In het Iraanse Shiraz is zingen voor vrouwen verboden

Monique Samuel
Publicist
De bazaar van Shiraz (Iran). Foto: Shiva

In dit vierde en laatste deel van de reis in Iran bezoek ik de stad Shiraz. Op het station staat een vrouwelijke muzikant. Zij heeft een lastig beroep: de vrouwenstem wordt als aanstootgevend ervaren. Maar naast de graftombe van een opperste ayatollah zijn wel bh’s te koop. Dat dan weer wel.

Miljoenen spiegeltjes schitteren me tegemoet. Vrouwen in zwarte sluiers buigen en drukken hun hoofd stevig tegen de lemen gebedsstenen. De donkere massa golft en veert.

Ongemakkelijk slalom ik tussen de biddende lichamen. Bij de word ik tegengehouden door een vrouw met een groene plumeau. Zacht maar kordaat tikt ze met de groene stofbol op mijn arm. Zoals alle leden van het comité, draagt ze een groene sjerp over haar en glinsteren er verschillende emblemen op de dikke zwarte stof.

‘Ga naar de andere kant,’ maak ik uit het Farsi op.

Gedwee beweeg ik me achter een stoet vrouwen aan en passeer de schrijn waar de twee broers Amir Ahmad-Ibn-e-Musa Al-Kazam (alias Shah-e-Charagh) en Amir Mohammed-Ibn-e-Musa al-Kazam hun laatste rustplaats hebben.

Emotioneel kussen vrouwen de honderden spiegeltjes op de menshoge tombe, die door een wand in tweeën wordt gedeeld. Eén kant is voor de vrouwen. Aan de andere kant bevindt zich de stroom mannen die ik kan horen, maar niet kan zien. Beiden raken met hun handen het traliewerk of stoppen er geld tussen.  

De twee idolen die hier liggen begraven zijn broers van imam Ali-Ibn-e-Musa Al-Reza, de achtste imam in het Daarmee is de uitbundige moskee vol spiegeltjes en weerkaatsend licht een van de heiligste binnen Iran. Eigenlijk is toegang tot deze heilige plaats streng verboden voor ongelovigen. Maar ik zie het uitgebreide verbodsbord over het hoofd en zie er met mijn hoofddoek zo Iraans uit dat niemand mij voor een buitenlander of ongelovige aanziet.

Verdwaasd loop ik over het uitgestrekte plein, terwijl zangerige spirituele muziek - die nog het meest wegheeft van de klassieke gregoriaanse zang uit de Rooms-Katholieke Kerk - tussen de vele religieuze gebouwen weerkaatst. In en rond deze gigantische moskee in het hart van de oude bazaar van Shiraz, vind je niet het progressieve secularisme dat welig tiert in de gegoede wijken van de Iraanse hoofdstad Teheran. Hier is de sjiitische islam, het fundament van de Islamitische Republiek, springlevend.

De vrouwenstem is aanstootgevend

Tijdens de zestien uur durende treinreis naar de zuidelijke Iraanse stad Shiraz realiseer ik me dat ik in een andere wereld ben beland. In de lange smalle gangen van de waggelende treinwagons zie ik geen hippe westerse kleding, oordopjes, zonnebrillen en naar achteren getrokken hoofddoeken, maar zwarte sluiers, baarden, versleten schoenen, armoedige kleding en belerende blikken.

Het grote treinstation in Zuid-Teheran zelf bereidde me al een beetje voor op deze stad. Metershoge afbeeldingen van Opperste Leiders en sierden de buiten- en binnenmuren. Enkele reizigers groeten de metershoge Koran die prominent bij de ingang staat.

Verspreid over de gigantische hal hangen koranrecitaties en religieuze afbeeldingen. En dan is er nog het beruchte plafond met reliëf van tientallen in elkaar vervlochten swastika’s, dat ten tijde van de fascistische sjah - die tijdens de Tweede Oorlog de kant van de Duitsers koos- is aangebracht. Onder het nieuwe islamitische regime is het natuurlijk nooit veranderd. Zo’n grote vriend van de joden en de staat Israël is Iran nu immers ook weer niet.

De treinreis van Teheran naar Shiraz. Foto: Shiva
Onder het nieuwe islamitische regime is het swatikaplafond natuurlijk nooit veranderd. Zo’n grote vriend van de joden en de staat Israël is Iran nu immers ook weer niet

In de hal staat een vrouw in stijlvolle kleding en met een glimmende koffer van een sas, een soort luit, te wachten. Ze blijkt muzikant. Optreden kan niet. Op met doeken afgeschermde concertjes in tweederangs cultuurcentra en theaters na, is er voor vrouwen geen plek in de muziekbranche. Dergelijke concerten beperken zich tot traditioneel getokkel. Zang is verboden. De vrouwelijke stem wordt als aanstootgevend beschouwd. De muzikante was in Teheran bij haar zus op bezoek om een privéconcert te geven. Nu gaat ze weer terug naar huis.

Of ze binnenkort weer een concert geeft?

‘Nee, helaas niet. Ik speel thuis. Dan zing ik ook, stiekem natuurlijk.’

Zowel pre-revolutionaire muziek (dus van voor 1979) en vrouwenzang is streng verboden, maar ondertussen wordt er door menig winkeleigenaar en taxichauffeur wel naar luide westerse popmuziek geluisterd van vrouwelijke artiesten die zich vermoedelijk toch een stuk ‘aanstootgevender’ gedragen dan deze gesluierde muzikante.

Trek een jas aan

‘Vertel haar dat ze haar hoofddoek beter moet doen,’ fluistert een jonge man in redelijk hippe kleding mijn Iraans-Nederlandse reisgenoot in het oor, terwijl hij met zijn hele gewicht over haar heen buigt. Sinds we in de restaurantcoupé van de trein zitten, kijkt hij ons onophoudelijk aan. 

Het is niet voor het eerst dat hij commentaar heeft. Sinds we aan de treinreis begonnen zijn, valt hij ons onophoudelijk lastig. Eerst kwam hij hijgend aanrennen omdat ik mijn mobiel kwijt zou zijn. Die mocht mijn vriendin een minuut voor vertrek nog snel bij het politiebureau ophalen. Hoe mijn mobiel, die diep in mijn rugtas weggestopt zat, uit mijn tas is gelicht en vervolgens bij de heren agenten terecht is gekomen, blijft een raadsel.

Je vest is te kort,’ wijst nu ook een andere man mij terecht. ‘Trek een jas aan.

Vervolgens liep de man het politiekantoor in alsof het zijn dagelijkse werkplek is. Hij droeg geen uniform en nu zit hij dus als medereiziger in dezelfde trein. Ik kan mijn hoofd niet buiten onze afgesloten vrouwencoupé steken of ik zie hem heen en weer benen en naar mij toesnellen met het volgende berispende commentaar.

‘Je vest is te kort,’ wijst nu ook een andere man mij terecht. ‘Trek een jas aan.’

Het is bloedheet in de coupé en door de dikke sigarettenrook staat alles blauw. Ik weiger.

‘Nee, waarom zou ik? Waarom?’, brul ik tenslotte woedend door de coupé.

De mannen kijken me ontsteld en met grote ogen aan. Ze hebben geen antwoord, maar blijven aandringen dat ik mijn winterjas aan moet trekken.

‘Het is voor je eigen veiligheid, als de politie komt, heb je problemen,’ luidt hun excuus. Maar er is geen politie aan boord, behalve de jonge man dan die ons de hele reis op de hielen zit in deze trein - die traag door het 1200 kilometer lange sneeuwlandschap trekt.

Wanneer tarof niet tarof is

Mijn vriendin heeft intussen andere zorgen aan haar hoofd. In de krappe vrouwencoupé, die we met twee vrouwen en een baby delen, is de oudste van de twee vrouwen een verwoede koppelpoging tussen haar en haar afwezige, ongetrouwde kleinzoon gestart. De tientallen vragen gaan de hele nacht door. Wat we ook proberen, de vrouw weet van geen ophouden en staat erop dat we haar dochter en kleinzoon ontmoeten, die gelijk worden opgebeld.

Hoewel haar aandringen ons tot totale gekte drijft, wil mijn vriendin haar niet op brute wijze afkappen. Ook hier geldt het Iraanse principe van tarof, de tenenkrommende beleefdheid die te allen tijde moet worden aangewend. Zelfs als de gastheer of gastvrouw je bij binnenkomst vertelt dat je vooral niet aan tarof hoeft te doen, kan dit weer een vorm van tarof zijn en moet je dus vooral niet dat ene koekje of laatste kopje thee afslaan. 

Zelfs als de gastvrouw je bij binnenkomst vertelt dat je vooral niet aan tarof hoeft te doen, kan dit weer een vorm van tarof zijn en moet je dus vooral niet dat koekje of kopje thee afslaan

Eenmaal op het station van Shiraz aangekomen rennen we de trein uit, in een poging de jonge agent en de oude vrouw van ons af te schudden. Bij de controlepost van de treindouaniers worden we door dezelfde jongen opgewacht en worden onze paspoorten uitgebreid geïnspecteerd. Zodra de douaniers onze paspoorten zien, worden we apart genomen, omdat we ‘iets vergeten zijn.’ Bij de uitgang staan de dochter, echtgenoot en ongetrouwde kleinzoon ons doodleuk op te wachten. 

Van het verhaal dat mijn vriendin al een vriendje zou hebben, zijn ze niet onder de indruk. ‘Dat betekent niets,’ reageert de vrouw monter. ‘Je kunt hem gewoon gedag zeggen en met onze zoon gaan.’ Dit is voor mijn vriendin het teken dat ik eindelijk mijn Nederlandse directheid mag tonen. We zijn even uitgetaroft.

Iedereen heeft Hafez in huis

Van het sjiitische heiligdom in de oude stad, trekken we naar de begraafplaats van Shiraz om een bezoek aan een volgend monument te brengen. Licht doemt het graf van Hafez op tegen de inktzwarte winterlucht.

De vroeg veertiende-eeuwse Perzische is in de harten van de Iraniërs immer levend. Een populair gezegde hier stelt dat ieder huis twee dingen moet herbergen: de Heilige Koran en een collectie Hafez. In werkelijkheid draaien veel Iraniërs die volgorde liever om. Hafez wordt anno 2014 nog steeds op vrijwel iedere straathoek geëerd. Zijn tombe is een van de grootste bedevaartsoorden van het land.

Een populair gezegde hier stelt dat ieder huis twee dingen moet herbergen: de Heilige Koran en een collectie Hafez

Stelletjes doemen op uit de uitgestrekte tuinen en lopen eerbiedig om de tombe, zacht gedichten citerend. Zakenmannen poseren ernstig voor het graf. 

Terwijl poëzie op veel plekken ter wereld al geruime tijd aan belang en invloed inboet, is in Iran juist het omgekeerde het geval. In de taal vindt het opstandige hart uiting van haar woede en de lezer het geluk van de stiekeme herkenning, over al die sociale, politieke en religieuze kwesties waarover in de Islamitische Republiek liever gezwegen wordt.

Het graf van de dichter Hafez. Foto: Shiva

Het openbare gedicht

Nu zelfs de communisten en grootste progressievelingen de politieke revolutie afgezworen hebben, functioneert dichtkunst, samen met film, beeldende kunst, en alle uitingen van populaire cultuur als wapen in de sociale revolutie, zo ontdek ik terug in Teheran in de creatieve hub House of Artists.

Hier werken jonge kunstenaars in kleine moderne ateliers in redelijke veiligheid aan hun projecten. Onder de indruk loop ik langs de vitrines waar glaswerk, wandkleden, boeddhistische schilderijen en moderne figuratieve kunst schitteren in spotlights. Hier en daar is zelfs bloot te zien. Een jongen speelt ondertussen ijverig op een luit met twee-snaren de terwijl hij oude Perzische gedichten voordraagt.

Door de centrale locatie zijn ze wellicht makkelijk controleerbaar, maar de sociale cohesie en publieke zichtbaarheid beletten de veiligheidsdiensten in ieder geval de kunstenaars lastig te vallen of op te pakken.

We dienen de woorden zo aaneen te weven dat we zonder in opspraak te komen toch de waarheid kunnen spreken

In het vegetarische restaurant van deze alternatieve kunstfabriek ontmoet ik een van de moderne dichters van Iran: Kabuttar (letterlijk: ‘de duif’). De veertigjarige vrouw is een opvallende verschijning met haar diepgekleurde huid en zachte gelaatstrekken. 

Twee bundels heeft deze journalist en dichter op haar naam staan. De eersten onder de titel Waarom ik op je lijk, is al enkele jaren oud. De tweede bundel, Vrouwen verstoppen altijd alles, ligt ondertussen voor publicatie bij de uitgever.

Het leven van een dichter is niet eenvoudig in Iran. Juist dichters worden door de vele veiligheidsdiensten streng in de gaten gehouden, omdat de overheid als geen ander de kracht van poëzie kent. ‘Mijn werk lijdt onder twee vormen van censuur: de censuur van de overheid en zelfcensuur.’

Op de vraag welke terreinen allemaal een no-go zijn in haar poëzie, telt ze behendig met haar ranke vingers: ‘Erotiek, politiek en religie.’

‘Maar hoe doet u dat dan?’

Haar donkere ogen lichten op. ‘Ah, dat is dus de kunst! We dienen de woorden zo aaneen te weven dat we zonder in opspraak te komen toch de waarheid kunnen spreken.’

De hub House of Artists in hoofdstad Teheran. Foto: Shiva

De twaalfde imam wacht onder een steen

Na ons bezoek aan Shiraz reizen we per nachttrein naar Isfahan. Ditmaal zitten we in een gemengde coupé die we delen met een getrouwd koppel. De hoofddoek kan niet af, maar de man die zich duidelijk niet op zijn gemak voelt tussen de drie jonge vrouwen, valt ons tenminste niet lastig en houdt met zijn mannelijke aanwezigheid de pottenkijkers op afstand.

De universiteitsstad Isfahan, wereldberoemd om haar befaamde blauwe moskeeën, is moderner dan Shiraz, maar tegelijkertijd eeuwenlang gekleurd door de aanwezigheid van enkele van ’s werelds meest beroemde gebedshuizen. Urenlang lopen we door de nauwe overdekte bazaars waar de mooiste souvenirs en lelijkste Chinese nep-Tupperware-bakjes worden verkocht.

De oude brug - die al sinds haar vroege bestaan dient als romantische ontmoetingsplek - steekt schraal af tegen de lege rivierbedding. Sinds drie jaar kurkdroog door de bouw van een stuwdam die het rivierwater omleidt naar de nabijgelegen wapenfabrieken. Om eenzelfde reden stond ook de rivier in Shiraz droog.

Het percentage sjiieten binnen de Islamitische Republiek is volgens de officiële statistieken 89 procent van de totale bevolking. Het merendeel van hen behoort tot de zogeheten ‘twaalvers.’

Dit houdt in dat ze in de lijn van opvolgers na de dood van Mohammed twaalf imams erkennen. Anders dan de soennieten, die stellen dat in principe iedere gelovige de oumma of islamitische gemeenschap kan leiden, kennen de sjiieten deze imams speciale kwaliteiten toe.

De twaalf imams voerden een hevige strijd om het goddelijke bestuursrecht over de snel uitdijende geloofsgemeenschap. Ali, de eerste grote imam waaraan de sjiieten hun naam ontlenen (sjia Ali, betekent letterlijk: volgelingen van Ali) werd in een veldslag vermoord, evenals zijn piepjonge zoon Hoessein.

Keer op keer probeerden de imams hun rechtmatige positie op te eisen, zonder succes. Ook de achtste imam kwam bruut om het leven. Hij werd vergiftigd. Alleen Mahdi, de twaalfde imam, stierf niet en verstopte zich volgens de overlevering onder een steen.

De Khaju brug in Isfahan. Foto: Shiva

Tot op de dag vandaag wachten de gelovigen op zijn terugkeer. Menigeen dacht dat met de komst van Khomeini Mahdi eindelijk onder zijn steen vandaan was gekomen, maar met zijn dood viel die droom in duigen.

Lingerie à la ayatollah

Het maakt Khomeini echter niet tot een minder grote volksheld, zo ontdek ik bij zijn gigantische graftombe die sinds zijn dood in 1989 in aanbouw is. Ik bezoek de reusachtige tombe die van buiten nog het meest wegheeft van een kitscherig Disney-paleis.

‘Ya Mohammed, ya Mohammed, ya Mohammed,’ zingt de imam van de tombe uitbundig. Honderden mannenkelen zingen hem schor na. In het vrouwendeel schommelen de vrouwen mee op het kadans van de zee aan stemmen. Meezingen mag immers niet. 

Ik kom tot het gekooide graf van de opperste ayatollah. Het graf van Khomeini is een vierkante steen onder een gifgroen tapijt. Duizenden geldbiljetten liggen als een aureool om zijn graf. Eenmaal buiten eet ik een hamburger in de naburige snackbar en drink ik Coca Cola.

Bij een bezoek aan de afgeschermde vrouwen-wc’s tenslotte struikel ik zowat over de kleedjes vol pikante lingerie. Bh’s kopen op een steenworp afstand van het graf van de grote ayatollah? Ach, alles kan in een land waar de cultuur voorschrijft het ware gezicht altijd te verbergen, zelfs als dat een cosmetische ingreep vereist.