IJs is nooit gewoon ijs. ‘Het beweegt altijd, slaapt nooit, het verdwijnt en verschijnt weer, groeit en krimpt, nadert en trekt terug.’

Dat schrijft journalist Paul Hond in The Ice Detectives, een fascinerend verhaal in het tijdschrift van de universiteit van Columbia. In de hoofdrol: Robin Bell, een van ’s werelds vooraanstaandste ijswetenschappers - ze maakt al dertig jaar expedities naar Antarctica en Groenland om erachter te komen hoe ijs werkt.

Dat wil zeggen: waar het smelt en waar het weer aangroeit, hoe het kraakt, breekt en afkalft, wat er gebeurt als warm oceaanwater onder een ijskap kruipt, en wat er verandert als een rivier van smeltwater zich vormt aan de oppervlakte.

Het is belangrijk onderzoek. Hoe beter we snappen hoe ijs zich gedraagt in een opwarmend klimaat, hoe beter we kunnen inschatten hoe snel de zeespiegel gaat stijgen. Daarom: vijf ijsverhalen.

IJsschotsen en smeltrivieren: vijf verhalen

Het mooie aan dit stuk is dat je een totaalbeeld krijgt van het wetenschappelijk onderzoek. Prachtig is de beschrijving van wat er op Groenland gebeurt: ‘This ice sheet — the second largest on earth, flung over the Arctic landmass like a white bear rug — is pulling a monumental disappearing act: little by little, year by year, a little faster now, slowly giving ground.’

Elizabeth Kolbert van The New Yorker ging naar Groenland. Ze waarschuwt in dit verhaal vooral voor ‘feedbackloops,’ processen die zichzelf versterken als ze eenmaal op gang zijn gekomen, en zo de opwarming versnellen.

Een van die feedbackloops staat centraal in dit stuk uit The New York Times: het smelten van permafrost (permanent bevoren grond). Als permafrost smelt, komen broeikasgassen vrij die vast hebben gezeten in het ijs, wat voor méér opwarming zorgt.

Een kort stuk uit dezelfde krant met een infographic die de hoeveelheid zeeijs op de Noordpool over tijd toont. De trend is duidelijk. En ook hier een feedbackloop: water neemt meer zonlicht op dan ijs. Dus: minder ijs op de Noordpool = sterkere opwarming.

Ik had er geen idee van, maar er bestaan algen die leven op gletsjers en sneeuwtoppen en sneeuw rood kleuren. Als ze actief zijn krijg je ‘watermeloensneeuw,’ berghellingen als slush puppies. De algen houden van smeltende sneeuw – goeie kans dus dat ze floreren op een warmere aarde – en als ze eenmaal actief zijn, versnellen ze het smelten (net als roet, stof en as). Ook dit stuk, uit The New Yorker, beschrijft dus een proces dat zichzelf versterkt.

Het kan meevallen, of juist veel erger zijn

We zien ze opspelen en we kunnen ze beschrijven, dit soort feedbackloops. Toch vermoed ik dat de samenloop en de uitwerking ervan ons gaat verrassen. Alleen al die watermeloensneeuw is ‘het zoveelste teken dat de mensheid nog nauwelijks vat heeft op de weerklank van haar bestaan, laat staan op de stappen die ze moet nemen om haar overleven zeker te stellen,’ zoals de journalist van The New Yorker mooi schrijft.

Uit de stukken blijkt dat we grote trends kunnen voorspellen, maar dat we veel ook nog niet weten. Dat punt maakte de bij The New York Times vertrekkende klimaatjournalist maand eerder deze maand ook:

‘Wil je weten wat de gemiddelde temperatuur gaat zijn in het plaatsje Athens, Georgia, in 2050? Benieuwd hoe de Aziatische moesson, wiens regen miljarden monden voedt, het tegen 2070 doet? Daar bestaan voorspellingen over, maar zelfs de wetenschappers die ze maken zullen je adviseren daar niet al te veel vertrouwen in te stellen.’

‘Maar hier is het cruciale punt, en dit is het punt dat klimaatontkenners nooit erkennen: de onzekerheid gaat twee kanten op.’

Het kan meevallen, maar de gevolgen kunnen net zo goed erger zijn dan tot nu toe voorspeld. We weten het nog niet. We zijn begonnen aan een ondenkbaar experiment, rommelig en ongecoördineerd, met de toekomst van de menselijke beschaving in de waagschaal. Het minste wat we kunnen doen is dit: niet wegkijken en de uitkomst proberen te beïnvloeden.

Tot de volgende,

Jelmer