Een telefoon volgen is goedkoop. Veel te goedkoop

Dimitri Tokmetzis
Correspondent Surveillance & Technologie

Vier cent per uur. Dat moeten Amerikaanse opsporingsdiensten afrekenen als ze een mobiele telefoon volgen. Vroeger was surveilleren honderden, soms duizenden malen duurder. Geen wonder dat de privacy onder druk staat: mensen in de gaten houden kan nu voor een prikkie.

Wat kost het om iemands auto vier weken te volgen? Het lijkt muggenzifterij. Wat doet het ertoe in het totale beeld van mondiale surveillance, waarvoor inlichtingendiensten zoals NSA, FBI en CIA jaarlijks miljarden verbranden? Toch ligt achter deze vraag een interessante gedachte.

Net zoals een prijs vraag en aanbod in evenwicht brengt, kan een prijs dat ook doen voor veiligheid en privacy.

In de onlangs gepubliceerde en zeer interessante  Tiny Constables and the Cost of Surveillance wordt hier dieper op ingegaan. Onderzoekers Ashkan Soltani en Kevin Bankston schrijven over United States v. Jones, een zaak die in 2011 en 2012 voor het Amerikaanse Hooggerechtshof diende. De auto van Antoine Jones was in 2005 gedurende 28 dagen gevolgd met behulp van een GPS-zender, zonder dat er een gerechtelijk bevel was aangevraagd. Volgens hem is daarmee een inbreuk gemaakt op zijn grondrechten. De rechters gaven hem gelijk.

De onderbouwing van het vonnis was verrassend; de politie mocht hem volgen, maar niet zo lang.

Privacy versus veiligheid

In dit soort zaken maken rechters een afweging tussen privacy en het veiligheidsbelang dat met het onderzoek gediend wordt. Ze vonden dat die balans in dit geval was doorgeslagen, omdat het volgen van Jones simpelweg te makkelijk was. Rechter Alito schreef bijvoorbeeld: ‘In het precomputertijdperk werd privacy niet zozeer wettelijk beschermd, maar vooral door praktische beperkingen. Het was kostbaar en moeilijk om voor langere tijd iemand te surveilleren en daarom kwam het niet vaak voor. De surveillance in deze zaak − het gedurende vier weken constant monitoren van de locatie van een auto − zou vroeger een groot team van agenten, voertuigen en mogelijk luchtondersteuning nodig hebben. Alleen zeer belangrijke onderzoeken zouden een dergelijke inzet van opsporingsmiddelen rechtvaardigen. [GPS-]apparaten, zoals in deze zaak toegepast, maken langdurige monitoring relatief makkelijk en goedkoop.’

De rechters vonden het volgen van Jones simpelweg te makkelijk 

Soltani en Bankston berekenden wat het volgen van een voertuig of persoon gedurende 28 dagen daadwerkelijk kost. Ze hebben daarbij gekeken naar de Amerikaanse situatie, maar ik denk dat de verhoudingen in grote lijnen overeenkomen met de Nederlandse situatie. 

De onderzochte volgmethoden zijn: lopend volgen en per auto, zowel openlijk als heimelijk, het gebruik van die je nabij moet volgen via een GPS en tot slot het vorderen van locatiegegevens bij een telecomprovider. Ik zal u niet vermoeien met de methodologische details, maar de kosten voor menselijk volgen zijn aan de lage kant.

Verschillende prijskaartjes

Dit is het overzicht waar Soltani en Bankston mee komen:

De kosten voor opvraging bij telecomproviders lopen uiteen omdat die verschillende tarieven in rekening brengen voor het voldoen aan dit soort verzoeken. De uitsmijter is Sprint, een Amerikaanse telecomprovider: iemands locatie volgen voor vier cent per uur. Dat is nog eens surveillance voor een prikkie.

Het valt meteen op dat de verschillende volgmethoden zeer verschillende prijskaartjes hebben. Soltani en Bakston stellen dat als een surveillancemethode tien keer zo goedkoop is als een oude methode, die goedkopere methode een te grote privacy-inbreuk maakt. 

De grens van tien is willekeurig. Maar de achterliggende gedachte is interessant om te volgen.

Surveillance verbieden want te goedkoop?

Het is een gedachte die ik in de Nederlandse en Europese wetgeving in ieder geval nooit ben tegengekomen. Je hebt natuurlijk wel het proportionaliteitsbeginsel, dat kort gezegd stelt dat het doel de middelen moet heiligen. Maar een surveillancepraktijk verbieden omdat die te goedkoop zou zijn?

Als de macht van de staat of bedrijven toeneemt, moeten de waarborgen voor de burger meegroeien, zodat het evenwicht gehandhaafd blijft

De schrijvers gaan ervan uit dat er een breekbaar evenwicht is tussen macht en privacy. Als de macht van de staat of bedrijven toeneemt, moeten de waarborgen voor de burger of consument meegroeien, zodat het evenwicht gehandhaafd blijft. Door de snelle technologische vernieuwing is het haast ondoenlijk om deze balanceeract tijdig middels wetten te reguleren. Smartphones en apps genereren continu locatiedata over hun gebruikers.

De bijvoorbeeld dagelijks vijf miljard van dat soort data en legt daarmee sociale netwerken bloot van miljoenen mensen. Er is nog geen wetgeving die onze locatiedata hier goed tegen beschermd. Het afwijzen van dit soort surveillance op basis van prijs − het is relatief goedkoop − biedt wellicht tijdelijke soelaas. Een hoge prijs vormt een natuurlijke drempel voor de overheid (en bedrijven) om al te diep in ons leven te dringen.

Database met vingerafdrukken

Ik denk dat deze prijsbenadering ook nuttig kan zijn voor het Nederlandse debat. Neem de discussie over de database met vingerafdrukken. Bij het aanvragen van een nieuw paspoort worden van iedere Nederlander vingerafdrukken afgenomen en vervolgens centraal opgeslagen. Het idee is om die database voor opsporingsdoeleinden te gebruiken. De politie kan op deze manier veel sneller sporen volgen. Dat is efficiënt en uiteindelijk relatief goedkoop.

De vraag is hier of het de politie niet te makkelijk wordt gemaakt. Als alle vingerafdruksporen zo makkelijk tot een persoon te herleiden zijn, komen dan niet veel te veel mensen in het vizier? Welke rem heeft de politie dan nog om eerst zorgvuldig ondersteunend bewijsmateriaal te verzamelen voordat er op deuren van verdachte, maar vaak onschuldige burgers wordt gebonsd?