Waarom het recht op repareren ons allemaal aangaat
Van smartphones tot zelfrijdende auto’s: we kunnen onze spullen steeds minder goed zelf repareren, en dat is om meerdere redenen problematisch. The Economist verhaalt over de groeiende ‘right to repair’-beweging. Die gaat over meer dan het fixen van apparaten alleen.
Het blog There, I Fixed It documenteert de uiteenlopende manieren waarop mensen dingen repareren. Denk: autobumpers die met tiewraps bijeen worden gehouden, potloden die worden ingezet om wc-deuren op slot te doen, en veel, heel veel ducttape.
Er valt veel te zeggen voor het zelf repareren van kapotte spullen. Het is goedkoper en duurzamer dan vervangen, en als het lukt voel je je lekker (zelf heb ik twee linkerhanden, dus vaak maak ik het niet mee, maar toen ik onlangs een speelgoedje van mijn dochter had gerepareerd ervoer ik een kortstondige euforie: There, I fixed it!).
En o ja, wie iets repareert wil nog weleens op ideeën komen over hoe het beter kan: innovatie, de heilige graal van deze tijd, komt vaak uit reparaties voort.
Maar het wordt ons steeds moeilijker gemaakt, dat repareren. Een gebroken smartphonescherm kan je misschien nog net zelf vervangen, maar voor de meeste defecten zul je je mobiel toch naar de reparatieservice van de fabrikant moeten sturen. De Samsung Galaxy Note 8, die vorige maand uitkwam, is bijvoorbeeld stevig dichtgelijmd: alleen al het ding openmaken om te kijken wat er aan de hand is wordt zo een lastige opgave.
Fabrikanten varen er wel bij: hoe lastiger ze het zelf-repareren maken, hoe meer diensten ze hun klanten kunnen leveren
Datzelfde geldt voor veel andere gebruiksvoorwerpen: auto’s zijn intussen halve computers geworden, en haperende elektronica of softwareproblemen kan je meestal met de beste ducttape van de wereld niet zelf fixen.
Fabrikanten varen er wel bij: hoe lastiger ze het zelf-repareren maken, hoe meer diensten ze hun klanten kunnen leveren. Ook het beschermen van intellectueel eigendom wordt gemakkelijker wanneer je klanten geen inzicht geeft in de precieze werking van een apparaat.
En sommige bedrijven, waaronder Apple, claimen dat ze vooral het beste met hun klant voor hebben: een slecht vervangen smartphonescherm zou eerder kunnen breken en gebruikers kunnen verwonden; beter laat je Apple het werk opknappen.
Het recht op repareren
Dat laatste voorbeeld staat in een recent verhaal in The Economist over de opkomst van een ‘right to repair’-beweging. In de Verenigde Staten, maar ook in Europa, roept die beweging fabrikanten op om makkelijker te repareren spullen te maken, onder meer vanwege de milieuschade die ontstaat wanneer vervangen goedkoper en eenvoudiger is dan repareren. (Maar ook omdat het ervoor zorgt dat mensen die in de reparatie-industrie werkzaam zijn, hun baan behouden.)
De opkomst van de recht-op-reparerenbeweging past bij de herwaardering van onderhoud die zich nu op allerlei terreinen ontvouwt, en waar ik eerder over schreef. Ze sluit ook aan bij het streven van overheden en milieuorganisaties naar een circulaire economie, waarin minder wordt weggegooid.
Het Europese Parlement nam deze zomer een motie aan die voor regulering pleitte om fabrikanten te verplichten hun producten meer reparabel te maken. Ook ‘planned obsolescence’ – een product zó ontwerpen dat het slechts een korte tijd meegaat – zou aan banden gelegd moeten worden.
Van bezit naar gebruik
De ‘global assault on repairability,’ waaraan de Europese motie een einde wil maken, is volgens The Economist onderdeel van een grotere ontwikkeling – namelijk, van het feit dat we in het digitale tijdperk steeds minder eigenaren van spullen zijn, en steeds meer afnemers van diensten. (En ook: leveranciers, van data.)
De roep om repareerbaarheid is te lezen als een roep om meer zeggenschap, autonomie en speelruimte voor de individuele consument
De fabrikant krijgt in die situatie in alle opzichten meer dan voorheen de macht over wat wij met onze spullen doen: een boek uitlenen of doorverkopen is in de tijd van e-books bijvoorbeeld knap lastig, en Apple bepaalt welke apps jij wel of niet op je iPhone mag installeren.
In dat licht kan je de roep om repareerbaarheid ook lezen als een roep om meer zeggenschap, autonomie en speelruimte voor de individuele consument. Het recht-op-repareren is een verzetsbeweging die zich teweerstelt tegen de groeiende macht van grote bedrijven en de beperkingen die zij hun consumenten opleggen, en die het controleverlies dat daarmee gepaard gaat wil terugwinnen.
Daarmee is deze beweging voor iedereen van belang – óók voor wie helemaal de behoefte niet voelt om met tiewraps, schroevendraaiers en bordkarton zijn spullen een tweede leven in te blazen, laat staan om ingewikkelder reparaties uit te voeren. Want uiteindelijk gaat het recht op repareren over het recht om te kiezen – en dat gaat ons allemaal aan.