Het irritantst aan musea zijn de andere mensen. Tot je deze fotoserie hebt gezien
Andere mensen in het museum: ze leiden af en ze lopen in de weg. Althans, dat vond ik altijd. Door deze fotoserie van de Nederlandse fotograaf Caspar Claasen ben ik de zaken anders gaan zien: de medemens máákt het museum.
Lange tijd vond ik weinig zo irritant aan een museumbezoek als de andere bezoekers. Erg fraai was dat niet van mij – het is tamelijk onzinnig je te ergeren aan de aanwezigheid van publiek in een publieke ruimte. Maar toch – die andere mensen, ze leidden zo af!
De manier waarop ze, in koppels, net te luid de kunstwerken aan elkaar uitlegden.
Of hoe ze bij hun rondgang door een zaal precies hetzelfde tempo aanhielden als ik, waardoor we bij elk schilderij weer ongemakkelijk naast elkaar kwamen staan.
Hoe ze hardop lachten (of zachtjes in zichzelf giechelden), waarop ik me dan weer afvroeg wat er nou zo grappig was, in plaats van dat ik kon opgaan in de kunst.
Hoe ze ademhaalden, en bewogen, en ruimte innamen – hoe ze kortom mensen waren, en mij in de weg zaten.
Tamelijk onzinnig, ik zei het al – al weet ik uit gesprekken met vrienden en bekenden dat ik in mijn heimelijke hekel aan medebezoekers niet alleen stond. (Ook weet ik dat ik zelf al die dingen natuurlijk óók doe, van het lachen tot het ademhalen.)
Mensen die met hun omgeving samenvallen
Uit de fotoreeks Musea maak ik op dat de Nederlandse fotograaf Caspar Claasen milder van aard is. De aanwezigheid van andere museumbezoekers ontgaat hem evenmin, maar zich eraan storen doet hij niet. Sterker: voor hem zijn de andere bezoekers het hele punt.
Claasen (42) maakt wat hij ‘ongeposeerde fotografie’ noemt. Hij fotografeert mensen ten voeten uit, meestal zonder dat ze het zelf doorhebben, en altijd precies op het moment dat ze op een grappige, ontroerende of zelfs magische wijze met hun omgeving samenvallen. In Musea is hij geboeid door de manieren waarop mensen naar kunst kijken, kunst in zich opnemen of er zelf in verdwijnen. En vooral, door hoe ze met hun aanwezigheid een museumzaal niet verstoren, maar juist verrijken.
Claasen legt de momenten waarop dat gebeurt vast en helpt ons – de kijker, of oké, mij – zo om de relatie tussen een museum en zijn bezoekers in een ander licht te zien. Onder zijn handen worden andere bezoekers wezenlijk onderdeel van het spektakel dat een museumzaal in feite is; ze worden componenten van een panorama dat verder ook nog muren en bankjes en kunstwerken bevat.
Aanvullen door te kopiëren
Neem het gezin – vader, moeder, twee kinderen, zonen zo te zien – dat op een bankje is gaan zitten om een schilderij van Max Ernst te bekijken ( De maagd tuchtigt het kind Jezus (1926)).
In het schilderij heeft Maria een blote baby Jezus over haar knie gelegd; ze buigt voorover, haar rechterarm geheven, klaar om een pak slaag te geven. De ouders op de bank buigen voorover om tegen hun kinderen te praten (of naar hen te luisteren); hun houding lijkt op die van de Heilige Maagd, maar laat zich heel anders lezen dan die van de moeder in het schilderij.
Waar Maria in het schilderij straf uitstraalt, daar belichamen deze ouders dialoog; de moeder in het schilderij staat voor autoriteit, die in het museum voor uitleg, educatie. Gezamenlijk beslaan de vrouw en het kind van Max Ernst en het gezin dat hen bestudeert een groot deel van het spectrum aan ouder-kind-relaties – samengebald, bijeengebracht, in één enkel beeld.
Of neem de vrouw die voor Hotel Room (1931) van Edward Hopper is neergezegen. In Hoppers schilderij zit een jonge, schaars geklede blondine op het bed van een hotelkamer. Op de vloer naast haar staan twee koffers en in haar handen heeft ze een folder – een treinrooster, naar het schijnt – dat ze aandachtig bestudeert.
Tegenover haar op een bankje zien we nu een vrouw van middelbare leeftijd, met donker haar en in praktische kleding. Naast haar staan twee tassen en ze heeft een trui om haar middel geknoopt, zoals toeristen dat doen.
In niets lijkt ze op de vrouw op het schilderij, en toch lijkt ze er ontzettend veel op: ook in haar handen zien we een drukwerk – een toeristengids misschien; ook zij zit voorovergebogen, geconcentreerd, te lezen. Ze vult het Hopperschilderij aan door het te kopiëren en ons zo te wijzen op de meest opvallende kenmerken: ze maakt ons attent op de kromming van de rug, het leeswerk in de handen, de bagage in tweevoud.
Spiegelgedrag
Is het toeval, die harmonie tussen mens en omgeving? Ongetwijfeld. Aan de andere kant weten psychologen al langer dat mensen (en andere dieren trouwens ook) – geneigd zijn om hun gezelschap te spiegelen; om de lichaamshouding, gebarentaal en zelfs spraak van hun gesprekspartners te imiteren.
Zou het kunnen dat we zelfs wanneer we enkel representaties van mensen in ons opnemen tot imiteren geneigd zijn, geneigd de verschillen te verkleinen, één te worden met ons gezelschap en onze omgeving?
De foto maakt het verhaal
Hoe dan ook, zonder Claasens oplettendheid, zonder zijn talent voor het bevriezen van zulke kortstondige momenten van vrolijkstemmende serendipiteit, hadden we aan deze toevalligheden überhaupt geen betekenissen kunnen toeschrijven. Het is de foto die een toevallige situatie in een verhaal verandert.
Zoals bij dat kleine jongetje in dat oranje trainingspak, dat omhoog kijkt naar een scène door Govert Flinck, waarin een van de personages – Isaak, zoals de titel van het schilderij ons leert – een mantel draagt die in dit licht nagenoeg dezelfde kleur oranje lijkt te hebben (Isaak zegent Jakob (ca. 1638)). De man op het schilderij is oud, en blind; zijn baard is lang en wit, zijn gezichtsuitdrukking enigszins getergd. Zijn gadeslaander is jong, de rug recht, zijn houding aandachtig, oplettend.
Man en jongen zijn elkaars tegenpolen, op de kleur na die hun kleding aanneemt op precies dat moment, op precies die plek – en het is juist die connectie, een connectie van stof en kleur en licht en toeval, die maakt dat ze toch, op de een of andere manier, op elkaar lijken. Of in elk geval, iets met elkaar van doen lijken te hebben.
Als je ook maar enigszins geneigd bent de dingen in een verhaal te gieten, dan is het lastig om deze foto niet te lezen als een commentaar op ouder worden, en op tijd, en op sterfelijkheid. Om niet, kortom, een diepere betekenis te zien die zich alleen maar laat ontwaren omdat iemand, op het juiste moment en de goede plaats, een foto heeft gemaakt.
Alledaagse lulligheden
De foto’s in Musea zijn niet alleen uitzonderlijk goed getimed, ze zijn vaak ook erg grappig.
Niet zozeer omdat ze de draak steken met de mensen die erop staan afgebeeld, of omdat ze het museumritueel een beetje belachelijk maken, maar omdat ze herkenbare lulligheden van het alledaagse menselijk bestaan zo liefdevol blootleggen.
Dat gebeurt bijvoorbeeld in de foto van de suppoost die onder diensttijd in slaap is gevallen. Wie heeft zich niet ooit stiekem verwonderd over de ogenschijnlijk oersaaie aard van het kunstbewakerschap? En wie heeft er niet, ooit, zijn ogen dicht voelen zakken, of haar hoofd naar beneden laten rollen, op een uiterst onhandig moment?
Het gebeurt ook met de oudere vrouw die, als enige in haar rondleidingsgroepje, niet naar het schilderij aan de muur kijkt en in plaats daarvan naar een onbestemd punt in de zaal staart, armen over elkaar en gezicht op verveling, of ongeduld, of stille wanhoop. Als kind vond ik – en ik vermoed de meeste kinderen met mij, maar ik kan me vergissen – musea het toppunt van saaiheid; de openheid waarmee deze volwassen vrouw haar ontevredenheid en gelatenheid etaleert, is ontwapenend.
En het gebeurt met een informatiebord voor een vitrine, dat niet alleen tekst en uitleg levert aan de vooroverbuigende museumbezoeker, maar ook meteen als steuntje dient voor diens uitpuilende buik. De foto herinnert ons zo subtiel, met een knipoog maar toch ook ferm, aan het feit dat onze lichamen ons leven lang blijven veranderen, en dat lang niet altijd op een elegante manier.
Een milde kijk op kunst (in musea)
Er is nog heel veel meer te zeggen over de beelden in Musea. Je kan het zien als een serie over wat het betekent om kunst te bekijken, of over het voyeuristische gehalte van veel registrerende fotografie, of over hoe we eruitzien wanneer we ons ongezien wanen. Claasens foto’s zijn gelaagd genoeg om meerdere interpretaties te ondersteunen – en sowieso gaat een foto natuurlijk zelden over slechts één ding.
Maar wat ikzelf het leerzaamst vind aan deze serie is de andere manier van kijken die eruit spreekt.
Het is een manier van kijken naar kunst die ook openstaat voor alles om het kunstwerk heen – de hele fysieke en menselijke context waarin we kunstwerken ontmoeten.
Het is een blik die andere museumbezoekers als een vanzelfsprekend onderdeel van die context ziet, en hen daar ook nog eens om waardeert, in plaats van ze stilletjes weg te wensen.
Het heeft met onbevangenheid te maken, en mildheid, en medemenselijkheid.
Die manier van kijken probeer ik zelf nu ook te passen wanneer ik in een museum ben. Ik ben nog niet zo geoefend als Caspar Claasen, maar soms lukt het – en als het lukt, dan helpt het. Enorm.