Afgelopen week vergaderde het Europees Parlement in Straatsburg. Het is een eeuwige ergernis, dat gependel tussen Brussel en de Franse stad. Regelmatig vragen lezers wanneer er toch eens een eind komt aan die zinloze geldverspilling die het imago van de EU zoveel kwaad doet. Niet snel, tot voor kort.

Want al heeft tachtig procent van het Parlement er genoeg van, het gaat er niet over. In het Europees Verdrag is vastgelegd dat het een zetel in Straatsburg heeft. En met een verdragswijziging moeten alle lidstaten akkoord gaan.

Frankrijk heeft daar helemaal geen trek in. Als land dat aan de wieg stond van de Europese integratie is het niet meer dan logisch dat het ook een belangrijke Europese instelling huisvest, vinden de Fransen. Bovendien is Straatsburg, dat in de geschiedenis vaak wisselde tussen Duitse en Franse handen, een plek met enorme symbolische waarde. De prille Europese samenwerking stond immers in het teken van de Frans-Duitse verzoening en het verlangen naar nooit meer oorlog.

Maar nu lijkt er toch plots een opening te zijn. Door de Brexit én de verkiezing van Emmanuel Macron. In april nam het Europees Parlement aan waarin staat dat de Brexit een ‘excellente gelegenheid’ biedt om het parlement alleen in Brussel onder te brengen. Straatsburg zou in ruil dan een Europees agentschap kunnen krijgen dat Londen moet verlaten, bijvoorbeeld het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA).

Al was ze bij de stemming afwezig, het Franse parlementslid Sylvie Goulard zich in een dergelijke oplossing te kunnen vinden. En dat is een belangrijk signaal. Want Goulard staat dicht bij Macron. Vorige week benoemde hij haar tot minister van Defensie. Het idee dat het aanvaardbaar is dat het parlement Straatsburg verlaat, heeft nu dus de Franse regering bereikt. Wie weet wordt het tot voor kort ondenkbare dus toch werkelijkheid.

Een belachelijke gedachte

Zelf was ik er niet bij, in Straatsburg. Omdat ik werkte aan een onderzoeksjournalistiek project waar ik nog niets over kan vertellen. En schreef over nationale identiteit tussen vrolijke fictie en bloedige ernst, naar aanleiding van een boek dat ik van harte wil aanbevelen, Retour San Sebastian van Sarah De Mul.

Nadat ik het had voltooid, las ik Hoe Vlaming te zijn? Van nieuwkomers in Nederland verwachten we altijd dat zij thuis raken in de Nederlandse cultuur en samenleving, een poging doen erbij te horen en er zelfs in op te gaan. Heb ik als weliswaar in België geboren maar in Nederland opgegroeide witte man dan niet net zo goed de plicht om in te burgeren en de Vlaming in mijzelf te (her)ontdekken, nu ik in Gent woon?

Eigenlijk wel, vind ik zelf. Want ik wil niet de geprivilegieerde zijn die ontsnapt aan wat een ander wel moet. Maar tegelijkertijd boezemt nationale trots me eerder afkeer in en ambieer ik Europeaan te zijn. Ook betrap ik mezelf erop dat het verlangen Vlaming te zijn schaamte oproept. Alsof ik het een beetje belachelijk vind te pretenderen dat ik een échte kan worden. En mocht ik dat al denken, dan zijn er genoeg Vlamingen die me met hun aanduiding ‘Hollander’ duidelijk maken dat ik niet een van hen ben of word. Wat velen eisen van immigranten uit verre landen en culturen lukt mij niet eens in een buurland dat dezelfde taal spreekt.

Nu zal Hoe Vlaming te zijn? me bij deze worsteling niet helpen. Want een zelfhulpboek met praktische tips is het geenszins. Wel bevat het boek fascinerende beschouwingen van twee voormannen van de Vlaamse emancipatiestrijd, August Vermeylen (1872-1945) en Jozef Deleu (1937).

Bijzonder om te lezen vond ik dat Vermeylen in 1895 alle koloniale politiek een ‘aanstotelijke schanddaad van onze "beschaving"’ noemt. Leesvoer voor de lieden die honderdtwintig jaar later nog volhouden dat onze samenleving superieur is.

Vermeylens beroemdste zin is zonder twijfel: ‘Wij willen Vlamingen zijn om Europeeërs te worden.’ Als ik dat in twee regels mag uitleggen: om jezelf te kunnen zijn, moet je de vrijheid hebben je in je eigen taal uit te drukken en je eigen cultuur te beminnen. Pas als die vrijheid bestaat, ben je ook in staat je open te stellen voor anderen en je eigen nationale identiteit te overstijgen.

Het mooie en menselijke

Het is een gedachte die mooi aansluit bij wat Sarah De Mul in Baskenland ontdekt. En die evengoed uit de mond van kunstenaar Frans Masereel (1889-1972) had kunnen komen. ‘Met mijn voeten blijf ik in Vlaanderen geworteld, maar mijn geest dwaalt door de wereld,’ zei hij ooit in ‘Nationalist ben ik nooit geweest, want van in mijn jeugd was ik Europees gericht,’ vulde hij aan.

In Oostende zag ik dit weekend een schitterende - gaat dat zien! - van Masereels werk. De graficus en houtsnijder vertelt in beelden waar je eindeloos naar kan kijken kleine verhalen over het hele palet van menselijke emoties: liefde en geilheid, opstandigheid en berusting, vreugde en angst. Uit zijn werk spreekt een intens verlangen het mooie en het menselijke te vinden in een wereld van oorlogsdreiging en industrialisering, geweld en onderdrukking. Bijzonder fraai is het kolossale doek La famille en lecture dat Masereel maakte ter gelegenheid van de wereldtentoonstelling in Parijs van 1937, een ode aan het lezen als een bron van licht in een wereld vol duisternis.

‘La famille en lecture’ (1937) van Fans Masereel

In de tentoonstelling gaat het werk van pacifist Masereel in gesprek met werk van hedendaagse sociaal-betrokken kunstenaars. Zoals Philip Aguirre Y Otegui. Aguirre is een Baskische naam, leerde ik uit het boek van De Mul. En zijn vader ontvluchtte Baskenland gedurende de Spaanse burgeroorlog en belandde in Antwerpen. Bij het aanschouwen van zijn werk ‘Muur’ beving mij opnieuw schaamte. Ik moest eraan denken dat het leeuwendeel van de Europarlementariërs die voor veel geld vrij pendelen tussen Brussel en Straatsburg zich hard maakt om de buitengrenzen van Europa beter af te grendelen voor armoezaaiers en oorlogsvluchtelingen van elders. Over schanddaden van onze ‘beschaving’ gesproken.

‘Muur’ (2016) van Philip Aguirre Y Otegui