Waarom feiten niet het antwoord zijn op nepnieuws
Waarheid doet er niet meer toe in onze samenleving, is de conclusie van veel journalisten. Hun antwoord: meer factchecken dus. Maar waar we behoefte aan hebben is niet meer feiten. Wel meer eerlijkheid.
‘De waarheid is belangrijker dan ooit.’
Of dat waar is, weet ik niet. Maar het is wel de reclameslogan waarmee The New York Times al een aantal maanden lezers probeert te verleiden tot een abonnement. En dat is ook niet zo vreemd.
Sinds de verkiezing van een pathologisch liegende Donald Trump als president van de Verenigde Staten, en parallel daaraan, de vloedgolf van nepnieuws die de sociale media overspoelt, staat het begrip ‘waarheid’ weer helemaal centraal in de journalistiek. Je kunt geen journalistieke conferentie bezoeken of academische paper openslaan, of de beschouwingen over post-truth society, fact free politics en fake news vliegen je om de oren.
Een breed gedeelde analyse van het probleem luidt in een notendop: onze samenleving is voorbij de waarheid. En, misschien nog wel belangrijker: machthebbers zijn de schaamte voorbij. Openlijk liegen en verdraaien is het nieuwe normaal. Geholpen door nieuwe media, die politiek gemotiveerde propaganda als nieuws verkopen, wordt de burger overspoeld met ‘alternatieve feiten’ en ‘alternatieve realiteiten.’ Waar is niet meer wat klopt. Waar is wat klikt.
Hierdoor is het onderscheid tussen nep en echt verdwenen. Niemand weet meer wat werkelijk is en wat niet. Dat verdwenen onderscheid is een gevaar voor de democratie. Als een bevolking geen realiteit meer deelt, kan die immers ook niet samenleven - laat staan samen besturen. Zoals het ook onmogelijk zou zijn samen naar een voetbalcompetitie te kijken, als iedereen andere uitslagen in het nieuws zou zien en aan het einde zijn eigen club tot kampioen zou kronen. Voor het spel genaamd politiek geldt hetzelfde: je kunt niet van mening verschillen als je het niet eerst eens bent over de feiten.
Het antwoord: méér feiten
Al een tijdje zoekt de gevestigde journalistiek naarstig naar een antwoord hierop. Logischerwijs wordt dat antwoord vaak gevonden in: meer feiten. Google en Facebook investeerden allebei in nieuwe factchecking tools, om gebruikers te waarschuwen voor nepnieuwsberichten in hun zoekresultaten en nieuwsfeed.
Ook traditionele kranten, zoals The New York Times en The Washington Post, hebben zich volledig gestort op het factchecken: er zijn inmiddels hele redacties gewijd aan het controleren van de uitspraken van president Trump. En ook Jimmy Wales, oprichter van Wikipedia, heeft zich aan het factcheckingfront gemeld: hij kondigde onlangs Wikitribune aan, een soort Wikipedia waar journalisten en burgers samen de feitelijkheid van nieuws gaan controleren.
Deze initiatieven vinden allemaal hun oorsprong in een bepaalde filosofische opvatting van wat waarheid precies is - een opvatting die haar grootste bloeiperiode kende in de zeventiende- en achttiende-eeuwse Verlichtingsfilosofie van denkers als René Descartes en Immanuel Kant en die in de loop van de negentiende en twintigste eeuw tot het DNA van de moderne journalistiek is gaan behoren. Het is een opvatting waar journalisten hun obsessie met feiten aan te danken hebben en waar ze ook hun streven naar objectiviteit op baseren.
Die opvatting werd door de Amerikaanse filosoof Richard Rorty in zijn boek Philosophy and the Mirror of Nature (1979) ooit samengevat als de ‘spiegeltheorie’ van waarheid: het idee dat waarheid ‘een correcte weergave’ of ‘weerspiegeling’ is van de realiteit om ons heen. Waarheid is, volgens deze filosofische school, ‘correspondence to reality’: overeenstemming met de werkelijkheid. Wat een uitspraak, stelling of theorie van de mens waar maakt, is de mate waarin deze de werkelijkheid reflecteert.
Voor een leek, niet geschoold in de filosofische finesses van waarheid, klinkt dit misschien als een open deur: natuurlijk is waarheid een juiste weergave van de werkelijkheid. Vergelijk het met een schilderij: dat noem je ‘realistisch’ als het gelijkenis toont met de realiteit waar het een afbeelding van is.
Maar in de filosofie is deze opvatting van waarheid allesbehalve onproblematisch. Er zijn hele stromingen gewijd aan de ontkrachting ervan (en Rorty behoorde tot een belangrijke spil in één van deze stromingen).
Mensen leven in verschillende realiteiten en het samenspel tussen die realiteiten noemen we ‘cultuur’
Die ontkrachtingen zijn zeer uiteenlopend, maar bevatten altijd wel een mengeling van argumenten als deze: 1) Er is niet één werkelijkheid waaraan je de uitspraken van de mens kunt toetsen; 2) Er is wel één werkelijkheid, maar daar heeft de mens geen directe toegang toe, omdat de ervaring van de werkelijkheid per definitie iets anders is dan de werkelijkheid zelf; of 3) Uitspraken van mensen zijn altijd modellen van de werkelijkheid en dus nooit ‘werkelijk’ (of zoals de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche zei: ‘Er zijn geen feiten, enkel interpretaties.’)
De moraal van al deze argumenten is min of meer hetzelfde, namelijk: er is niet zoiets als waarheid, want - voor zover er één realiteit is - ervaart, interpreteert en beschrijft iedere mens die steeds weer anders. De mens kan niet bepalen of zijn interpretatie ‘overeenstemt met de werkelijkheid.’ Het hoogst haalbare is eerder: overeenstemming tussen mensen onderling. In de woorden van Rorty: ‘We kunnen praten over hoe we onze claims rechtvaardigen, maar we kunnen niet praten over waarheid. Rechtvaardiging hangt af van een toehoorder en van een aantal waarheidsopties. Waarheid hangt nergens van af. Juist omdat waarheid nergens van afhangt, valt er niks over te zeggen.’
Dat betekent: waarheid is een sociale constructie, waar mensen zich als groepen omheen scharen. En omdat de werkelijkheid geen eenduidige interpretaties of beschrijvingen opdringt, ontstaan er allemaal verschillende sociale groepen die allemaal verschillende opvattingen koesteren over wat nu precies die werkelijkheid is waar wij - mensen - in leven.
Anders gezegd: mensen leven in verschillende realiteiten en het samenspel tussen die realiteiten noemen we ‘cultuur.’
Waarom het geen zin heeft factcheckers in te zetten in een cultuuroorlog
Deze (postmoderne) kritiek op de spiegeltheorie van waarheid zie je tegenwoordig heel duidelijk terug in allerlei maatschappelijke discussies. Denk maar aan het debat over dat we allemaal ‘in onze eigen bubbel’ leven. In essentie gaat dat over het ontbreken van waarheid als een verbindende factor tussen groepen mensen met ieder een eigen werkelijkheidsbeleving.
En hoe sterker die realiteiten van elkaar verschillen, hoe sterker het gebrek aan waarheid wordt ervaren: als de ene groep gelooft dat de gehele samenleving wordt bedreigd door, bijvoorbeeld, ‘islamisering,’ terwijl de andere groep die ontwikkeling helemaal niet ervaart of ziet, komen realiteiten zo ver uit elkaar te liggen dat samenleven steeds moeilijker - of zelfs onmogelijk - wordt. Of, om het wederom in de voetbalmetafoor uit te drukken: bedenk maar eens wat er gebeurt als Feyenoord-fans straks op de Coolsingel vieren dat hun club kampioen is geworden, terwijl op alle televisies in Amsterdam Teletekst zegt dat Ajax bovenaan staat.
Precies, daar komen rellen van.
Geen wonder dus dat journalistieke organisaties als The New York Times en sociale platforms als Facebook hun heil zoeken in meer feiten. Het zijn immers feiten die ten grondslag liggen aan een gedeelde realiteit.
Maar, de kritiek op de spiegeltheorie van waarheid indachtig, wordt onmiddellijk duidelijk waarom dat een heilloze weg is. Als waarheid niet ‘overeenstemming met de realiteit’ is, maar een sociale constructie waarmee mensen aan groepsvorming doen, hebben meer feiten geen zeggingskracht. Dat is immers precies waarmee de groepen zich van elkaar onderscheiden: in een andere opvatting van wat feiten zijn.
Zoals Clay Shirky, een denker gespecialiseerd in de effecten van het internet op de samenleving, het treffend formuleerde: ‘We are bringing fact checkers to a culture war.’ Overeenstemming met de werkelijkheid leidt niet automatisch tot overeenstemming tussen mensen onderling.
Integendeel, hoe meer de journalistiek erop hamert dat zij ‘de feiten presenteert’ en daarmee dus ‘de waarheid in pacht heeft,’ hoe sterker ze wordt gewantrouwd door de groepen die niet deze feiten delen. Het doel een gedeelde realiteit te creëren, gebaseerd op overeenstemming over wat feit is en wat niet, heeft dan precies het omgekeerde effect: het wantrouwen tussen journalistiek en publiek neemt toe in plaats van af. Objectiviteit wordt dan ervaren als snobisme of opdringerigheid: alsof ‘jullie realiteit’ de ‘enige juiste’ is.
Hoe dan wel? Over waarheid als eerlijkheid en integriteit
Gelukkig is er ook een andere filosofische opvatting van waarheid die hier iets aan kan doen. Die, in mijn ogen, beter in staat is de kloof tussen de verschillende realiteiten waarin we leven te overbruggen en die daarmee in potentie het wantrouwen tussen journalistiek en publiek - en daarmee ook tussen mensen onderling - kan verkleinen.
Die opvatting zou je kunnen samenvatten als: waarheid als eerlijkheid en integriteit. In plaats van waarheid te baseren op de veronderstelling dat er één realiteit is die op een juiste manier kan worden weergegeven, gaat deze opvatting ervan uit dat waarheid een sociale constructie is ten opzichte waarvan je als mens een bepaalde houding kunt aannemen. Dat klinkt wellicht een beetje vaag, maar kan als volgt worden begrepen:
- In plaats van te doen alsof ‘de feiten voor zich spreken,’ toon je de aannames waarop jij je oordelen over de wereld baseert.
- In plaats van feiten te ‘controleren’ op overeenstemming met ‘de werkelijkheid,’ toon je de inherente subjectiviteit van jouw interpretaties en stel je je open voor andere ervaringen van de werkelijkheid om je heen.
- In plaats van je onderzoek te presenteren als conclusies en je te distantiëren van de reacties van lezers, zie je je onderzoek als een doorlopende dialoog die niet per se tot een eindpunt hoeft te worden gebracht.
- In plaats van te streven naar geveinsde ‘objectiviteit’ en ‘neutraliteit,’ ben je transparant over je morele opvattingen en de doelen die daaruit voortvloeien.
- In plaats van te doen alsof waarheid iets is wat ‘los van jou’ staat, beschouw je waarheid als een product van de menselijke geest en interactie.
Het cruciale verschil tussen waarheid als overeenstemming met de werkelijkheid en waarheid als eerlijkheid en integriteit is dat de eerste ervan uitgaat dat waarheid iets is wat gevonden wordt, terwijl de laatste ervan uitgaat dat de waarheid iets is wat gemaakt wordt.
Aanhangers van de eerste theorie streven er dan ook naar, in de woorden van Richard Rorty, ‘om tijd te vervangen door oneindigheid en het gesprek te vervangen door zekerheid.’ Waarheid, eenmaal gevonden, is absoluut en universeel.
Aanhangers van de tweede theorie daarentegen koesteren die hoop niet. Want die gaan ervan uit dat, wederom in de woorden van Rorty: ‘het enige dat we als mens kunnen doen, is met elkaar delen wat we geloven en willen. En voor zover we kunnen overzien, zal het leven er voor altijd zo uit blijven zien.’
Uit deze twee verschillende opvattingen vloeit logischerwijs een heel ander soort journalistiek voort. De gevonden waarheid schrijft voor dat je als journalist uitzoekt hoe iets zit, de feiten op een rijtje zet en deze presenteert aan het publiek.
Journalistiek als het constant bijstellen van aannames
De gemaakte waarheid daarentegen ziet journalistiek als een uitwisseling van ‘beliefs and desires,’ in de vorm van een gesprek, met eerlijkheid en integriteit als onderliggende waarden. Op basis van een open blik, een luisterend oor en een eerlijke dialoog over verschil én overeenstemming in perspectieven en waarden, bouw je een vertrouwensband op met je publiek. Niet een ongelijkwaardige relatie tussen zender en ontvanger (het klassieke massamediamodel), maar tussen gelijkwaardige gesprekspartners.
Bij De Correspondent proberen we dit in praktijk te brengen. Door niet te doen alsof we objectief zijn, maar juist transparant te zijn over onze missies en (morele) aannames. Door niet te doen alsof waarheid iets eenduidigs is, maar door onze aannames continu bij te stellen als nieuwe informatie ons daartoe aanzet. En door niet alleen maar te zenden, maar in een permanente dialoog met onze leden gezamenlijk tot nieuwe inzichten te komen. Het uiteindelijke doel is om een nieuw soort vertrouwen te kweken, niet gebaseerd op het idee dat de journalist de waarheid in pacht heeft, maar door toegankelijk, integer en transparant te zijn.
Als ik The New York Times was, zou ik dus een andere slogan kiezen.
Openheid is belangrijker dan ooit.