Eh, domme vraag, maar wat is extreemrechts eigenlijk?
Neonazi’s, nazi’s, fascisten, radicaalrechts, populisten, rechts-fundamentalistisch, totalitair, nieuw-populistisch, nieuw-radicaalrechts, populistisch rechts, neo-fascistisch, het zijn maar een paar termen die ik de laatste weken ben tegengekomen in mijn onderzoek naar extreemrechts.
Ik probeer dit onderzoek in te kaderen en zoiets begint met een goede definitie van wat extreemrechts precies is. Want op welke groepen, partijen en andere formaties moet ik mijn aandacht richten?
Binnen de politicologie is geen overeenstemming over wat extreemrechts is.
Het ‘eigene’ en het ‘vreemde’ als uitgangspunt
Aanvankelijk hanteerde ik de definitie van de Anne Frank Stichting, omdat zij als een van de weinige in Nederland heel systematisch extreemrechtse formaties categoriseert. Haar definitie van extreemrechts, gebaseerd op het werk van politicoloog Jaap van Donselaar, luidt:
‘Extreemrechtse en rechtsradicale [daar heb je het al, DT] formaties zijn organisaties met een meer of minder uitgesproken ideologie die wordt gekenmerkt door (varianten van) oriëntatie op het "eigene", (varianten van) afkeer van het "vreemde", waarbij het onderscheid tussen het "eigene" en het "vreemde" primair gebaseerd is op etnische verschillen. Verder kenmerkt deze ideologie zich door een hang naar het autoritiare.’
Belangrijk voor de stichting is dat die afbakening tussen het ‘eigene’ en het ‘vreemde’ in het hart van de ideologie moet zitten.
Er zijn nog twee zaken belangrijk om een organisatie als extreemrechts aan te merken:
- De sociale genealogie, oftewel in hoeverre biedt de organisatie onderdak aan bekende rechtsextremisten uit andere formaties?;
- De magneetfunctie, oftewel in hoeverre zien bestaande extreemrechtse organisaties de nieuwkomer als één van de hunnen?
Daarnaast onderscheidt de stichting, in ieder geval in Nederland, drie subgroepen:
- Identaire formaties. Zij streven naar een ideaal van een homogeen Nederlands volk binnen het gebied waar dit volk historisch gezien is gevestigd. Ze wijzen externe invloeden - immigratie, maar ook bijvoorbeeld Amerikanisering - af.
- Neonazistische formaties. Zij onderscheiden zich van de identaire formaties omdat zij het ‘eigene’ en het ‘vreemde’ definiëren vanuit biologisch-racistische kenmerken.
- Nieuw-rechtsradicale groepen. Zij hebben geen duidelijke ideologische basis in oude extreemrechtse ideologieën en kenmerken zich vooral door de afwijzing van moslims en de islam in Nederland.
Fundamentele waarden als uitgangspunt
Op zich valt met deze definitie en categorisering te werken, al vind ik ’m niet heel specifiek. De definitie en typologie van politicologe Elisabeth Carter vind ik interessanter, omdat die net wat scherper is.
In het recent gepubliceerde The Populist Radical Right: A Reader, gaat Carter naar de basis en vraagt zich af wat extremisme eigenlijk is. Zij zegt, en ik parafraseer, dat extremisme zich verzet tegen de fundamentele waarden van de liberale democratische staat, zoals universele mensenrechten, pluralisme, het parlementaire systeem en de scheiding der machten.
Extremisme kan volgens Carter verschillende links en rechts zijn. Wat extremisme volgens Carter rechts maakt, is het verzet tegen het idee van gelijkheid van individuen, bijvoorbeeld op basis van ras, etniciteit en religie.
Op basis hiervan ziet Carter vijf verschillende soorten partijen:
- Neonazipartijen: dit spreekt voor zich lijkt me;
- Neofascistische partijen: die lijken op neonazi’s, maar racisme en anti-immigratie zitten niet in de kern van hun ideologie;
- Autoritaire xenofobe partijen: die zijn racistisch, maar in tegenstelling tot neonazi’s streven ze naar een aanpassing van de bestaande democratische orde. In het bijzonder: minder democratie en een verzwakking van onafhankelijke instituten ten gunste van de uitvoerende macht;
- Neoliberale xenofobe partijen: die streven juist naar meer directe democratie;
- Neoliberale populistische partijen; die zijn niet racistisch en streven naar meer directe democratie. Het lijkt me dat je hier de libertarische partijen onder kunt scharen.
Het probleem met Carters indeling is tweeledig. Ze focust wat mij betreft te veel op partijen en dat heeft te maken met het tweede probleem: deze indeling is alweer ruim tien jaar oud en mist nieuwe bewegingen die vooral buiten het parlement actief zijn. Deze definitie verdient dus aanvulling.
Populisme als uitgangspunt
Een interessant denker over populisme, waar ik op dit moment veel van lees, is Cas Mudde.
Daar waar sommige politicologen populisme meer als strategie zien, ziet Mudde populisme als een ideologie. Hij spreekt daarom ook over populistisch radicaal rechts, een ideologie met ten minste drie eigenschappen: nativisme (ik kan niet op een goed Nederlands woord komen), autoritarisme en populisme.
Nativisme is een combinatie van nationalisme en xenofobie. Staten moeten bewoond worden door de oorspronkelijke groep (de natie). Niet-oorspronkelijke mensen en ideeën bedreigen de homogeniteit van de groep.
Autoritarisme verwijst naar het geloof in een strikt geordende samenleving. Deze ideologie is niet voorbehouden aan extreemrechts, maar wordt veel breder gedeeld, ook onder wat meer gematigd rechts.
Populisme is volgens Mudde een ideologie die ervan uitgaat dat de samenleving uiteenvalt in twee homogene, maar tegenovergestelde groepen: ‘het pure volk’ en de ‘corrupte elite’. Politiek is in deze ideologie de uitdrukking van de volkswil.
In tegenstelling tot meer klassiek extreemrechts is populistisch radicaal rechts wél democratisch, al is het een zeer nauwe opvatting van democratie waarbij het vooral gaat over de wil van de meerderheid en niet de bescherming van minderheden, zoals in de liberale democratie.
Mudde ziet dat er sinds kort een vermenging van tactieken plaatsvindt tussen klassiek extreemrechts (de straatpolitiek) en populistisch radicaal rechts. De laatste groep gedraagt zich ook meer en meer als een sociale beweging. Pegida, de Europese protestbeweging tegen de vermeende islamisering van het avondland, is hier een goed voorbeeld van.
En nu?
Ik denk dat de benadering van Mudde, maar met Carter in mijn achterhoofd, voor mijn project het nuttigst is. Zijn definitie is breed genoeg, zodat ik straks niet alleen marginale neonazi’s aan het onderzoeken ben, maar specifiek genoeg om niet ook iedere libertariër mee te moeten nemen.
Ik ben er echter nog niet uit. Wat denken jullie? Welke definitie moet ik hanteren? Welke subgroepen zijn belangrijk? En aan de hand van welke eigenschappen moet ik bestaande formaties categoriseren?
Tot slot: dank aan alle mensen die mij helpen en hebben geholpen met het transcriberen van de podcasts van Erkenbrand. We hebben enorme vooruitgang geboekt. Mocht ook jij interesse hebben in het helpen met transcriberen (van media van andere groepen), laat het me weten. Er komt nog veel werk aan.