300.000 eenzame mensen in één stad
‘Eenzaamheid grijpt om zich heen’: dat was de kop boven een artikel in Het Parool afgelopen woensdag. Leven in een grote stad, zo blijkt uit onderzoek van de GGD, is allerminst een garantie tegen ongewenst alleen-zijn: maar liefst 300.000 Amsterdammers – 48 procent van de volwassenen – heeft last van eenzaamheid, en 80.000 Amsterdammers voelen zich zelfs ‘ernstig eenzaam.’
(Dat is meer dan in heel Nederland, maar ook in de rest van het land houdt het, met 43 procent van de volwassenen die zich eenzaam voelt, niet over.)
De eenzaamheid in Amsterdam neemt toe, vertelt VU-hoogleraar Theo van Tilburg in het artikel, deels door vergrijzing en deels omdat de hoofdstad ‘kwetsbare groepen’ aantrekt, waaronder migranten, studenten en expats. De gemeente heeft 1 miljoen euro per jaar uitgetrokken om eenzaamheid te ‘signaleren,’ ‘herkennen’ en het taboe erop te doorbreken.
Migranten, studenten en expats zijn extra kwetsbaar
Dit soort berichten lees je de laatste tijd wel vaker, natuurlijk, maar dit keer resoneerde het bij mij net wat meer. In mijn vorige nieuwsbrief schreef ik over twee boeken die ik onlangs las: Solitude, waarin Michael Harris schrijft dat we de kunst van het ‘alleen-zijn’ zijn verleerd, en The Lonely City van Olivia Laing, over hoe je in een miljoenenstad toch – juist – eenzaam kan zijn, en wat dat met je doet.
Harris en Laing zetten me aan het denken over de relatie tussen die twee toestanden – alleen-zijn en eenzaamheid – die soms met elkaar samenvallen maar ook elkaars tegenovergestelde kunnen zijn.
Veranderen eenzaamheid en alleen-zijn, zoals onder meer Harris beweert, werkelijk onder invloed van verstedelijking en technologische ontwikkelingen? In hoeverre hangen ze samen met creativiteit, cognitieve vaardigheden, en welzijn? En ook: wat gebeurt er met de ervaring ervan wanneer je kinderen krijgt?
Ik vroeg om leestips, en die kreeg ik – heel veel. (Dank Peter, Roel, Jeannette, Inke, Liedeke, Huib, Willem, Guido, Sander, Albert, Tamar en Annette). How to be Alone (2014) van Sara Maitland werd het vaakst genoemd, dus die heb ik bovenop de stapel gelegd. De komende weken werk ik aan een verhaal rondom deze thematiek.
Het gevoel dat je een roman bent binnengelopen
Solitude las ik toen ik in New York was, en voor het eerst in lange tijd min of meer alleen. Daar bezocht ik The New Museum, waar, op de vierde verdieping, Under-Song for a Cipher te zien was, een tentoonstelling van het werk van de Brits-Ghanese schilder Lynette Yiadom-Boakye.
Ik betrad de zaal zonder enige voorkennis, en werd direct gegrepen door de zeventien enorme olieverfschilderijen die de drie donkerrode zaalmuren sierden. Portretten zijn het, meestal driekwart of ten voeten uit, van mensen die dansen, of zitten, of liggen; die voor zich uit staren, of lachen, of vogels of poezen bij zich dragen. Alledaags, krachtig én betoverend.
‘Ik heb het gevoel dat ik een roman ben binnengelopen,’ zei ik tegen de vriend waarmee ik was, ‘en dat dit de personages zijn.’ Iets aan de werken maakte dat ik iedere geportretteerde meteen een levensverhaal wilde toedichten, op zoek ging naar de scènes achter en rondom de kaders van de schilderijen.
Dat gebeurt me niet vaak: dat één stilstaand beeld zo snel, zo veel verhalen oproept.
Inmiddels weet ik hoe dat komt: in een sterk essay in The New Yorker buigt Zadie Smith zich over deze schilderijen van Yiadom-Boakye, en de ‘narratieve mysteries’ die ze herbergen. Yiadom-Boakye’s portretten zijn fictief: haar schilderijen zijn niet gebaseerd op modellen, herinneringen, of al bestaande beelden. Naast schilder is deze kunstenares ook nog eens schrijver.
(En dat gevoel een roman te zijn binnengelopen, leer ik van Smith, werd versterkt door het donkerrood op de muren, de kleur van boekomslagen en privébibliotheken.)
Vorm en inhoud, en de illusie dat je die twee los van elkaar zou kunnen zien
Smith gaat in haar analyse onder meer in op abstractie en figuratie, op die mysterieuze entiteit van ‘de ziel’ en onze neiging die in anderen te ontwaren, en op wat het betekent om in deze tijd een zwarte kunstenaar te zijn die zwarte mensen schildert. Ook schrijft ze over vorm en inhoud, en de (hardnekkige) illusie dat je die twee los van elkaar zou kunnen zien. Daarmee gaat dit essay dus niet alleen over schilderkunst, maar over alle vormen van verbeelding, inclusief het schrijven. Een aanrader.
Over musea, en andere mensen
Over musea gesproken: in mijn vorige nieuwsbrief stond een foto van de Nederlandse fotograaf Caspar Claasen, waarin een museumbezoeker is neergestreken tegenover een schilderij van Edward Hopper, eenzaamheidsverbeelder bij uitstek.
Die foto komt uit een serie, Musea, waarin Claasen museumbezoekers heeft vastgelegd.
(Claasen fotografeerde eerder ook voor De Correspondent, zo maakte hij bijvoorbeeld de foto’s bij een essay van Bregje Hofstede, over hoe de smartphone de wereld in een wachtkamer verandert.)
De serie zette me aan het denken over de rol van bezoekers in een museum; over hoe ze een afleiding maar ook een aanvulling kunnen zijn. Volgende week publiceren we Claasens foto’s – en mijn gedachten erbij – op De Correspondent.
Tot dan,
Lynn