Nee, het is niet gek dat het Nederlandse onderwijs zo links is
Journalist en opiniemaker Wierd Duk tweette vorige week een tabel met daarin het stemgedrag van docenten de afgelopen verkiezingen: D66 was onder docenten de grootste partij met 27 procent van de stemmen, gevolgd door GroenLinks (25 procent), SP (15 procent) en PvdA (10 procent). Slechts 5 procent van de docenten stemde VVD, 4 procent CDA en 2 procent PVV.
Duks bijschrift: ‘Onderwijzend personeel stemt in grote meerderheid links. Met D66 erbij: 77% maar liefst. Lijkt mij onwenselijk.’
Ik moest denken aan een oude schoolvriend, die voor een blokuur maatschappijleer zei: ‘Kom, we gaan naar de cursus PvdA-stemmen.’
Kritiek op de politieke gekleurdheid van het Nederlandse onderwijs is niet nieuw, en komt altijd neer op twee punten:
- Het onderwijs moet neutraal zijn (dus leraren moeten hun mond houden).
- Het Nederlandse lerarenkorps is veel te links (dus er moeten meer rechtse leraren komen).
Maar je kunt het niet met beide eens zijn: je pleit dan voor meer rechtse leraren, die daar vervolgens in de klas heel hard hun mond over moeten houden.
Per kritiekpunt dan.
Onderwijs is nooit neutraal
Het is naïef om te geloven dat onderwijs neutraal kán zijn. Dat begint er al mee dat leerlingen niet alles kunnen leren en er dus keuzes gemaakt worden in wat leerlingen moeten weten. Gaan er drie hoofdstukken over de Nederlandse geschiedenis en gaat er één hoofdstuk over de wereldgeschiedenis (of andersom), dan is dat geen neutrale keuze.
Nog voordat de docent z’n les begonnen is, ligt de neutraliteit al aan gruzelementen
Ook de lesstof zelf is niet neutraal: leer je bij economie te berekenen wanneer de winst maximaal is, dan is de aanname dat maximale winst een lovenswaardig streven is.
Of de docent nu links of rechts stemt, nog voordat hij z’n les begonnen is ligt de neutraliteit al aan gruzelementen.
En meer diversiteit? Dat wordt lastig
Duk is het vooral om dat tweede punt te doen. In een reactie tweet hij: ‘Er moeten gewoon diversere docenten komen.’
Dat kan. De CDA’er moet er overheen stappen dat z’n school leerlingen leert dat de Bijbel niet het woord van God is en de VVD’er moet salaris inleveren, maar hè: het zorgt er misschien voor dat de school meer in de maatschappij komt te staan.
Die PVV’er daarentegen krijgt het wel érg moeilijk. Zomaar wat dagelijkse dilemma’s voor de PVV-leraar:
- Geef je les aan de vluchtelingenkinderen in je klas die je het land uit wilt hebben?
- Wat leer je leerlingen over godsdienstvrijheid als je vindt dat een deel van je leerlingen zijn godsdienst niet mag belijden?
- Ga je mee op excursie naar het Rijksmuseum als je subsidie aan musea een linkse hobby vindt?
- Wat doe je met het hoofdstuk klimaatverandering in het lesboek?
- Vind je dat Samira op rij 1 op dezelfde manier behandeld moet worden als ze de wet overtreedt als Rik op rij 3?
- Wat leer je je leerlingen over democratie, als je lijsttrekker de Tweede Kamer een ‘nepparlement’ noemt?
- Wat doe je met leerlingen die een hoofddoek dragen?
Dat onderwijs en de PVV moeilijk met elkaar te rijmen zijn en er dus weinig PVV’ers voor de klas staan, zegt vooral veel over de PVV. Een belangrijk doel van ons onderwijs is kinderen te leren leven in een democratische rechtsstaat, maar het partijprogramma van de PVV trekt zich van die rechtsstaat weinig aan. In de klas is het uitgangspunt dat leerlingen gelijkwaardig zijn, maar voor de PVV bestaat een deel van de klas uit tweederangsburgers.
Maar hé, probeer het maar. PVV’er, meld je bij de lerarenopleiding! CDA’er, pak de bordstift op! VVD’er, stap uit die leaseauto! FvD’er, maak je middelbare school af en ga naar de pabo! Maar verwijt het onderwijs niet dat het een links opleidingsinstituut is, want daar kunnen al die linkse leraren zelf niets aan doen.
En misschien wordt die rechtse stemmer, met zo’n proeftuinmaatschappij in de schoolbanken, vanzelf wel een stukje linkser.