Hoe kan je je thuis voelen in een wereld vol verschil?
Voel je je Nederlands, Turks, Vlaams, Baskisch, Europees? De nationale identiteit is vloeibaar geworden. In een mooi boek verkent Sarah De Mul hoe je je thuis kan voelen in een wereld waarin het monoculturele thuisland, waar ieder trots is op dezelfde nationale symbolen, niet meer bestaat.
Als ik na een tripje naar Nederland in mijn stad Gent van het station naar huis fiets, passeer ik al snel een huis waarvan het woonkamerraam is gevuld met sanseveria’s. Om voor veel Vlamingen herkenbare redenen krijg ik dan altijd een warm gevoel vanbinnen. Was ik Arnon Grunberg, dan zou ik schrijven: thuis ben je waar de sanseveria’s op de vensterbank staan.
Het huis van de sanseveria’s staat pal naast de grote moskee van Gent. Bij de ingang wappert een Turkse vlag. In een oogopslag zie je op deze plek dat het monoculturele Vlaanderen waarin iedereen zich thuis voelt bij dezelfde symbolen en tradities niet langer bestaat.
Het zojuist verschenen boek Retour San Sebastian van Sarah De Mul is te lezen als een verkenning van wat thuishoren in multiculturele tijden betekent. Haar man is Bask, zij Vlaming. Samen reizen ze naar San Sebastian, om daar hun vierjarige dochter Lide onder te dompelen in haar verre vaderland, in de hoop dat ‘het evenwicht tussen haar moeder- en vadertaal zich kon herstellen, en bijgevolg ook de balans in de gezinsverhouding.’
Als iemand het Europese idee kan belichamen, is het haar dochter wel, denkt De Mul. Eenheid in diversiteit is het motto van de Europese Unie. De EU wil ruimte bieden voor regionale talen en culturele minderheden en tegelijkertijd uitdrukking geven aan een lotsverbondenheid tussen de Europese volkeren. Maar in de lange jaren van de crisis die noord en zuid uiteendreef en botsende ideeën over hoe de vluchtelingenstromen op te vangen, leek dat gevoel van lotsverbondenheid uitgedoofd. Kunnen we onze hoop stellen op Europese kinderen als Lide, die thuis zijn in meerdere talen en culturen? Zal zij haar Baskische en Vlaamse wortels weten te vervlechten tot een eenheid?
De natie is een fictie, maar wel een hardnekkige
Als Retour San Sebastian iets duidelijk maakt, is het dat het een hondsmoeilijke opdracht is. Terwijl Lide tijdens de reis naar Baskenland in alle toonaarden ‘Zijn we er bijna?’ vraagt, wil ze als ze er eenmaal zijn vooral weer naar huis. Uit protest weigert ze aanvankelijk te eten. Als haar moeder Baskisch praat, antwoordt ze niet. Goed, haar vader mag het Baskisch bezigen, maar bij haar moeder hoort het Nederlands. En als het meisje eenmaal gewend is, wil ze juist niet meer naar huis. Het Baskische en het Vlaamse leven, het blijven werelden apart, waar niet zo eenvoudig een eenheid uit is te smeden.
De Mul had nochtans altijd gedacht dat nationale cultuur een fictie is. Vaderlandslievende trots boezemde haar afkeer in. Op de universiteit had ze geleerd dat nationalisme een uitvinding is uit de negentiende eeuw. Dat de natie een illusie is, een ‘bron van misplaatste superioriteit’ die leidt ‘tot uitsluiting, racisme en xenofobie.’
Het zijn standpunten die ik ook heb vertolkt in pleidooien tegen het idee dat er zoiets bestaat als een (nationale) identiteit en een (nationaal of ook Europees) volk. Maar De Muls Baskische geliefde doet haar zekerheden wankelen. Ze beseft dat ze haar eigen taal kan spreken dankzij de strijd die daarvoor is gevoerd door de Vlaamse Beweging. Zou zij net als haar man het nationalisme verdedigen als haar eigen taal en cultuur nu nog in de verdrukking zaten? vraagt ze zich af.
De kleren van de nationale identiteit kun je niet makkelijk omwisselen
Zeker, als cultuurwetenschapper blijft ze beseffen dat de nationale cultuur een constructie is, opgetrokken uit verhalen die mensen vertellen om hun eigenheid af te bakenen. Ze weet dat Baskenland in tijden van mondialisering de plek is waar de wereld de naam Baskenland heeft aangenomen. Dat nationale cultuur geen statistische verzameling is van tradities en waarden die alle burgers delen, eerder een voortdurend veranderend amalgaam van gedeelde discussieonderwerpen.
Maar in San Sebastian ontdekt ze ook de emotionele kracht van de verhalen waarmee mensen hun nationale identiteit stutten. Ze zijn niet als kleren die je makkelijk kan omwisselen. Ze zitten aan je lijf vastgeplakt, ze beïnvloeden je zelfbeeld en je gevoelens.
Dat geldt des te sterker in Baskenland, de regio in Europa met de oudste taal waar een deel van de bevolking al decennia voor onafhankelijkheid strijdt. Onder het bewind van de Spaanse dictator Franco dat van 1939 tot zijn dood in 1975 duurde, verloor Baskenland zijn autonome status. Baskisch spreken bij overheidsinstellingen, in het onderwijs en in de media was verboden. De liefde voor de eigen taal en tradities is er in Baskenland alleen maar sterker door geworden.
De gevaarlijke kant van de natie
Die trots heeft naast een bekoorlijke ook een gevaarlijke kant. Eind jaren vijftig riepen Baskische studenten de verzetsbeweging ETA in het leven. Ze deden de moeder van De Muls geliefde aanvankelijk denken aan Robin Hood. Ze stalen geld van het regime en probeerden het te ontregelen met kleine sabotageacties. Maar de strijd werd allengs bloediger. Meer dan achthonderd doden, onder wie ook kinderen, heeft ETA op het geweten. In oktober 2011 zei de organisatie de wapens neer te leggen. Onlangs gaf ETA haar wapenopslagplaatsen prijs. Maar ruimhartig berouw over de slachtoffers die ze maakte, heeft ze nog niet getoond.
De repressie was navenant hard. De Mul vertelt dat de vermaarde Spaanse onderzoeksrechter Baltasar Garzón in het eerste decennium van deze eeuw volgens het motto ‘alles is ETA’ opereerde. Politieke partijen werden illegaal verklaard, kranten gesloten en journalisten vastgezet. Iedereen met maar het minste beetje sympathie voor de gedachte van Baskische onafhankelijkheid gold als verdacht.
Bij een congres over schrijvers in gevangenschap in Amsterdam in 2015 sprak De Mul Teresa Toda. De voormalige journaliste bij de Baskische krant Egin maakte in 1989 mee dat haar hoofdredacteur, met wie ze zat te eten in een restaurant in Madrid, door rechtsextremisten werd geëxecuteerd. In 1998 vielen tweehonderd gewapende agenten de redactie van haar krant binnen, terwijl er alleen inkt en papier was te vinden, zei de hoofdredacteur bij het latere proces. De jarenlang durende rechtszaak mondde voor Toda uit in zes jaar gevangenis. In november 2013 kwam ze vrij. ‘Het waren toch geen verloren jaren,’ zei Toda tegen De Mul, ‘haar engagement werd er enkel nog meer door versterkt.’
Het zijn even indrukwekkende als complexe geschiedenissen die De Mul vertelt over de Baskische onafhankelijkheidsstrijd. Het geweld van de ETA mag zinloos en gruwelijk zijn geweest, de totalitaire onderdrukking van al wie Baskische sympathieën koesterde, is haast even onbevattelijk. Het doet denken aan de gang van zaken in Turkije nu. Maar ik kan mij niet herinneren dat de verontwaardiging over de gebeurtenissen in Spanje, sinds 1986 lid van de EU, ooit maar in de buurt kwam van de huidige ophef over Turkije.
Een effect hebben deze verhalen zeker: wanneer je over de onderdrukking van de Basken leest, groeit je sympathie voor het verlangen uitdrukking te mogen geven aan de eigen taal en cultuur alleen maar. Je beseft dat je in een luxepositie moet zitten om de vrijheid te hebben noties als ‘de eigen cultuur’ te relativeren en campy de sanseveria te koesteren.
De gemeenschap is het product van wilskracht
De Mul besluit haar zoektocht niet met panklare oplossingen. Thuishoren is misschien wel de kern van vreedzaam samenleven, tekent ze op. Ik lees het als: in een wereld waar iedereen in meer of mindere mate ontheemd is, is samenleven alleen mogelijk als iedereen toch enigszins het gevoel heeft erbij te horen.
Dat is haast godsonmogelijk in Baskenland waar voormalige daders en nabestaanden van slachtoffers, mensen met verschillende herinneringen en standpunten over de toekomst moeten zien samen te leven. En dat is ook niet eenvoudig in België, waar De Mul op de multiculturele school van haar dochter ziet hoe veel van haar klasgenootjes heen en weer pendelen tussen de mijlenver uiteenliggende werelden van school en thuis.
Tot het ultieme inzicht komt De Mul misschien wel als ze een bezoek brengt aan de Bruselako Euskal Etxea, de Baskische culturele vereniging in Brussel. Er zijn mensen van allerlei aard en origine, constateert ze. ‘De aanwezigen leken op het eerste gezicht nauwelijks iets met elkaar te delen, behalve misschien de verwachting om die avond in Brussel een Baskische gemeenschap aan te treffen. In de loop van de avond kreeg die gemeenschap vorm, in de ontmoeting en het gesprek, ze werd geboren in de zoektocht, over talen en culturen heen, naar een raakvlak, de wil om een herkenningspunt te vinden, overeenkomst bevestigd te zien, een taal te delen, in een onderneming die voorlopig was en die zich niet afzonderlijk maar enkel in gezelschap kon voltrekken.’
Ik vind het een mooi inzicht: een gemeenschap is er niet van nature, ze is het product van werk en wilskracht. Dat klinkt misschien hopeloos soft, in tijden dat velen er eerder voor kiezen in te hakken op al wie anders denkt en leeft. Maar juist daarom ben ik gecharmeerd van mensen die het verlangen koesteren overeenkomsten en raakvlakken te vinden in een wereld vol verschil.
Dat geldt evengoed voor de straat met het huis van de sanseveria’s en de moskee als voor het Europa van Vlaanderen en Baskenland, van Nederland en Bulgarije. Eenheid in diversiteit is misschien te hoog gegrepen, laat Lide zien. Maar in de slotregel verlangt ze wel terug naar Donostia, de Baskische naam voor San Sebastian. Baskenland is deel geworden van wie zij is, van haar complexe, veellagige, altijd veranderende identiteit.