De werkelijke reden dat basisschoolleraren zoveel tijd kwijt zijn met administratie

Johannes Visser
Correspondent Onderwijs

Groot nieuws deze week. De hoge werkdruk van basisschoolleraren wordt vooral veroorzaakt door administratieve regeldruk. Dat blijkt uit een enquête die de NOS de wereld in stuurde, en waar 700 leraren in het basisonderwijs op reageerden. (Al is het eigenlijk geen nieuws. De Algemene Onderwijsbond (AOb) trok dezelfde conclusie eerder dit jaar al na eigen onderzoek.)

Volgens Rinda den Besten, voorzitter van de PO-raad (de belangenbehartiger van schoolbesturen), is de oplossing: betere ict.

Hoe absurd die oplossing is, blijkt wel als je je afvraagt: hoe kan het dan dat er dertig jaar geleden veel minder administratieve regeldruk werd ervaren, terwijl er helemaal nog geen ict was?

Het ministerie van Onderwijs verplicht basisscholen naar eigen zeggen helemaal niet zoveel administratie bij te houden. Die zou worden opgelegd door de schoolbesturen. Daarom startte het ministerie vorig jaar het programma Operatie Regels Ruimen, dat scholen moet helpen te snijden in ‘oerwouden van zelfopgelegde regels.’

‘Iedereen kent de reality-series als Herrie In De Keuken of Robs Grote Tuinverbouwing wel, waarbij mensen aan de hand worden genomen om een grote verandering te realiseren. Dat leidt tot de mooiste resultaten, die mensen zonder hulp niet hadden kunnen bereiken. Dat willen we voor scholen die kampen met bergen papierwerk ook. Zij moeten hun prioriteiten weer op orde krijgen.’

De omstandigheden die hiervoor gezorgd hebben

Ik moet bij administratieve regeldruk denken aan een collega die me het rapport van haar dochter liet zien. Haar dochter was niet alleen gescoord op taal- en rekenvaardigheid, maar ook op relatie met andere kinderen, relatie met volwassenen, grote motoriek, kleine motoriek, spelontwikkeling, taakgerichtheid, zelfstandigheid, betrokkenheid, zelfbeeld en een reeks andere scorepunten die doorliepen op de achterkant van het papier. Op het rapport was haar vooruitgang na vier maanden te zien, en was haar score ook afgezet tegen die van het klassengemiddelde.

Die regels die scholen maken, ontstaan niet uit het niets

Haar dochter was 4.

Hoewel, dat zeg ik nu wel, maar volgens haar rapport had ze het zelfbeeld van iemand van 5 jaar en 6 maanden (vorig rapport: 4 jaar en 10 maanden, klassengemiddelde: 4 jaar en 8 maanden).

Nu kan je van iedere administratieve schoolregel nagaan of het ministerie (of de Onderwijsinspectie) die nu wel of niet oplegt. Dan kom je er misschien achter dat een school niet verplicht is tot op de maand nauwkeurig bij te houden welk zelfbeeld een leerling heeft en dat een leraar niet per se hoeft te meten hoe taakgericht iedere leerling is.

Maar die regels die scholen maken, ontstaan niet uit het niets. Die ontstaan doordat politici omstandigheden scheppen die regels verlangen. En in dit geval is die omstandigheid: de eis om maatwerk te leveren.

Waarom maatwerk tot meetwerk leidt

In laat hij overtuigend zien dat juist maatwerk vaak tot meetwerk leidt. Toen scholing rond 1800 een overheidstaak werd, werd gelijk ook de Onderwijsinspectie opgericht en kwam de inspecteur soms zelfs maandelijks in de klas kijken. Toen in 1901 de Leerplichtwet werd ingevoerd, moesten honderdduizenden leerlingen opeens door het schoolsysteem worden geloodst en was zulk intensief toezicht niet meer mogelijk.

Voilà: de toets en het diploma ontstonden.

En doordat de overheid scholen met elkaar kon vergelijken, groeide toetsing uit van passief controlemiddel tot een instrument om het onderwijs actief te sturen en verbeteren.

Bijvoorbeeld toen in de jaren zestig bleek dat van boerenkinderen door leraren onbewust minder werd verwacht, waardoor ze veelal een te laag schooladvies kregen. Het Cito werd opgericht om die ongelijkheid tegen te gaan én werd een middel om onder- en bovengemiddeld presterende leerlingen in kaart te brengen.

Mellink schrijft: ‘In de kern was de oprichting van het Cito dus een vorm van individualisering. Omdat er één norm was vastgesteld, werden afwijkingen gemakkelijk zichtbaar en werd grootschalige aandacht voor deze ‘afwijkende’ leerlingen denkbaar. Deze aandacht voor verschil door de vaststelling van één norm heeft zich nadien keer op keer herhaald.’

Die herhaalde zich inderdaad keer op keer: via reken- en taaltoetsen kon de ‘normale’ reken- en taalontwikkeling in beeld worden gebracht en wie buiten de norm viel kreeg het stempel ‘dyslexie’ of ‘dyscalculie.’ Vanaf de jaren negentig werd het gedrag van leerlingen steeds vaker getoetst, en wie te veel afweek kreeg het label ‘autismespectrumstoornis.’

Waarom ict deel van het probleem, en niet van de oplossing is

En de basisschoolleraar mocht het allemaal administreren: niet alleen rekenvaardigheid en taalvaardigheid, maar ook de relatie met andere kinderen, betrokkenheid, het zelfbeeld, etc. etc. etc.

Juist door ict werd het ook nog eens eenvoudig om van al die cijfertjes het landelijk gemiddelde te berekenen, klassengemiddeldes tegen dat landelijk gemiddelde af te zetten, schoolbeleid te maken dat ertoe moet leiden dat het klassengemiddelde boven het landelijk gemiddelde komt te liggen, etc. etc. etc. Dat merk ik ook in het voortgezet onderwijs, waar ik zelf lesgeef.

Zo kan ik met het digitale leerlingvolgsysteem Diataal zeer nauwkeurig de leesvaardigheid van mijn leerlingen toetsen. Ze krijgen een score op micro-, meso- en macroniveau, een letter die aangeeft tot de beste hoeveel procent van Nederland ze horen, een streefscore en een referentieniveau.

De Diataal-coördinator deelt de resultaten met de mentoren en stuurt een brief naar de ouders. De mentoren gaan in gesprek met de leerling en rapporteren daarover in het digitale logboek in Magister. Docenten Nederlands maken vervolgens een actieplan dat ze delen met ouders en de teamleider (niet vergeten: terugkoppelen aan de Diataal-coördinator!).

Verplicht het ministerie van Onderwijs al dat geadministreer? Nee. Waarom we het dan toch doen? Omdat het ministerie al jaren zinspeelt op een verplicht leerlingvolgsysteem in het voortgezet onderwijs en we niet achter de wetgeving aan willen hollen als het zover is. En als je een duur leerlingvolgsysteem aanschaft, wil je er vervolgens wel iets mee doen.

Of nu ja, er iets mee doen - in de praktijk blijven de resultaten vaak ergens in het proces hangen omdat leraren het al veel te druk hebben, en als het wel tot een eindadvies komt dan is dat vaak: uw kind moet meer lezen.

Was daar nu zo’n heel volgsysteem voor nodig?

Zó ontstaan overbodige administratieve lasten die leiden tot werkdruk: door de wens om maatwerk te leveren en ict die dat mogelijk maakt, terwijl de leraar daar niet voor gefaciliteerd wordt. Demissionair staatssecretaris Dekker mag dan graag kijken naar Robs Grote Tuinverbouwing, de oplossing voor de administratieve regeldruk in het onderwijs is het televisieprogramma niet.

Lees ook: