Sinds de aanslagen op Charlie Hebdo herken je de joodse scholen en synagogen in de Antwerpse Diamantwijk al van een afstandje. Niet zozeer aan de davidsterren, of aan andere religieuze symbolen, maar aan de geüniformeerde militairen die er de wacht houden.

De orthodoxe joden wandelen ondertussen schijnbaar onbezorgd over straat. Ze leiden hun gewone dagelijkse levens, in hun eigen uniformen: de hagelwitte overhemden, de donkere pakken en de lange jassen; de hoeden en de pijpenkrullen. Het levert een even wonderlijk als wrang straatbeeld op, vooral als je weet wat zich in deze buurt tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft afgespeeld: jarenlange, dagelijkse terreur, razzia’s en pogroms, gewelddadige oprispingen van antisemitisme en systematische gedwongen volksdeportatie.

‘Hier is dus de synagoge van de Oostenstraat,’ vertelt Jeroen Olyslaegers. Het is een zomerse lentedag, met de schrijver wandel ik langs de belangrijkste locaties van zijn roman ons boek van de maand. ‘Hier speelde zich een af, een van de meest beschamende momenten uit de geschiedenis van de stad. Ik stel me dus voor dat de meute de synagoge ziet, en meteen stenen begint los te wrikken, dingen te vinden om mee te gooien, en de ramen worden aan diggelen geslagen. De agenten vluchten weg. Hoofdpersoon Wilfried Wils staat hier te kijken, weet niet wat hij moet doen. Daarachter, om de hoek is een andere ingang, en joodse mensen vluchten daar naar buiten. Het politiebureau ligt aan de overkant. Dat is nu een heel sjiek restaurant geworden.’

Dat de joden ruim zeventig jaar later knijpt je de keel dicht. Tegelijk voedt de Diamantwijk een ongetwijfeld naïeve hoop op verbroedering. Want het is niet alléén een wijk van orthodoxe joden – er wonen ook veel moslims. Er zijn zelfs straten waarin de joodse bakker en de islamitische slager buren zijn, en de orthodoxe joden delen de smalle stoepen met keuvelende mannen in djellaba’s met puntmutsen.

Als je in deze wijk de ene kant op kijkt, krijg je het gevoel dat het allemaal best goed kan komen, ooit – dat terreur en antisemitisme, haat en nijd tussen bevolkingsgroepen, voorgoed kunnen verdwijnen. Kijk je een andere kant op, voel je dat het hopeloos is, dat een door wapens afgedwongen vrede het hoogst haalbare is – hier en waar dan ook.

Het verhaal diende zich aan in de vorm van een oud proces-verbaal

In WIL schrijft Olyslaegers over een van de bijpersonages, een politieagent, of in het Vlaams, een ‘flik’: ‘Tijdens eerdere tijden zou hij een Noorman geweest kunnen zijn.’ Het is een omschrijving die met een beetje fantasie ook op hemzelf zou kunnen slaan – op zijn lange, rossig krullende haar, zijn wilde baard, zijn krachtige verschijning.

Olyslaegers is vriendelijk en warm, zijn stem zacht en melodieus, zijn woorden goed gekozen. Iemand die graag vertelt. Niet omdat hij zichzelf graag hoort spreken, maar omdat hij veel te vertellen heeft, en omdat er over zijn stad – en zijn buurt – zo ongelooflijk veel te vertellen ís – over vroeger en nu, en hoe vroeger constant in het heden resoneert.

‘Dat proces-verbaal, over een razzia, heeft zeventig jaar liggen wachten in het archief’

‘Mijn boek is begonnen met het proces-verbaal van een politieagent. Dat proces-verbaal, over een razzia, heeft zeventig jaar liggen wachten in het archief. En via historicus Herman van Goethem kwam het op een dag bij mij terecht, een romancier die woont in de straat waar die razzia plaatsvond. Het verhaal is bijna letterlijk op mijn deur komen kloppen.’

‘En wat het nog heftiger maakt: ik zit daar’ – hij wijst naar boven – ‘op mijn werkkamer na te denken, ik heb een vaste telefoonlijn op mijn werkkamer, waar ik normaal alleen voor reclame en dat soort toestanden op word gebeld. Maar nu belt mijn moeder, en ik vertel dat ik een boek ga schrijven over wat ik vandaag gehoord heb. Ik vraag haar: we hadden toch familie wonen in de Van den Nestlei, tijdens de jaren veertig? Ze vertelt me dat tante Irma daar inderdaad dienstmeid was, bij een joods gezin. Maar toch niet meer na augustus 1942, vroeg ik, die mensen zijn toch allemaal opgepakt? Bleek dat tante Irma er daarna was blijven wonen – met een SS-officier. Toen wist ik het gewoon – dat was twee keer op de deur kloppen. Allemaal op één dag.’

Hier helpen joodse mensen elkaar bij nood

We lopen verder. Olyslaegers vertelt over de buurt in oorlogstijd, over de razzia, over het schrijven van WIL. Af en toe groet hij een bekende, met een kushandje, of een ‘hela,’ om zijn verhaal vervolgens zonder hapering te hervatten.

‘In deze bakkerij, Kleinblatt, komt Wils de dag na de razzia zijn tante tegen. De sporen van de vernieling zijn nog zichtbaar. Ge moet u voorstellen, sommige mensen werden niet opgepakt, die stonden niet op de lijst. Moet u eens voorstellen wat dat doet met mensen. Die liggen te bibberen in hun bed, maar er wordt niet aangebeld, en ze zien ondertussen wel dat familie, vrienden en buren worden opgepakt, omdat ze toevallig voor die dag op de lijst staan.

Het is heftig hè?

‘In mijn straat wonen geen joodse mensen. In díe straat daar weer wel. Dat heeft te maken met de Dat klinkt als een soort stadslegende, maar het is echt waar: kennelijk is er een draad die een ruimte omspant waarbinnen joodse mensen tijdens de sjabbat kunnen bewegen, waarbinnen het dus koosjer is om te bewegen. Ik vermoed dat die eroev hier ongeveer loopt. Letterlijk, een draad. De joodse mensen hebben zelfs hun eigen ambulance’ – hij wijst naar een felgele motor – ‘ja, daar zien we het logo. Kijk eens hier, die Hebreeuwse letters. Als een joodse mens wordt aangereden, dan is er naast de gebruikelijke ambulance van het ziekenhuis ook medische bijstand vanuit de eigen gemeente. De Hatzoloh. Dan snap je een beetje hoe gesegregeerd het allemaal is.’

Wat Band of Brothers hem leerde over het belang van verhalen

We lopen door een tunneltje. Aan de ene kant staat een muurschildering. Grote witte letters, ‘No one has the right to obey’ – een citaat van Hannah Arendt. Aan de andere kant staat een citaat van de Amerikaanse post-hardcoreband Fugazi. We houden even stil bij een Shoah-monument, dat in de steigers staat. Dan slaan we linksaf, richting het Stadspark, en Olyslaegers vertelt over de rol van de Tweede Wereldoorlog in zíjn familie – wat misschien wel de kiem voor WIL is geweest.

‘Ik heb een grootvader die gecollaboreerd heeft, als Vlaams nationalist – wat hij zelf omschreef als idealist. Hij is na de oorlog opgesloten geweest. Eerst was hij bij verstek ter dood veroordeeld, en daarna heeft hij bij verstek levenslang gekregen en uiteindelijk, zoals dat ging, werd hij na twintig maanden vrijgelaten. Mijn grootvader heeft die verhalen verteld, was niet iemand die zweeg. Hij heeft lang geleefd, ik heb hem lang meegemaakt. Hij vond altijd dat veel dingen over de oorlog overdreven waren, over de joden, en de nazi’s. Hij zei: ‘ik ben nooit een nazi geweest, ik ben altijd een Vlaamse idealist geweest, tegen de Russen, tegen het rode gevaar.’

‘Pas helemaal op het einde van zijn leven zag hij in dat hij de verkeerde kant gekozen had. Dat kwam door een verhaal: . Geweldig goed geschreven, geweldig goed gefilmd, geweldige acteurs. Mijn grootvader keek Band of Brothers en hij besefte: godverdomme, ik heb gewoon de verkeerde kant gekozen, ik heb gewoon gevochten tegen die jongens. Toen pas.’

‘Afgelopen zondag, op het Passa Porta Festival in Brussel, heb ik mijn grootvader als voorbeeld aangehaald. Een lezer vroeg mij, wat kunnen we doen tegen haatzaaiers? Tegen angst? En ik zei: betere verhalen vertellen. Zolang er geen betere verhalen zijn, zal die angst en haat blijven. Daar geloof ik absoluut in.’

Waarom een smeerlap sympathiek moet blijven

We steken de Quinten Matsijslei over, wandelen door het bloeiende Stadspark – vozende stelletjes, spelende kinderen, picknickende gezinnen. Olyslaegers vertelt over de door en door foute Vlaming, die in zijn boek Nijdig Baardje heet, gebaseerd op een bestaand historisch figuur: ‘In het echt was hij veel erger, veel radicaler. Maar dat kon gewoon niet in het boek, dat werkte niet. Je moest sympathie blijven houden voor die smeerlap. Je moet mededogen hebben tot op het einde, dat is de inzet van het boek. Ik wist intuïtief: hoe meer mededogen en empathie, hoe beter dat het boek werd.’

We komen in de Terliststraat. ‘Dit is waar de laatste razzia gebeurt die ik beschrijf, en de meest vreselijke. Hier wonen vrijwel alleen maar joodse mensen, nog altijd. Dat winkeltje op de hoek dat is een bakker, die hebben de beste rogelachs van heel de stad. Heb je zin in een rogelach? Het is eigenlijk een soort koekje.’

Met twee verse rogelachs in een papieren zakje lopen we verder.

‘Die laatste razzia, dat was een heftige scène om te schrijven. Die dag dat Nikkie, mijn vrouw, mij vroeg om voor te lezen, moest ik echt even stoppen, een glaasje water nemen. Dat was de tweede keer dat ik heb gehuild. Het schrijven was af en toe heel grimmig. Ik heb in totaal drie keer gehuild, de derde keer toen het boek af was. Die schrijfdagen waren heftig, je zit op die scènes te kauwen en je voelt dat het begint te werken, en je voelt ook dat je innerlijk aan het juichen bent. En die dubbelzinnigheid is zo heftig.’

‘We zijn ongeveer rond. Nu komen we aan bij het appartement van Wilfried Wils, waar hij het verhaal begint te vertellen. Dat gebeurt hier. De Quinten Matsijslei. Hier heb ik, in een appartement bij vrienden, ook een eerste versie geschreven, een soort oerversie. Ik had toen twee personages, een politieagent en een dichter. Dat werd al meteen zo complex, dat was niet te doen. Dus ik dacht: waarom kan een politieagent eigenlijk niet van poëzie houden? Ik was voortdurend op zoek naar dubbelzinnigheid, en toen realiseerde ik mij: die dubbelzinnigheid moet in één figuur zitten. Heb je zin om iets te drinken?’

Volgende halte: het Antwerpen van de zestiende eeuw

Op een zonnig terras drinken we een soort limonade, die Bloesem van Oranje heet. We praten over de ontvangst van WIL, en het enorme verschil met de vorige romans, WIJ (2009) en WINST (2012), die veel minder teweegbrachten, maar die na het succes van WIL, waarschijnlijk een tweede leven krijgen - tot Olyslaegers’ grote vreugde.

‘Pas nu zie ik hoe magisch schrijven eigenlijk is’

‘Ik denk dat ik om de twee dagen op straat word aangesproken in Antwerpen. On-voor-stel-baar. Dat is heel concreet hè. Het boek wordt nu vertaald in vier talen, en dat is heel abstract. Maar iemand die je op straat aanspreekt of in de winkel of in de kroeg – iemand die zegt, ik heb uw boek gelezen en ik ben er helemaal kapot van… Dat is de grootste bevrediging, omdat je dan pas ziet hoe magisch schrijven eigenlijk is.’

Olyslaegers is ondertussen al begonnen aan de research voor het volgende boek: ‘Ik voel dat ik het in dezelfde stijl ga schrijven als WIL – via een ik-figuur, en de lezer die via een omweg rechtstreeks wordt aangesproken.

Dat volgende boek gaat over Antwerpen in de zestiende eeuw. Deels vanuit een lichte frustratie dat ik nu Antwerpen associeer met de Tweede Wereldoorlog, maar ook doordat ik, door WIL te schrijven, zo gefascineerd ben geraakt door geschiedenis in een stad, en hoe dat samenleeft met die hedendaagse tijd. En ik dacht: is er nog meer mysterie in deze stad, wat heeft deze stad tot deze stad gemaakt? Dan moet je wel naar de zestiende eeuw, want daardoor is deze stad groot geworden.

Ik voel het wel: ja, er komt een heel goed verhaal aan. Dat is zo’n ongelooflijk gevoel. Dan voel je dat je de wereld aankunt. In feite is dit nog veel ambitieuzer, want de zestiende eeuw is totaal anders – dat vergt nog meer research, nog meer verbeelding, en de goesting en het lef om het toch maar te doen. En nu, na WIL heb ik daar het zelfvertrouwen voor. Nu durf ik te springen. Als het met WIL net zo was gegaan als met de vorige boeken, dan zeg je misschien eerder: ik ga een beschaafd klein romannetje schrijven. Maar ik wil geen beschaafd klein romannetje schrijven. Ik wil grote, stevige romans schrijven die het verschil maken, en ik kan niet meer terug.’

Dit was de sloteditie van onze boekenclub.

Meer lezen?

Als je oorlog alleen van televisie kent, lees dan dit boek Het is helemaal niet gek dat ons Boek van de Maand genomineerd is voor de belangrijke Libris Literatuurprijs. De roman WIL van Jeroen Olyslaegers is onvergetelijk. Lees het verhaal van Dries hier terug Ons boek van de maand laat zien: de Tweede Wereldoorlog is nog niet voorbij Officieel gaat het nieuwe boek van de maand, WIL van Jeroen Olyslaegers, alleen over de Tweede Wereldoorlog. Toch ontdek je bij het lezen al snel: de ethische kwesties die het aansnijdt, zeggen net zo veel over de wereld waarin we nu leven. Lees en discussieer je mee? Lees het verhaal van Dries hier terug Kijken: Deze postbode wil zijn dorpje redden met vluchtelingen The Good Postman is een mooie maar pijnlijke verkenning van de vraag: kan menselijkheid winnen? In deze film, die we tot en met 6 april in samenwerking met Movies that Matter vertonen, discussiëren de inwoners van een klein Bulgaars dorp aan de Turkse grens over vragen waar heel Europa mee worstelt. Bekijk de film hier