Deze nieuwsbrief schrijf ik op 21 juli, de nationale feestdag in België, op het moment dat het Europees Parlement met reces is en ikzelf ook enkele weekjes vakantie neem.

Alle kans dat het intussen niet rustig zal zijn aan het Europese front. Het is zeker niet uitgesloten dat deze zomer de vluchtelingencrisis de voorpagina’s weer zal beheersen. Over dat thema volgt maandag nog een interview met europarlementariër Kati Piri.

Maar in deze laatste nieuwsbrief voor ik even niet als journalist maar als homo turisticus Europa verken, wil ik enkele gedachten wijden aan het land dat vandaag feest viert en waar ik woon.

De lang gevoede afkeer van Holland

Ter opfrissing van het geheugen: 21 juli 1831 was de dag van de inauguratie van Leopold I op het Koningsplein in Brussel. Na honderdeneen kanonschoten besteeg de koning de troon. Het was de bezegeling van de Belgische revolutie, de opstand tegen de Nederlandse koning Willem I die van

Een natiegevoel bestond er tot kort voor de onafhankelijkheid nog nauwelijks. In België. Een geschiedenis zonder land schrijft historicus Rolf Falter: ‘Er was geen vlag, geen volkslied, niet eens een vaste naam in het buitenland.’ Voor zover er geleidelijk een ‘zekere lotsverbondenheid, misschien zelfs een soort voor-natiegevoel’ was gegroeid in deze contreien, dan was het uit een toenemende weerstand tegen oorlogszuchtige buurlanden. Vooral Nederland. ‘De tweehonderd jaar gevoede afkeer van Holland was vermoedelijk determinerend voor het mislukken van Willems koninkrijk tussen 1815 en 1830,’ stelt Falter.

Een kleine twee eeuwen later schijnt er altijd nog een soort te zijn. De Nederlanders (vaak in de hoedanigheid van toeristen) zouden er gelden als een luidruchtig, betweterig en gierig volkje.

Als Nederbelg die in Gent woont, ervaar ik zelf dat die weerstand tegen de noorderbuur doorgaans eerder de vorm heeft van milde spot dan van echte haat. En in zoverre die ‘Holland-haat’ al écht bestaat, is die natuurlijk niet voldoende om een nationaal Belgisch gevoel op te wekken.

Wat Europa met België gemeen heeft

Een natie is, schreef Friedrich Nietzsche, ‘een groep mensen die één taal spreken en dezelfde kranten lezen.’ Al is dat misschien een beetje kort door de bocht - is één taal een strikte voorwaarde en bestaat de Zwitserse natie dan niet? - zeker is dat België hier niet in de buurt komt. Naast de Vlaamse en de Franse is er ook nog de Duitstalige gemeenschap. Dezelfde kranten lezen ze nauwelijks. Een gemeenschappelijke publieke ruimte is er maar in heel bescheiden mate.

Een gevleugelde uitspraak is: De strekking ervan: Europa zal net als België verschillende taalgemeenschappen en culturen moeten zien samen te brengen in een politieke gemeenschap, een identiteit moeten koesteren die uit verschillende deelidentiteiten bestaat.

Alleen is een aanzienlijk deel van de Belgen, vooral in Vlaanderen, ervan overtuigd dat het in het kleine België al niet goed lukt. Zij streven een verdamping van België na, een verregaande autonomie van Vlaanderen met als gedroomd, niet altijd uitgesproken toekomstbeeld de onafhankelijkheid.

Ter gelegenheid van de Vlaamse feestdag - op 11 juli, ter herdenking van de Guldensporenslag van 1302 waarin Vlaamse strijders een door de Franse koning gestuurd ridderleger weerstonden - de Vlaamse minister-president Geert Bourgeois nog meer beleids- en fiscale autonomie voor Vlaanderen. Hij wees op de geldstroom van 6,5 miljard euro die jaarlijks van Vlaanderen naar Wallonië vloeit en zei dat deze solidariteit ‘responsibliserend’ moet zijn. Het was omfloerstere taal dan Jeroen Dijsselbloems ‘vrouwen en schnaps’ over de Grieken, maar de strekking was hetzelfde: willen ze onze centen krijgen, dan zullen ze moeten saneren.

Hoe wel een politieke gemeenschap te vormen?

Zo heeft België veel van een proeftuin voor de Europese Unie. Lukt het wel met verschillende taalgemeenschappen een gezamenlijke politieke gemeenschap te vormen? Welke bevoegdheden ken je dan toe aan het nationale of regionale niveau en welke aan het gemeenschappelijke? Wat betekent solidariteit en aan welke eisen bind je geldstromen die van rijkere naar armere delen van de unie vloeien? En als het in het kleine België met slechts drie taalgemeenschappen al zo moeizaam gaat, hoe moet het dan in godsnaam in de EU lukken?

Het zijn vragen die ik graag met historicus Rolf Falter bespreek. Over enkele weken interview ik hem over zijn nieuwe boek De geboorte van Europa. Een geschiedenis zonder einde dat op 28 augustus verschijnt. In de inleiding las ik alvast: ‘Wie dit boek gelezen zal hebben, zal beseffen dat er geen tegenstelling was tussen nationaal en Europees belang, maar dat het tweede zich ontwikkelde als een meer gesofisticeerde vorm van het eerste. En dat nog altijd doet.’

Ik ben benieuwd of dit besef inderdaad bij mij zal indalen. De drukproef van het boek zit in mijn vakantietas. De komende drie weken zal ik even geen nieuwsbrieven schrijven.

Maandag volgt nog wel het interview met Kati Piri. Over een kwestie waarbij het de EU uiterst zwaar valt een politieke gemeenschap te vomen die een gezamenlijke koers uitstippelt: de migratiecrisis. Een kwestie die meteen duidelijk maakt dat het niet alleen buitengewoon moeilijk is met vele landen met verschillende culturen en belangen een unie te vormen maar ook hoogstnoodzakelijk.