Waarom veel slimme kinderen het toch niet redden op school
Het Nederlandse onderwijs geeft te weinig steun aan kinderen die opgroeien in kansarme gezinnen. Zo dragen scholen bij aan de toenemende ongelijkheid in de samenleving. Dit kan pas veranderen als we het hardnekkige idee loslaten dat écht talent vanzelf wel komt bovendrijven.
‘Nederland is een verdeeld land aan het worden. En het onderwijssysteem draagt daaraan bij.’ En: ‘Wie hoger is opgeleid, heeft significant betere kansen op een leukere baan, een betere gezondheid en een langer en gelukkiger leven. Die tweedeling nestelt zich steeds vroeger.’ Beide uitspraken deed de Amsterdamse economieprofessor Alexander Rinnooy Kan vorige week in de Volkskrant.
Als het om kansenongelijkheid in het onderwijs gaat, worden we in Nederland de laatste maanden hard met de neus op de feiten gedrukt. Eind juni was het Unicef dat met het sombere nieuws kwam. Het onderzoeksrapport ‘Children and the Sustainable Development Goals in Rich Countries’ bevestigde de recente bevindingen van de onderwijsinspectie dat de kansenongelijkheid in het Nederlandse onderwijs is toegenomen. Sterker nog, het laat zien dat wij het ten opzichte van een heleboel andere landen slechter doen dan gemiddeld op dit gebied.
In Nederland heeft de sociaal-economische achtergrond relatief veel invloed op de prestaties die kinderen op vijftienjarige leeftijd leveren op het gebied van lezen, wiskunde en natuurwetenschappen. Van de 29 landen die Unicef vergeleek, zijn er wat dat betreft maar acht die het slechter doen dan wij.
Waarom je talent actief moet stimuleren
In dit stuk wil ik beargumenteren dat het fundamentele probleem dat aan deze ongelijkheid ten grondslag ligt, te maken heeft met de volgende hardnekkige opvatting: écht talent komt vanzelf bovendrijven.
Die redenering gaat ongeveer zo: je wordt geboren met een bepaalde intelligentie - uitgedrukt in IQ - en een bepaalde portie doorzettingsvermogen. Als je IQ laag is, ‘ben’ je geen bijzonder leertalent. Je zult dan ook niet zo hoog scoren op de Cito-toets en kunt na je twaalfde het beste een vervolgopleiding gaan volgen die niet te veel eisen stelt aan dit leervermogen. Is je IQ hoog en ben je wel een doorzetter, dan haal je goede scores op de Cito en kom je vanzelf terecht op het gymnasium of het atheneum en vervolgens op de universiteit.
Maar deze redenering klopt niet. Genen spelen een rol bij het ontwikkelen van intelligentie, maar de omgeving waarin je opgroeit speelt een minstens zo belangrijke rol. Het IQ is het resultaat van die wisselwerking tussen genen en omgeving, en staat dus niet vast bij de geboorte.
Een kind heeft dan ook steun nodig om een talent te ontwikkelen, zowel op emotioneel als cognitief vlak. Kinderen met hoogopgeleide ouders zijn wat dat betreft vaak in het voordeel, zo blijkt uit nationaal en internationaal onderzoek:
- Geldproblemen spelen bij hen minder vaak een rol en de afwezigheid van de bijbehorende stress zorgt voor een gunstigere ontwikkeling van het brein.
- Hogeropgeleide ouders praten ook meer over school en snappen beter hoe ze hun kind moeten ondersteunen bij het huiswerk.
- Verder bieden deze ouders vaak een hele taalrijke omgeving, waarin veel wordt (voor)gelezen.
Het talent van deze kinderen wordt daardoor eerder zichtbaar op school. Leraren hebben als gevolg daarvan weer een hogere verwachting van hen. En dat vertaalt zich in nóg betere resultaten – het zogenaamde Pygmalioneffect.
Het omgekeerde geldt voor kinderen die opgroeien in gezinnen met een lagere sociaal-economische status. Hun talent krijgt minder kans zich te ontwikkelen en wordt gemakkelijk over het hoofd gezien. In de woorden van de Amerikaanse onderwijsprofessor en groot voorvechter van gelijke kansen voor kinderen Pedro Noguero: ‘We verwarren privilege met talent.’
Hoe het privilege van kinderen van hoogopgeleide ouders zich toont
De onderwijsinspectie, die namens het ministerie van onderwijs jaarlijks een rapport uitbrengt over de staat van het onderwijs, analyseerde de toegenomen kansenongelijkheid in het onderwijs:
- Hoogopgeleide ouders zijn meer betrokken geraakt bij het onderwijs en sturen hun kinderen, in tegenstelling tot laagopgeleide ouders, eerder naar bijles en toetstrainingen.
- In tien jaar is het bedrag dat ouders aan bijles, huiswerklessen en examentraining uitgeven meer dan verdubbeld. Dat biedt kinderen van ouders met relatief veel geld meer kansen dan kinderen van ouders die minder geld hebben.
- Kinderen van hoogopgeleide ouders krijgen eerder een label – dyslexie, dyscalculie - waardoor hun achterstand op bepaalde onderdelen beter ‘verklaard’ kan worden. Hierdoor worden zij minder snel als ‘dom’ bestempeld dan kinderen uit kansarme gezinnen en krijgen ze sneller begeleiding op maat.
- Er worden minder dubbele adviezen gegeven (havo/vwo, mavo/havo) op de basisschool waardoor twijfelgevallen minder kansen krijgen (de adviezen worden bij twijfel naar beneden afgerond). Omdat hoogopgeleide ouders daar meer beducht op zijn en ze het zich kunnen permitteren, investeren ze meer in de ondersteuning van hun kinderen die zo’n lager advies voorkomt.
- Leraren hebben vaak hogere verwachtingen van kinderen van hoogopgeleide ouders.
- De kwaliteitsverschillen in het onderwijs nemen toe. In kansarme buurten zijn de scholen gemiddeld slechter van kwaliteit.
Ik twijfel niet aan deze analyse. Maar wat ik mis is de expliciete benoeming van het fundamentele probleem dat ten grondslag ligt aan het in stand houden van de ongelijkheid. Namelijk: een gebrek aan erkenning van te veel politici, beleidsmakers, schoolbesturen en docenten dat álle kinderen steun nodig hebben om hun talent tot bloei te laten komen en het feit dat kinderen van laagopgeleide en arme gezinnen wat dat betreft enorm in het nadeel zijn.
Dat dit fundamentele besef niet het uitgangspunt is geweest van het huidige onderwijsbeleid en op de huidige scholen, zie je overal terug:
1. Bezuiniging op het ondersteunend personeel in het basisonderwijs
Wie beseft dat talent alleen met de juiste steun komt bovendrijven en kinderen in minder bevoorrechte gezinnen wat dat betreft sterk in het nadeel zijn, zou – als hij of zij oprecht waarde hecht aan het wegwerken van die kansenongelijkheid – het niet in zijn hoofd halen om kinderen de steun te ontzeggen op een plek waar je de één na grootste slag kunt slaan voor het verminderen van die ongelijkheid: de basisschool.
En toch is dat precies wat we doen. Onlangs luidde de PO-raad, de sectororganisatie van het basis- en het speciaal onderwijs, de noodklok.* Die stelt dat scholen vanwege geldtekort bezuinigen op ondersteunend personeel. Hierdoor is het werk van leerkrachten zwaarder geworden en is de kwaliteit van het onderwijs zwaar onder druk komen te staan.
2. Het jarenlang in stand houden van een risicomijdend onderwijssysteem
Wie beseft dat kinderen uit kansarme gezinnen om dezelfde reden meer aanlooptijd nodig hebben om hun talent tot bloei te laten komen, moet de mogelijkheid inbouwen om later te kunnen kiezen voor een schoolniveau. En je moet ervoor zorgen dat kinderen makkelijk een overstap kunnen maken van het ene niveau naar het volgende. Maar in de afgelopen jaren was er eerder sprake van een omgekeerde trend.
Het stapelen van diploma’s werd steeds moeilijker gemaakt, gemengde brugklassen werden afgeschaft. En, heel belangrijk: scholen werden afgerekend op het aantal geslaagden, zittenblijvers en uitvallers. Daarmee stimuleer je schoolbesturen te denken in risico’s in plaats van in het geven van kansen aan kinderen van wie het talent nog wat verborgen is.
Gelukkig begint dit nu een klein beetje te veranderen,* maar het feit dat dit beleid destijds zonder noemenswaardig protest vanuit de Tweede Kamer of van de schoolbesturen is doorgevoerd, zegt wel iets over de hardnekkigheid van mijn stelling dat te veel mensen denken dat talent er vanzelf wel komt.
3. ‘Toptalenten’ zijn de kinderen die al negens en tienen halen
Dat er nog te veel gedacht wordt dat talent al vroeg zichtbaar is, zie je ook terug in de uitlatingen van demissionair staatssecretaris Sander Dekker (Onderwijs, VVD). In de afgelopen jaren heeft hij flink ingezet op het verder ontwikkelen van ‘toptalent.’ Nederland heeft vergeleken met andere landen namelijk weinig uitblinkers. En dat komt omdat de kinderen die meer aankunnen niet genoeg worden uitgedaagd. Om dit wel voor elkaar te krijgen, richt hij zich met verrijkingsprogramma’s op de leerlingen ‘met prachtige cijferlijsten – de kinderen met achten, negens en tienen,’ zoals Dekker het formuleert in een opiniestuk in de Volkskrant.
Nou vind ik dat die kinderen zeker aandacht verdienen. En het siert de staatssecretaris dat hij inziet dat ook dit talent ontwikkeld moet worden (en dus niet zomaar komt bovendrijven). Maar het getuigt wel van een zeer beperkte blik. Hoeveel potentiële uitblinkers zouden er in de groep zitten die veel minder steun van thuis krijgt en nog geen negens en tienen haalt? Toch wordt geen poging gedaan om hierachter te komen. Extra aandacht voor deze minder bevoorrechte kinderen is er juist steeds minder. Ik noemde al de bezuinigingen in het basisonderwijs, maar ook het middelbaar onderwijs kampt met dit probleem.
De Hugo de Grootschool in Rotterdam is een mooi voorbeeld van een school die de talenten van deze benadeelde groep wél probeerde te ontwikkelen. Met succes: rector Eric van ‘t Zelfde krikte het slagingspercentage in zes jaar op van 23 procent naar 90 tot 100 procent. Maar dit gebeurt allemaal dankzij een enorme extra inzet van het personeel - wel 24 uur per week, onbetaald.
4. Veel gymnasia blijven bewust ‘deftige elitescholen’
De ultieme plek om je talent te ontwikkelen: op het gymnasium, zou je zeggen. Maar juist op die scholen ontbreekt het nog vaak aan idealisme. In 2012 verscheen het rapport ‘Nieuwe Nederlanders op het gymnasium.’ Aanleiding was een rector die zich eraan stoorde dat maar 2 procent van zijn leerlingen van niet-westerse komaf was of uit een kansarm gezin kwam. Uit het onderzoek dat hij liet doen onder zelfstandige gymnasia kwam het gebrek aan erkenning voor de thuissituatie naar voren, dat nadelige gevolgen kan hebben voor het schoolsucces.
Kort samengevat was het advies dat de ‘deftige elitescholen’ zich actiever, opener, warmer en meer ondersteunend op zouden moeten stellen tegenover deze leerlingen.
Dat rapport is nu vijf jaar oud. Maar volgens opdrachtgever en net gepensioneerd gymnasiumrector Hans Buijze is er weinig mee gebeurd. Hij schat dat van de negenendertig gymnasia er maximaal tien zijn die zich op dit moment actief inzetten om andere leerlingen te bereiken. De andere gymnasia houden de in het rapport beschreven lijn aan dat doelgroepleerlingen niet ‘gepamperd’ moeten worden en ‘op eigen kracht’ ‘het hoogste niveau’ moeten halen.
Wat iedereen in het onderwijs in zijn oren moet knopen
Ik denk dat bestuurders nog steeds denken dat echt talent het wel redt. Pas als schoolbestuurders en andere onderwijsbeleidsmakers er écht van doordrongen raken dat iedereen steun nodig heeft om te kunnen presteren en kansarme kinderen in het bijzonder, dan kunnen we in Nederland fundamenteel betere keuzes maken in het onderwijs.
Tenzij het onderwerp niet zo belangrijk wordt gevonden natuurlijk. Als dat zo is, wees daar dan als politicus of schoolbestuurder wel eerlijk over. Zeg dan ook dat kansenongelijkheid nou eenmaal een gegeven is waar we niks of hooguit weinig aan willen doen. Ontken dan ook niet dat we leven in een klassenmaatschappij waarbij standsverschillen subtiel gecamoufleerd worden door zogenaamd objectieve Cito-scores. En wees vooral niet verbaasd als de toenemende kloof tussen arm en rijk tot veel meer frictie gaat leiden in de maatschappij.