Wij zijn allemaal tijdreizigers, met dank aan deze technologie
Fotograferen doen we om allerlei redenen: om te communiceren, te onderzoeken, of uitdrukking te geven aan onze identiteit bijvoorbeeld. De ontroerendste is misschien wel het bevriezen van de tijd. Want hierdoor maakt fotografie tijdreizigers van ons allemaal.
Op 10 juli 1896 gaan Georgie en Emilito samen op stap in New York. Het wordt laat: half drie ‘s nachts. Ergens op de avond, of in de nacht, bezoeken ze de Automatic Photograph Machine op de hoek van Pearl Street en New Chambers Street. Een relatief nieuwe uitvinding, waarin je binnen een minuut een ‘complete foto’ kan laten maken – een vroeg pasfotohokje dus.
Gezichten tegen elkaar. Zij staart vooruit, richting de camera; haar blik is een beetje glazig, alsof het een lange avond is geweest. Gestreepte blouse, strik om de hals. Hij – wit boordje, het haar netjes in een scheiding – kijkt schuin omhoog, een glimlach om zijn lippen. ‘To dear little Georgie,’ zal hij later, als de foto klaar is, in het hoesje schrijven – ‘out with Emilito for a good time.’
Wie Georgie was, en wie Emilito, ik heb geen idee. Waar ze elkaar van kenden, hoe oud ze destijds waren, wat er die avond nog meer gebeurde, of de date een vervolg heeft gekregen: who knows. Misschien lopen er ergens in Amerika wel nazaten van hen rond, maar misschien ook niet, en hoe dan ook, die avond, 10 juli 1896, is lang voorbij, ten onder gegaan in het voortrazen van de tijd.
Fotografie kan de klok stilzetten, vertragen of versnellen – en laat ons reizen door de tijd
En toch ook niet. De foto die ze die avond maakten behoort nu tot de collectie van het Rijksmuseum, en is op dit moment te zien in de tentoonstelling New Realities. Fotografie in de 19de eeuw. Het portretje is tijdcapsule en tijdmachine ineen: het helpt ons de zomerse avond van twee jonge mensen in New York in 1896 een klein beetje terug te halen.
Van alle dingen die fotografie is – ‘objectief’ registratiemiddel, medium voor persoonlijke expressie, kunstvorm, wetenschap, noem maar op – is dit misschien wel de interessantste, de aansprekendste en de meest magische eigenschap: de manier waarop ze de klok kan stilzetten, vertragen of versnellen, en ons terug laat reizen door de tijd.
Tijdreizen is pas een eeuw oud
Tijdreizen is niet van alle tijden. Millennialang deden mensen hun ding zonder zich ooit af te vragen hoe de wereld eruit zou zien als je met een tijdmachine honderd jaar vooruit kon reizen, of hoe je de geschiedenis zou veranderen als je twee eeuwen in de tijd terug kon gaan.
Natuurlijk, je had toekomstvoorspellers, en historici waren er ook; verleden en toekomst hebben altijd bestaan. Maar, schrijft James Gleick in zijn vorig jaar verschenen Time Travel: A History, voordat iemand op het idee kwam dat je naar dat verleden of die toekomst zou kunnen afreizen, en dat wat je daar zou aantreffen fundamenteel zou verschillen van het hier en nu, moest aan een aantal voorwaarden worden voldaan.
Zo had je in elk geval een geloof in radicale vooruitgang en ontwikkeling nodig. De industriële revolutie, die maakte dat mensen de landschappen en leefwijzen van vroeger voor hun ogen zagen verdwijnen, hielp daarbij. Zo ook gestandaardiseerde tijd: klokken die overal precies hetzelfde uur aangaven, waardoor tijd iets werd dat los kwam te staan van de lokale context.
Technologie had je ook nodig, liefst van het ‘ruimte en tijd opheffende’ soort: de stoomtrein, die de wereld deed krimpen; elektrische verlichting, die het verschil tussen dag en nacht verkleinde; de telegraaf, die maakte dat ‘afstand’ niet langer een bepalende factor was in communicatie.
Al die ontwikkelingen tezamen maakten de geesten rijp voor tijdreizen, aldus Gleick. Pas in 1895 kon iemand als H.G. Wells een boek schrijven als The Time Machine, waarin de hoofdpersoon met een fiets-achtig apparaat voor- en achteruit door de tijd reisde. Het markeerde de geboorte van het tijdreizen als onderwerp van fictie en film, als voer voor natuurkundige speculatie, en als filosofisch probleem.
Het opheffen van tijd en ruimte
En als er één technologie was die tijd en ruimte heeft doen verdwijnen, dan was het wel de fotografie. Na haar introductie in Parijs in 1839 infiltreerde de fotografie binnen een paar decennia zo’n beetje elk denkbaar domein van de samenleving.
Vanaf het begin droeg het nieuwe medium bij aan een zekere losgezongenheid: aan het idee dat tijd niet langer constant was, afstand en plaats er niet meer toe deden, en tijd en ruimte ook niet meer zo innig met elkaar verbonden waren als ooit het geval was geweest.
Afstand werd het eerst overwonnen. In New Realities is dat goed te zien, bijvoorbeeld aan de foto’s van inheemse volkeren die antropologisch ingestelde fotografen meebrachten van hun bezoeken aan den vreemde.
Zie ook: de stereoscopische stadsgezichten – van Londen, Parijs, New York – die de hele wereld over reisden; de gedetailleerde maanlandschappen die werden gemaakt voor de allereerste fotografische atlas van dat hemellichaam; en de medische foto’s die artsen op afstand moesten helpen bij het stellen van diagnoses.
En zie: de vele portretten die nu in het Rijksmuseum hangen, van zowel bekende historische figuren als van mensen wier identiteit waarschijnlijk nooit meer valt te achterhalen (of van wie we hooguit nog de voornaam kennen.) Fotografie stelde je in staat replica’s van jezelf te maken, ze uit te delen aan familie en vrienden, en zo op meerdere plekken tegelijk aanwezig te zijn.
(Ze stelde je ook in staat, natuurlijk, om continu de beeltenis van een dierbare bij je te dragen, ook al was de persoon in kwestie ver weg, onbereikbaar of overleden.)
Fotografie tilde mensen, gebouwen en uitzichten op uit hun oorspronkelijke context en bracht ze naar studeerkamers, leunstoelen, en schoorsteenmantels honderden, zo niet duizenden kilometers verderop. ‘Vanaf nu zijn vorm en materie van elkaar gescheiden,’ schreef Oliver Wendell Holmes – arts, dichter, intellectuele duizendpoot – dan ook in 1859, in een lofzang op dit relatief nieuwe medium.
Tijd wordt vloeibaar, kneedbaar
Na de afstand kwam de tijd: fotografie maakte haar relatief, kneedbaar.
Zie bijvoorbeeld de locomotion studies die Eadweard Muybridge vanaf 1874 maakte van dieren en mensen in beweging, en waarvan er een paar in New Realities te zien zijn. Met zijn camera-opzet wist Muybridge bewegingen zo sterk te vertragen dat de losse componenten ervan voor het eerst zichtbaar, bestudeerbaar werden.
Met die eigenschap droeg fotografie bij aan het ontstaan van de tijdreis als idee. Maar eigenlijk ging het verder dan dat, bedacht ik toen ik door de tentoonstelling liep en plots oog in oog stond met drie mannen die, ergens in 1895, poseren in een tuin. Eén van hen, de oudste denk ik, zit in een stoel; de andere twee staan aan weerszijden van hem. Alle drie dragen ze een bolhoed; hun uitdrukkingen zijn trots, tevreden.
Dat paard, die mannen, dat mandje, die boer
En ik bedacht het bij het studioportret van een man op klompen en met een boerenpet op het hoofd, die één hand op een decoratief hekwerk heeft gelegd en in de andere hand een mandje vasthoudt, een mandje dat op dat moment geen ander doel dient dan het onderstrepen, het illustreren van zijn beroep, zijn identiteit.
Dat paard, die mannen, die boer: de camera was hun tijdcapsule, de fotografie is mijn tijdmachine. En natuurlijk begrijp ik ook wel dat dit, een museumbezoek, niet hetzelfde is als in een tijdmachine stappen en naar 1874, 1895 of 1896 afreizen, maar toch – it’s pretty damn close.
Ook nostalgie is een product van de moderne tijd
Fotografie kondigde de komst van de moderne tijd aan, symboliseerde, bespoedigde én documenteerde haar. Ook dat is in New Realities goed te zien, in al die foto’s die de voortgang van grote bouwwerken vastlegden, de foto’s van fabrieken en schoorstenen, de nieuwe tijd.
Een uiterst modern medium dus; en toch stemt New Realities vooral nostalgisch. Al dat zwart-wit en sepia, al die hoeden en lange rokken, de ernst waarmee mensen zich toen nog lieten portretteren. Al die little Georgies die uitgingen voor a good time, met slechts één foto als herinnering.
Nostalgie was ooit een ziekte; nu is het een historische emotie
Dat van die nostalgie is niet gek, begreep ik toen ik na afloop Nostalgia and its Discontents las, een essay van Harvardhoogleraar Svetlana Boym. Ook nostalgie blijkt een product van de moderne tijd. Aan het eind van de zeventiende eeuw werd de term voor het eerst gemunt – het was een medische aandoening die met een hevig verlangen naar een bepaalde plaats van doen had.
Inmiddels is nostalgie geen individueel ziektebeeld meer maar een ‘symptoom van onze tijd, een historische emotie,’ aldus Boym. Hedendaagse nostalgie heeft minder met het verlangen naar een bepaalde plaats van doen, dan met het verlangen naar een bepaalde tijd: verleden tijd, meestal, maar ook een geromantiseerde tijd: trager, droomachtiger.
Nostalgie rebelleert tegen ‘het moderne idee van tijd, de tijd van geschiedenis en vooruitgang,’ schrijft Boym: de nostalgicus ‘verlangt ernaar om… tijd te bezoeken zoals je dat met een plek kan doen, weigert om zich over te geven aan de onomkeerbaarheid van tijd.’
Een verzet tegen de onomkeerbeerheid van tijd. Dat het paard van Muybridge en die boer met dat mandje en die drie mannen met die bolhoeden in die tuin nu geen van allen nog leven – het zal daarmee te maken hebben, misschien, dat New Realities zo instant nostalgisch stemt.
Een tijdmachine met maar één richting
De camera vertraagt een bubbel die barst, bewaart een avond uit, versnelt een leven. Een kind dat jaarlijks gefotografeerd wordt, kan je later in luttele seconden vóór je ogen volwassen zien worden. Tijd wordt vloeibaar; ruimte, plaats en afstand worden losgekoppeld; een eeuw wordt ingeklapt – en de negentiende eeuw hangt honderd jaar later, in volle glorie, in het Rijksmuseum.
Van alle redenen waarom we fotograferen – om te communiceren, uitdrukking te geven aan onze identiteit, campagne te voeren of reclame te maken, is dit misschien wel de fundamenteelste, de interessantste, en de meest nostalgische.
We fotograferen om te bewaren, om te onthouden: hoe de baby eruitzag toen hij net had leren zwaaien, hoe de zon precies op dat moment het gezicht van een goede vriend deed oplichten, wat je at, met wie je was, hoe jij, en zij, hoe iedereen eruitzag.
Zodat je later terug kan reizen.