Wakker worden met een andere huidskleur (En nog drie leestips voor de zomer)
Extreme wereldverbeteraars, missionarissen in Congo, een zwarte man die wit wakker wordt en een oorlogsmisdadiger die zich voordoet als sekstherapeut. Ik tip jullie vier boeken voor de zomervakantie.
Het is weer die tijd van het jaar om met een stapel boeken in een hangmat te gaan liggen. Vorig jaar tipte ik vier boeken die ik in mijn vakantie las, en daar kwamen veel positieve geluiden op van leden: een beetje hulp bij zomerboeken uitkiezen kan nooit kwaad.
Dit jaar daarom nog eens vier leestips van prachtige boeken die ik de afgelopen twee maanden las.
Van alles wat: briljante non-fictie, historische fictie, literaire satire en een haast poëtische roman. Ik las de boeken in het Engels, de taal waarin ze oorspronkelijk werden geschreven. Voor wie dat niet prettig vindt: drie van de vier boeken zijn al vertaald naar het Nederlands.
1. Waarom doen we niet méér voor anderen?
Ik heb Strangers Drowning (2015) al op veel manieren geprobeerd uit te leggen aan anderen.
Het gaat over mensen die extreem moreel leven, zei ik tegen een vriend. Die keek me wazig aan.
Het gaat over hoe ver je voor anderen kunt gaan, of zou moeten gaan, zei ik tegen een collega. Die vroeg of ik de pindakaas wilde aangeven.
Het gaat over goed doen, en wat voor rol dat in ons leven heeft, zei ik tegen mijn vriend. Die zei dat we de kattenbak nog moesten verschonen.
Het is moeilijk om uit te leggen waarom dit boek van journalist Larissa Macfarquhar zo’n meesterwerk is. Geen van de omschrijvingen die ik probeerde, doet haar non-fictie recht.
De beginvraag, schrijft Macfarquhar zelf, is waarom de meeste mensen niet méér geven dan ze doen. We hebben in onze westerse middenklasselevens immers zo veel, terwijl er nog miljoenen mensen op de wereld zijn die zo weinig hebben. En we weten allemaal: geven maakt gelukkig. Waarom doen we het dan niet meer?
Om die vraag te beantwoorden, portretteert ze een tiental individuen die wél meer geven. Die hun leven in het teken stellen van goed doen voor anderen. Do-gooders noemt ze hen.
Do-gooders maken keuzes die normale stervelingen nooit zullen maken, omdat die hun comfort, geliefden, of rust belangrijker vinden:
- Een stel dat zelf van 1 dollar per dag leeft en al het andere aan het goede doel schenkt.
- Een man die een leprakolonie in de jungle van India opricht.
- Een vrouw die de zorg voor haar kind aan haar ex overlaat om een medisch centrum in een sloppenwijk in Nicaragua op te zetten.
- Een man die een nier doneert aan een vreemde.
- Een stel dat 22 kinderen adopteert, velen met een handicap of chronische ziekte.
Macfarquhar heeft haar hoofdpersonen gevolgd, bevraagd, beleefd - over de hele wereld. We leren waarom ze de keuzes maken die ze maken. En dat leidt tot de pijnlijke vraag: waarom maak ik andere keuzes?
Maar Macfarquhar weet deze vragen op te werpen zonder opgeheven vinger, zonder te oordelen. Niet over de ‘gekkies’ die volgens extreme morele principes leven. En niet over ons, de doorsnee mens, die misschien wel iets meer goed zou kunnen doen voor een ander.
Als je interesse hebt in liefdadigheid, hulp, of gewoon een kleine bijdrage leveren aan een betere wereld - lees dan dit boek.
2. Een uiteenvallend gezin in een uiteenvallend land
Ik was nietsvermoedend een blog van David Sasaki aan het lezen, toen ik me ineens voelde alsof ik zo’n klassieke basisschooloefening aan het doen was: ‘welk woord hoort er niet bij.’
Sasaki schreef: ‘My favorite writers — Zadie Smith, Barbara Kingsolver, Jonathan Franzen, Chimamanda Ngozi Adichie, Dave Eggers — are all contemporary.’ Ik las het nog eens, en toen nog eens. Want hoewel Sasaki en ik vier favoriete schrijvers gemeen hebben, kende ik de naam van de vijfde niet. Barbara Kingsolver.
Na een minuutje googelen kwam ik tot de conclusie dat ik toch echt onder een steen heb geleefd. Snel kocht ik Kingsolvers bekendste roman: The Poisonwood Bible (1998).
Voor degenen die met mij onder die steen lagen: Kingsolver vertelt het verhaal van een Amerikaans Baptistengezin - vader de predikant, moeder en vier dochters - die in 1959 naar Belgisch Congo afreizen om diep in de bush het licht Gods te brengen.
De hoofdstukken lezen als de dagboeken van elk van de vier dochters. De oudste een zelfingenomen puber, de jongste een kleuter nog. De middelsten een tweeling: de één een streberig vaderskindje, de ander een gehandicapt genie, extreem gevoelig voor taal (‘Muntu is the Congolese word for man. Or people. But it means more than that. Here in the Congo I am pleased to announce there is no special difference between living people, dead people, children not yet born and gods - these are all muntu.’)
Alles wat de kinderen kennen, weten en kunnen blijkt anders, onwaar of nutteloos in Congo. Niet alleen de cakemix die ze hebben meegenomen om verjaardagstaarten te bakken, de zaden die in de Congolese regen de grond uitspoelen en de ‘waterdichte’ jassen - maar uiteindelijk ook de Bijbel zelf.
En hoewel ze het zelf soms nauwelijks doorhebben, leeft het gezin in een historische tijd voor het Afrikaanse continent. Congo wordt onafhankelijk, de eerste permier wordt vermoord in opdracht van de CIA, er breekt een burgeroorlog uit. Daarmee is het boek niet alleen een prachtige geschiedenis van een gezin dat uiteenvalt, maar ook de geschiedenis van Afrika’s grootste uiteenvallende land.
3. Wakker worden met een andere huidskleur
Furo Wariboko is een doorsnee jongeman ‘who grew up in the ruins of Nigeria’s middle class’: hij woont bij zijn ouders in Lagos en is sinds zijn opleiding hopeloos werkloos. Op de ochtend van wéér een sollicitatiegesprek wordt hij wakker met de grootste schok van zijn leven: hij is een oyibo - een witte man - geworden.
Tenminste, op zijn billen na. Die zijn nog altijd pikzwart.
De debuutroman van A. Igoni Barrett, Blackass (2015), is een moderne, Afrikaanse variant op Franz Kafka’s De Metamorfose. Want ja, wakker worden als een gigantisch insect is ongeveer net zo ingrijpend als wakker worden met een andere huidskleur.
Blackass begint als pure satire - een puntig commentaar op modern Afrika, waar de witte man nog altijd als een soort god behandeld wordt. Bij zijn sollicitatiegesprek voor verkoper (waar ruim 200 jongemannen op solliciteren) krijgt Furo - nu wit - direct de baan van marketingdirecteur aangeboden. Op straat staart iedereen hem aan, wildvreemden lenen hem geld, nemen hem in huis. De verbazing over zijn Nigeriaanse accent en het feit dat hij pidgin spreekt (‘the shortest distance between two thoughts’) levert hilarische scènes op - net als zijn pogingen om zijn zwarte billen in te smeren met elke huidbleekcrème op de Nigeriaanse markt.
Maar Blackass gaat dieper dan dit geinige maatschappijcommentaar. Het gaat over transformatie, maar ook over identiteit. Over rollen die we aannemen omdat anderen dat van ons verwachten. Waar Furo een zachtaardige, stille jongen is, wordt zijn witte variant (Frank Whyte) een botte, bazige man die het vanzelfsprekend vindt dat alles hem toekomt.
En dan is er nog dat andere karakter - de ik-persoon Igoni: een schrijver, die zelf ook een transformatie ondergaat. Van man, naar vrouw. ‘Pity the man who never becomes the woman he could be.’ Ik kijk nu al uit naar Barretts volgende roman.
4. Poëzie over oorlogsmisdaden
Verwacht geen lekkere weglezer als je The little red chairs (2015) openslaat. Verwacht eerder een poëziebundel. Want de woorden van de Ierse schrijfster Edna O’Brien spelen een spel met je, waarbij je telkens moet opletten wie nu tegen je spreekt. De wisselende perspectieven maken de roman in het begin wat lastig te volgen, maar naarmate het verhaal zich ontvouwt word je er juist door meegezogen.
Dat verhaal speelt zich grotendeels af in een Iers gehucht, waar op een dag een vreemde man aankomt die zich er vestigt als alternatief genezer en sekstherapeut: Dr. Vladimir Dragan. Het dorp staat op z’n kop. De mooie Fidelma - die vreest kinderloos te blijven na twee miskramen - laat zich door hem verleiden.
Maar dan haalt het verleden Dr Dragan in. Op het journaal ziet het dorp hun nieuwe, veelbewonderde dorpsgenoot opgepakt worden. Ze zien beelden van zijn misdaden in een land ver weg.
Het boek laat veel impliciet, maar Dr Dragan is duidelijk geïnspireerd op Radovan Karadžic: de Servische oorlogsmisdadiger die dertien jaar voortvluchtig is geweest (en toen ook werkzaam was als alternatieve genezer onder de naam Dragan Dabic). Vorig jaar werd Karadžic in Den Haag veroordeeld tot veertig jaar cel.
Ik heb nog lang nagedacht over The little red chairs - O’Brien raakt zo ongelooflijk veel thema’s. Oorlog, trauma, verzoening, het schimmige bestaan van vluchtelingen, het vechten van vrouwen voor seksuele vrijheid. De scène waarin Fidelma verkracht wordt (met als doel het kind van Dr Dragan te aborteren), heeft me nachtmerries bezorgd. Het is een boek over veerkracht, maar bovenal ook over kwaad, over de duisternis in ons allemaal. Over daden waarvoor vergeving niet mogelijk is.
Het boek eindigt bij het Internationaal Strafhof in Den Haag, waar Fidelma verlossing probeert te vinden door Dr Dragan nog één maal te bezoeken. ‘I hate him, I want to inflict every punishment on him, including taking his voice, his voice box out, and strangling it syllable by syllable,’ zegt ze. ‘[...] I hate myself and I hate my own body, I think only violence will end the violence.’