, ziet hij zijn kans schoon op Wall Street. Daar vindt hij het geld en de status waar hij naar smacht. Het enige dat uniek is aan zijn verhaal, is de exuberante rijkdom die hij vergaarde. Zijn ambitie om rijk te worden en te blijven, zijn behoefte aan erkenning en zijn angst voor statusverlies, zijn doodgewoon.

Volgens een oude criminologische theorie is er een dunne lijn tussen een criminele en een legale carrière. Of je aan de goede kant van de lijn terechtkomt is ervan afhankelijk of je genoeg te verliezen hebt (respect en liefde van je familie en vrienden bijvoorbeeld) en of je een serieus perspectief hebt (kansen, opleiding en werk). En dan is er nog wilskracht nodig. 

Het was dezelfde hoogleraar waarmee ik mijn verhaal begon, die de theorie ontvouwde. En hij voegde aan zijn anekdote toe: ‘Het probleem is niet dat de Marokkaanse jongens die het verkeerde pad op gaan, onze cultuur niet begrijpen; ze begrijpen deze maar al te goed. Ze willen rijk worden, status hebben en erkend worden. Legaal dan wel illegaal.’ 

Het is de wolf die in ons allemaal huist.