Twee dagen was ik bij mijn moeder ingetrokken en toen vertrok ik naar Cyprus. Mijn vriendin wilde naar de zon. Nu viel het mee met de zon op Cyprus, maar sinds ik Zondagen in augustus van Patrick Modiano heb gelezen, heb ik een zwak voor badplaatsen in de winter.

Mijn moeder vond het niet erg dat ik weer wegging, ik had beloofd weer terug te komen, bovendien liggen mijn vriendin en mijn moeder elkaar niet. Mijn moeder is kieskeurig, helemaal als het gaat om vriendinnen. Slechts één van mijn vriendinnen heeft haar goedkeuring kunnen wegdragen. Ze vindt het fijn dat ik weer bij haar woon, maar ik heb de indruk dat ze damesbezoek niet op prijs stelt.

Columbia Beach Resort in Pissouri Bay bleek een kattenhotel te zijn. Er waren meer katten dan gasten. Dat kwam goed uit, want mijn vriendin houdt meer van dieren dan van mensen. Verder waren er vooral Engelse en Duitse toeristen op leeftijd en een groep cursisten die onder leiding van een gezette man met een grote baard een cursus volgden. Ik vrees een cursus schrijven, maar helemaal zeker weet ik dat niet.

Bij het ontbijt sloot mijn vriendin vriendschap met een kat die ze De Mooie Rooie noemde. Hij was rood. Of hij mooi was, weet ik niet. Ik heb geen verstand van katten.

‘Als ik een jongetje zou krijgen zou ik het laten besnijden,’ zei ik, terwijl mijn vriendin De Mooie Rooie stukjes ham voerde; zelf is ze vegetariër, maar ze houdt zo veel van dieren dat die mogen wat zij niet mag. Ze heeft ook al eens verkondigd dat ze haar kinderen vlees zou geven.

‘Het is toch verminking?’ zei ze.

‘Ik voel me niet verminkt,’ antwoordde ik.

‘Omdat je niet beter weet.’

Ze keek me een tikkeltje verongelijkt aan.

‘Ik wil mijn kind ook laten dopen,’ zei ze, ‘kun je een besneden kind ook laten dopen?’

‘Daar weet ik niets van,’ antwoordde ik, ‘maar ik kan me nauwelijks voorstellen dat de kerk daar moeilijk over doet.’

De oorlog is overal, ook in badplaatsen in de winter. Misschien wel juist daar

Een taxichauffeur die Kyros Pepekkos heette, reed ons twee dagen later naar het stadje Paphos terwijl hij vertelde dat zijn vader in de oorlog van 1974 was verdwenen. ‘Ik heb alles verloren,’ zei Kyros op neutrale toon. Ook voegde hij eraan toe dat die taxi eigenlijk zijn hobby was, hij had een biologische boerderij. Hij gaf ons twee mandarijnen van zijn boerderij. Daarna vertelde hij dat zijn vader was vermoord door de Turken in 1974, maar hij stond nog steeds als vermist genoteerd, want de Turken wilden de moord niet toegeven. Volgens Kyros waren op dit gedeelte van Cyprus nog altijd circa 1.500 mensen vermist.

De oorlog is overal, ook in badplaatsen in de winter. Misschien wel juist daar.

Midden in de nacht glipte een zwarte kat via het balkon onze kamer binnen. Eerst sliep de kat rustig op de bank, maar daarna nestelde het zwarte beest zich op het bed.

Ik maakte mijn vriendin wakker.

‘Ik wil de kat niet op mijn bed,’ zei ik, ‘maar als jij hem niet vies vindt, moet je dat zelf weten.’

Ze vond hem niet vies. Het beest ging onder haar dekens liggen.

De volgende dag bij het ontbijt stal ze plakjes ham voor hem die ze in een servet wikkelde en in haar broekzak meesmokkelde uit de ontbijtzaal.

Daarna was hij niet meer weg te slaan uit onze kamer.

Jaloers was ik niet. De zwarte kat wel, die aan verlatingsangst leek te lijden, want op de dag van vertrek beet hij mijn vriendin lelijk in haar knie.

Ik begreep dat de relatie van mijn vriendin en de kat meer toekomst had dan die van mijn vriendin en mij. Maar er is nog hoop, ik ben bereid te reïncarneren als kat. Of als poema.