Het dilemma Van der G. (en wat het ons leert)

Rob Wijnberg
Oprichter
Het huis van Volkert van der G. en zijn vriendin, gefotografeerd op 6 september 2002. Foto: Olaf Kraak/ANP

Volkert van der G. is, ondanks zware tegenstand, voor het eerst op proefverlof geweest. Binnenkort komt hij definitief vrij. De ratio zegt dat het recht gesproken heeft, maar de onderbuik fluistert: Goh, nu al? Een discussiestuk.

Zelden zal een proefverlof zo veel politieke ophef hebben veroorzaakt als dat van Volkert van der G., moordenaar van Pim Fortuyn. Al tijdens de verkiezingscampagne van 2012 premier Mark Rutte zich faliekant tegenstander van het verlof: de minister van Justitie die daar toestemming voor zou geven, zou zelfs zijn ontslagbrief tegemoet kunnen zien, stelde Rutte.

Ook de huidige staatssecretaris van Justitie Fred Teeven heeft Van der G. altijd het verlof Zowel de premier als de staatssecretaris moesten uiteindelijk hun meerdere erkennen in het bindende advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), die het proefverlof goedkeurde.  

Zodoende kon Van der G. ergens de afgelopen weken voor het eerst weer de buitenwereld in - wanneer en hoelang precies werd niet bekendgemaakt. Het verlof voltrok zich in relatieve rust: een mediacircus bleef uit. Maar of Van der G. die rust ook tegemoet kan zien wanneer hij daadwerkelijk vrijkomt, valt natuurlijk te bezien. Als zijn proefverlof al zo veel stof doet opwaaien, hoe zal het dan vergaan als hij definitief vrijkomt? 

De onderbuik fluistert: nu al?

En dat is al snel: in mei van dit jaar, exact twaalf jaar na de moord op Fortuyn, heeft hij zijn straf van achttien jaar - waarvan een derde per definitie voorwaardelijk - uitgezeten. En met snel bedoel ik niet alleen dat het over drie maanden is. Ook mijn onderbuik fluistert mij met enige regelmaat in: Goh, nu al?

6 mei 2002 lijkt allerminst een eeuwigheid geleden. Dat Volkert van der G., die 33 was toen hij een van de meest schokkende politieke moorden in de recente geschiedenis van Nederland pleegde, op zijn 45ste - negen jaar jonger dan zijn slachtoffer werd - nog een half leven in relatieve vrijheid tegemoet kan zien, voelt evenmin rechtvaardig.

Er zijn goede argumenten te vinden waarom Volkert van der G. meer dan twaalf jaar, misschien zelfs wel levenslang had moeten krijgen

Al eerder toonde ik, in een bijzin in een mijn verbazing over de vrijlating van ‘de Ergste Nederlander Aller Tijden’, zoals een peilinkje van weekblad HP/De Tijd Van der G. ooit doopte. Een bijzin die veel reacties teweegbracht - variërend van instemmend (‘jouw ongemak is het mijne’) tot verontwaardiging (‘populistische nonsens’).

Zie daar in een notendop het dilemma Van der G. Ergens is het belachelijk het rechtsbeginsel van ‘gelijke monniken, gelijke kappen’ opzij te schuiven omwille van een onderbuikgevoel over een enkelvoudige moord van een man die daarvoor nooit een strafblad heeft gehad, anderszijds zijn er die twaalf jaar cel voor een dergelijke ingrijpende misdaad maar moeilijk te verenigen vinden met

Meer dan alleen een moord?

Dat laatste enkel afdoen als ‘populistisch’ en ‘onderbuik’ is te kort door de bocht. Er zijn goede argumenten te vinden waarom Volkert van der G. meer dan twaalf jaar, misschien zelfs wel levenslang had moeten krijgen. Niet in de laatste plaats is er het argument van de openbaar aanklager zelf - later ook door premier Rutte onderschreven -, die levenslang eiste omdat het hier niet slechts om een moord ging, maar om een ‘aanslag op de democratie zelf’.  

Pim Fortuyn was immers niet zomaar iemand: hij was een populair politicus wiens partij zelfs na zijn dood maar liefst 1,6 miljoen kiezers aan zich wist te binden - een absoluut unicum in de parlementaire geschiedenis. De moord op hem was niet alleen een moord op de persoon, maar ook op zijn gedachtegoed en de mensen die hij daarmee vertegenwoordigde. Met zijn daad pleegde Van der G. letterlijk een aanslag op de meest fundamentele waarde in onze samenleving: het vrije, democratische proces.

Een tweede argument ten faveure van het ongemak over zijn vrijlating is dat Volkert van der G. hier nooit diep berouw over heeft getoond. Hij stelde weliswaar dat het ‘niet normaal’ is iemand dood te schieten, maar het woord ‘spijt’ kwam niet in zijn verklaringen voor. Hij beging de daad in vol bewustzijn en met voorbedachte rade - en is daar nooit echt op teruggekomen.

Het derde, en misschien wel meest prangende, argument is dat de motieven van Van der G. om Pim Fortuyn te doden nog altijd meer dan actueel zijn. Van der G. zag in Fortuyn ‘een groeiend gevaar voor de samenleving’, met name voor minderheden ‘zoals moslims’ en was bang dat de politicus het op deze ‘kwetsbare’ groep gemunt zou hebben. Hij zag daardoor geen andere uitweg dan naar de wapens te grijpen.

Als Van der G. in Fortuyn al een gevaar voor moslims zag, valt te hopen dat hij het programma van de PVV nooit onder ogen krijgt

Een moeilijk te bagatelliseren motief, gezien de politieke realiteit anno 2014: in vergelijking met de standpunten van Geert Wilders over de islam en haar aanhangers, vertegenwoordigde Pim Fortuyn een haast weldadige redelijkheid en gematigdheid. Als Van der G. in Fortuyn al een gevaar voor moslims zag, valt te hopen dat hij het partijprogramma van de PVV nooit onder ogen krijgt. Om nog maar te zwijgen over het feit dat het hele politieke spectrum in Nederland de afgelopen twaalf jaar enorm richting Fortuyn is opgeschoven - denk maar niet dat verplichte vroeger heel normaal was voor de PvdA.

Al met al zijn er dus goede redenen aan te voeren voor de stelling dat de vrijlating van Van der G. veel te vroeg komt, zo niet überhaupt onterecht is. Al was het maar omdat politieke moorden van dit statuur elders in de wereld niet zelden met levenslang worden bestraft: dat was al zo bij de moord op de Amerikaanse senator Robert F. Kennedy in 1968, maar ook in het toch niet als streng bekendstaande Zweden kreeg de moordenaar van Anna Lindh, de minister van Buitenlandse Zaken, in 2003 nog levenslang.

Twaalf jaar is geen sinecure

Natuurlijk is er ook de andere kant, de - laten we zeggen - rationele tegenstem van het onderbuikgevoel, die met evenveel recht van spreken kan verdedigen dat Vrouwe Justitia hier haar werk naar behoren heeft gedaan. De grootste troef voor deze zienswijze is simpelweg dat een rechtstaat nu eenmaal gebaseerd is op het gelijkheidsbeginsel en dat er dus geen aanleiding mag zijn de moord op een politicus zwaarder te bestraffen dan een moord op wie dan ook. Dat het slachtoffer toevallig Pim Fortuyn heette, zou voor een rechter met de symbolische blinddoek om niet mogen meewegen: zou dat wel zo zijn, dan staat de deur naar klassenjustitie wagenwijd open. Alsof de dood van iemand uit de ‘elite’ erger is dan die van de ‘buurvrouw om de hoek’.

Daar komt bij dat Van der G. naar Nederlandse maatstaven zeker geen malse straf kreeg opgelegd: achttien jaar (waarvan dus een derde voorwaardelijk) is geen sinecure, zeker gezien het feit dat de dader geen strafblad had, dat het om een zogenoemde enkelvoudige moord ging en dat de kans op herhaling door experts niet hoog werd geacht. Levenslang zou dan ook volledig ongepast zijn geweest, ook misdaadjournalist Mick van Wely, die onder de titel Levenslang! een boek schreef over de geschiedenis van deze strafmaat.

Opsluiting tot de dood erop volgt past niet in een systeem waarin niet wraak en vergelding, maar rationaliteit en effectiviteit hoog in het vaandel worden gedragen

Centraal staat hier verder het meer morele argument dat een rechtvaardig strafsysteem in principe altijd gericht zou moeten zijn op resocialisatie: opsluiting tot de dood erop volgt past simpelweg niet in een systeem waarin niet wraak en vergelding, maar rationaliteit en effectiviteit hoog in het vaandel worden gedragen. Zoals de doodstraf vanwege de inhumaniteit en onomkeerbaarheid ervan uit de gratie is geraakt, zo is binnen de progressieve rechtsfilosofie ‘levenslang’ eveneens in een weinig positief daglicht komen te staan.

Samenvattend staat de zaak-Van der G. dus symbool voor een duivels dilemma, waarbij rechtsgevoel en rechtsratio voortdurend om voorrang strijden. En dat dilemma staat zelf weer symbool voor de al veel langer bestaande kloof tussen hoe veel ‘gewone burgers’ de Nederlandse rechtspraak ervaren (‘slap’, ‘de gevangenis is een hotel’) en hoe experts die rechtsspraak doorgaans duiden ( ‘steeds harder’, ‘uit de pas in Europa’).

De kloof tussen communis opinio en opinion chic

In weinig discussies is, naar mijn bescheiden inschatting, de kloof tussen burger en deskundige zelfs zo groot als in die over het Nederlandse strafklimaat: ‘Publiek en politiek willen strenger straffen, experts (juristen, criminologen, psychologen) zijn daar sceptisch over,’  justitiekenner Bart de Koning het ooit eens kernachtig samen. Of, zoals rechtspsycholoog Hans Crombag het nog mooier zei: ‘Het behoort tot de opinions chics onder juristen dat straf niet echt werkt.’

Die opinion chic is niet uit de lucht komen vallen. Achter de gedachte dat zwaar straffen nauwelijks effectief is, gaat een eeuwenlang proces vooraf van wat je de ‘rationalisering van de rechtspraak’ zou kunnen noemen.

Ga je terug naar prehistorische samenlevingen, dan was er sowieso geen georganiseerde rechtspraak: straffen werden volledig volgens de wetten van wraak en willekeur opgelegd. Zeventien eeuwen voor Christus, in het Babylonisch recht, kwamen de eerste oefeningen in proportionaliteit om de hoek kijken: volgens de Babyloniërs moesten vergrijp en straf wel ‘in verhouding’ tot elkaar staan. Via het Christendom wortelde dat principe eeuwen later nog verder in de westerse cultuur met het bijbelse ‘oog om oog, tand om tand’.

Dit rationele principe kreeg zeventien eeuwen na Christus definitief voet aan de grond door de Britse filosoof Jeremy Bentham (1748-1832). Een straf moest volgens Bentham altijd getoetst worden aan de vraag of het welzijn van de samenleving als geheel ermee gediend was. Anders gezegd: straffen moesten niet alleen ‘vergeldend’, maar ook ‘productief’ en ‘nuttig’ zijn in relatie tot de dader en de maatschappij.

Emotionele genoegdoening van de slachtoffers, het afschrikken van misdadigers en wraakgevoelens kwamen door de Verlichting te boek te staan als ‘onderbuik’

Zo deed de ratio die in het moderne strafsysteem nog altijd gemeengoed is zijn intrede. Emotionele genoegdoening van de slachtoffers, het afschrikken van potentiële misdadigers en de bevrediging van wraakgevoelens kwamen door de Verlichting te boek te staan als ‘onderbuik’, als irrationeel en ongefundeerde argumenten binne een rechtsstaat, die vervangen dienden te worden door rationele principes als proportionaliteit en effectiviteit. Zie daar de kiem van het resocialiserende strafsysteem en de communis opinio onder juridisch deskundigen dat ‘zwaarder straffen niet werkt’.

Dit rationaliseringsproces is iets om trots op te zijn - niemand die werkelijk terug zou willen naar een rechtsstaat waar de toevallige sentimenten van de massa leidend zijn in de strafmaat. Of, iets minder ver weg, naar het systeem van bijvoorbeeld de Verenigde Staten, waar men nog jury duty voor gewone burgers kent en waar de gevangenissen overvol zitten met langgestrafte huis-tuin-en-keukencriminelen die meestal uit de onderklasse van de samenleving komen en die op deze manier maar al te vaak een tweede kans in het leven wordt ontzegd.

De onderbuik is niet altijd fout

Dat neemt echter niet weg dat de rationalisering van de rechtspraak dusdanige vormen kan aannemen dat zij de aansluiting met het rechtsgevoel van burgers kwijt kan raken. In zijn essay Misdaad en straf in een tijd van cultuurverlies wijst de Nederlandse filosoof Ad Verbrugge al in 2004 op dat gevaar: de roep om zware (of zwaardere) straffen is niet per definitie een ‘irrationele opwelling van primitieve wraakinstincten’, maar kan ook gelden als een uitdrukking van ‘een gemeenschappelijke wil tot recht’.  Want, zegt Verbrugge: ‘Met een straf wordt het slachtoffer te kennen gegeven hoezeer een misdaad algemeen wordt afgekeurd en geen bestaansrecht heeft.’

Oftewel, sluit de rechtsspraak - met al haar rationele grondslagen voor proportionaliteit en onderzoeken naar effectiviteit - te weinig aan op het rechtsgevoel van mensen, dan voldoet zij niet langer aan een van haar belangrijkste functies, namelijk: het uitdrukken van een gemeenschappelijke moraal die laat zien hoe verwerpelijk bepaalde misdrijven worden gevonden. Wil dat zeggen dat ‘de mening van de massa’ dus maar leidraad moet worden in de rechtszaal? Geenszins. Wil dat zeggen dat de straf voor Volkert van der G. dus maar moet worden herzien? Ook niet.

Maar een hernieuwd debat over de vraag of de Nederlandse rechtspraak genoeg aansluiting vindt bij het rechtsgevoel van de samenleving kan nooit kwaad. Mei 2014 is wellicht een mooi moment om die discussie weer eens aan te zwengelen.