Nederland doodde op Sulawesi veel meer Indonesische mannen en kinderen dan bekend
Drie Nederlandse militairen waren in 1947 verantwoordelijk voor de dood van minstens 1.550 onbewapende mannen en een onbekend aantal baby’s en kinderen. Dat blijkt uit interviews met talloze ooggetuigen en nabestaanden van de massaexecuties op Sulawesi.
Dat Nederlandse soldaten talloze Indonesiërs doodden op het eiland Sulawesi, is al even bekend. Twee jaar geleden kwam ik er ook achter om hoeveel mensen dat ging: 1.200.
Dat aantal was nooit eerder naar buiten gekomen, terwijl er in het Nationaal Archief talloze documenten worden bewaard over deze executies.
Want dat gebeurde er in 1947: onder leiding van de militairen Jan Vermeulen, Jan Stufkens en Berthold Rijborz werden gedurende vier weken ongewapende mannen standrechtelijk geëxecuteerd. Dit in een poging een opstand de kop in te drukken.
Na aanvullend onderzoek op Sulawesi kom ik terug op dat aantal. De Nederlandse militairen maakten minstens 1.550 slachtoffers. Ze executeerden mensen op veel meer plekken dan tot nu toe bekend, waarbij ze nog wreder te werk gingen dan we wisten.
Hoe ik tot dit nieuwe aantal kwam
Toen ik twee jaar geleden publiceerde over de vondst van de dodenlijsten, bleef een reactie niet uit. Liesbeth Zegveld is advocaat van de nabestaanden van de geëxecuteerde mannen die schadevergoeding eisen van de staat. Ze zegt: ‘Door jouw vondst moest de staat van de rechtbank zijn bevindingen uit het eigen archiefonderzoek openbaar maken.’
Al tijdens het archiefonderzoek dat ik destijds deed, vermoedde ik dat er veel meer executies werden voltrokken dan ik kon terugvinden. Van meerdere dagen kon ik op basis van de archieven niet reconstrueren waar de militairen waren en wat ze deden. Daarom besloot ik naar Sulawesi te gaan voor aanvullend onderzoek.
Er vielen volgens ooggetuigen ongeveer 350 doden bij deze eerder onbekende executies
In oktober en november 2016 bezocht ik het deel van het eiland waar Vermeulen, Stufkens en Rijborz Indonesiërs vermoordden. Ik interviewde meer dan negentig mensen, het merendeel ooggetuigen van de massaexecuties. Kinderen die moesten toekijken toen hun vader of broer werd vermoord, vrouwen die zagen hoe hun man werd doodgeschoten, ik sprak ze allemaal.
Op aanwijzingen van de bevolking vond ik vijf plaatsen waar wel mannen werden geëxecuteerd, maar waarover geen informatie in de archieven te vinden is. Ook vond ik één executieplek op Sulawesi waarover ik later alsnog summiere informatie in het Nationaal Archief heb gevonden. Er vielen volgens ooggetuigen ongeveer 350 doden bij deze eerder onbekende executies. Mogelijk levert meer onderzoek een nog hoger aantal op.
Op 18 augustus verschijnt bij uitgeverij Walburg Pers Massaexecuties op Sulawesi. Hoe Nederland wegkwam met moord in Indonesië, het boek dat ik na mijn bezoek aan Sulawesi schreef over de daden van Vermeulen, Stufkens en Rijborz. Vandaag wil ik alvast een hoofdstuk met jullie delen over de executie van ruim tweehonderd mannen in het koninkrijk Suppa, een van de vele plekken waar de Nederlanders tekeergingen.
Hoe de massamoord in zijn werk ging
Abdul Rahman hoort slecht en is blind. Hij zit op de vloer, familie en andere belangstellenden luisteren mee. Zijn vrouw, ook blind, zit een paar meter verderop op een matras. Abdul Rahman woont in het dorpje Parenki, dat in het koninkrijk Suppa ligt.
Als kind was hij getuige van de massaexecuties. ‘De Nederlandse soldaten verbrandden eerst alle huizen in Parenki,’ roept hij. ‘Alle dorpen vanaf Udjung Lero werden daarna verbrand. Dat is iets wat ik nu nog steeds kan zien, ook al ben ik blind.’
Wanneer alle huizen in brand staan, worden de dorpsbewoners afgevoerd. Abdul Rahman gaat met zijn oom en diens zoon mee. Hij woont bij hen in huis, omdat hij geen ouders meer heeft.
‘Het was ongeveer twee uur ’s middags toen we op de executieplaats aankwamen. De vrouwen moesten apart gaan zitten. Ik was nog een kind en ik liep wat rond. De mannen werden per dorp bij elkaar gezet, in rijen van vijf mensen naast elkaar.’
Abdul Rahman ziet hoe de mensen uit het dorp Sabamparu rij na rij worden doodgeschoten. ‘De lichamen werden weggebracht door anderen uit het dorp, die werden aangewezen door de soldaten. Daarna schoot een soldaat de tweede rij van vijf mannen dood. En zo ging het verder. Ze werden doodgeschoten met een pistool, recht door het hoofd, terwijl ze op de grond zaten.’
Niet alleen de mannen uit Sabamparu, ook de mannen uit Parenki en Barakasanda worden zo vermoord. ‘Uit die drie dorpen bleven slechts acht oude mannen in leven.’
Volgens Rahman gaat de executie door tot het avond is, daarna mogen de overlevenden naar huis. ‘In Parenki hebben de soldaten enkel de moskee niet verbrand, dus daar sliepen we. Er was verder niets meer. Geen eten, want alles was verbrand. Ook de bananenbomen waren verbrand en de kokosnoten waren allemaal uit de bomen gevallen vanwege de hitte van het vuur. Er was alleen nog maïs op het veld, dus aten we dat.’
Na moord en brand komt de hongersnood
Abdul Rahman vertelde mij over de branden en massamoorden in drie dorpen, La Subuh en Abdul Majid vertellen wat er gebeurde in het verderop gelegen dorp Garessi. Abdul Majid was destijds een jaar of zeventien, schat hij. La Subuh was jonger, een jaar of tien.
Abdul Majid zat bij het verzet. ‘Ik liep patrouille en controleerde de plaatsen waar de verzetsstrijders aanmeerden. En ik had de leiding over de kinderen die in de gaten hielden of er Nederlandse soldaten aankwamen.’
De tegenstand is dan ook groot, wanneer de Nederlandse soldaten op 28 januari 1947 naar Garessi komen om de mensen te verzamelen voor de executie. ‘Het ergste in de kampong Garessi,’ verklaart de Nederlandse militair Vermeulen later, ‘waar een groep van twaalf man van ons werd aangevallen door een grote bende; deze mensen waren gedeeltelijk bewapend, enkelen met vuurwapens, velen met steekwapens.’ Het is een zwaar gevecht, waarbij de soldaten verschillende aanvallers doden.
Op dat moment is Abdul Majid niet in Garessi, de jongere La Subuh wel. ‘De vrouwen en kinderen bleven in het dorp achter, alleen de mannen moesten meekomen.’ Ook La Subuh blijft bij zijn moeder in het dorp, hij is nog jong. ‘De mannen waren al weg toen de militairen de huizen in brand staken. Ze gebruikten bladeren van de kokosbomen. De oude huizen hadden daken van bladeren en muren van bamboe, waardoor het gemakkelijk was om ze in brand te steken. We konden niets redden uit de huizen, want de soldaten hadden ons al bij elkaar gezet.’
Heel Garessi gaat in vlammen op, vertelt La Subuh verder. Alleen de moskee blijft gespaard. ‘We sliepen daarna onder de bomen. We aten alleen fruit zoals bananen en kokosnoten. En er was cassave. We hadden geen rijst. Alles was verbrand, ook de rijstopslag. In mijn huis was ook padie, die wel een week bleef smeulen.’
‘Het was een heel moeilijke tijd,’ vervolgt hij. ‘Je wilde eten, maar er was geen rijst. Je wilde slapen, maar er was geen huis. Het was regentijd. Kinderen gingen dood, ze waren te jong en niet opgewassen tegen de omstandigheden. Ik denk dat ongeveer tien kinderen van mijn dorp stierven. Het ging om kleine kinderen van een jaar of twee. We kregen geen hulp. Niet van de Nederlanders, niet van andere dorpen. Andere dorpen waren ook verbrand. Alles was vies, onze kleren, wijzelf, alles om ons heen.’
Een week na de executie komt Abdul Majid terug in Garessi. ‘Sommige huizen smeulden toen nog vanwege de padie,’ herinnert hij zich. ‘Een van mijn jongere zusjes is doodgegaan. Ze was een jaar oud. Toen ik terugkwam, werd ze ziek. Een dag of drie later stierf ze. Ze ging dood omdat er geen eten was.’
Het bleef op Sulawesi dus niet bij branden en moorden, er volgde ook een hongersnood die talloze levens eiste.
Wat moeten we nu met deze nieuwe informatie?
Dit zijn slechts drie van de negentig mensen die ik sprak over de massamoorden op Sulawesi. Daar kwam ik erachter dat er dus niet 1.200, maar minstens 1.550 mensen overleden door Nederlands toedoen.
Wat zijn de consequenties van deze vondst? ‘Als klopt wat u is verteld, bevestigt dit nog eens dat archieven niet voldoende zijn om te bekijken wat er destijds is gebeurd,’ reageert historicus en hoogleraar Gert Oostindie op mijn onderzoek. ‘En het bevestigt de vrees dat naarmate je meer gericht gaat zoeken naar massageweld, je meer tegenkomt.’
Oostindie is als directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) betrokken bij een door de overheid gefinancierd grootschalig onderzoek naar het geweld in Indonesië in de periode 1945-1950. Met Indonesische historici wordt het geweld in een aantal regio’s onderzocht. Niet alleen op basis van archieven, maar ook op basis van ooggetuigen of nabestaanden. Oostindie: ‘Zuid-Sulawesi is een van de regio’s die we willen bezoeken. De resultaten van uw onderzoek zullen we daar uiteraard ook bij betrekken.’
Voor de rechtszaken die nu nog spelen tussen nabestaanden van doodgeschoten mannen op Sulawesi en de Nederlandse Staat kan mijn nieuwe onderzoek ook van belang zijn, zegt advocaat Zegveld. ‘Wat uit jouw boek blijkt, is dat je de feiten van de mensen ter plekke moet hebben. Je krijgt het verhaal niet boven tafel door data uit het archief te vergelijken met monumenten in Indonesië.’
Ook het ministerie van Buitenlandse Zaken is om een reactie gevraagd op mijn bevindingen. De persvoorlichter gaat niet in op mijn onderzoek op Sulawesi en verwijst naar twee persberichten van de afgelopen maanden. In deze berichten maakt het ministerie bekend dat het drie organisaties een grootschalig onderzoek laat uitvoeren naar de dekolonisatie en dat de overheid dit onderzoek financieel steunt met 4,1 miljoen euro. Het onderzoek zal vier jaar duren.