Een goed gesprek over programmeeronderwijs
Deze week was onder leraren #onderwijsbiecht populair op Twitter. Leraren deelden onder de hashtag beschamende onderwijsverhalen. Zoals:
- ‘Aan het eind van oudergesprek erachter komen dat we het niet over hetzelfde kind hebben gehad.’
- ‘Tas met examenwerk vmbo onder de bar in kroeg laten staan. Twee kroegen later pas beseffen. Wel teruggevonden.’
- ‘Heb als leraar eens halve les op wc gezeten tijdens les aan havo 3, omdat ik echt niet meer terug durfde het lokaal in.’
Mijn biecht? In m’n eerste lesjaar heb ik weleens een les afgezegd omdat ik een kater had. Die les begon om halftwee ‘s middags.
Een goed gesprek over programmeeronderwijs
Gisteren publiceerde ik op De Correspondent een eerste interview over programmeeronderwijs . Ik sprak Peter Sloot, hoogleraar computerwetenschappen aan universiteiten in Amsterdam, Singapore en Sint-Petersburg. Dit is ‘m:
Zijn punt: we hoeven leerlingen niet te leren programmeren, we moeten ze leren nadenken over complexe problemen (die op te lossen zijn met computers). Het interview kan je hier teruglezen.
Ik was erg blij met de bijdragen onder het stuk. Er reageerden informatici, softwarearchitecten, ict’ers, een kwaliteitsmanager in high tech, een onderzoeker gecijferdheid, een PhD-student logica en meer programmeerexperts.
Correspondent-lid Rik de Roode deelde bijvoorbeeld het volgende inzicht: ‘Wat dat betreft is leren programmeren (turbo-pascal in mijn middelbare schooltijd begin jaren 90) vergelijkbaar met lessen latijn. Die taal is ook dood tegen de tijd dat je aan je arbeidzame leven begint. Maar veel onderliggende taalkundige principes zijn natuurlijk nog springlevend.’
Ook leerde ik door de bijdragen meer over het verschil tussen computational thinking en machinelearning, over artificial intelligence en over logica & programmeren.
Volgende week publiceer ik een nieuw interview. Ditmaal met Felienne Hermans, die aan de TU Delft onderzoek doet naar programmeerlessen in het basisonderwijs.
Smartphones en laptops in de les?
Ik heb me al in meerdere stukken verzet tegen smartphones in de klas. Vorig jaar deed ik een experiment met een 4 vwo-klas: ze leverden iedere schooldag hun mobieltje in en hielden daar een dagboek over bij. In die dagboeken schreven ze dingen als:
- ‘Dinsdag hebben we wiskunde. Normaal kan je die les niet overleven zonder mobiel.’
- ‘Een blokuur geschiedenis zonder telefoon. Eén woord: DRAMA.’
- ‘Bij thuiskomst: 335 WhatsAppberichten, 2 Snapchats, 14 Twitterberichten, 15 berichten op Instagram en één voicemailbericht.’
Techniekfilosoof Hans Schnitzler deed een soortgelijk experiment: hij vroeg zijn studenten zeven dagen zonder smartphone te leven en schreef daar een boek over.
Schnitzler in een interview met Trouw : ‘Toen ik met dit boek begon wilde ik vooral de studenten aan het woord laten en er vervolgens zo neutraal mogelijk over doorfilosoferen. Maar toen ik de resultaten van hun detox terug las, vond ik ze eigenlijk verontrustender dan ik had verwacht. Ik heb echt het idee dat we ergens naartoe gaan waar we helemaal niet willen zijn.’
Eerder deze week maakte Nieuwsuur een item over laptops in collegezalen. Uit onderzoek blijkt: studenten met een laptop halen lagere cijfers, omdat ze minder informatie opnemen tijdens een hoorcollege. Je kan het item hier terugzien.
Ik sluit me aan bij wat hoogleraar Yra van Dijk, die laptopgebruik tijdens haar colleges verboden heeft, daarover in de aflevering van Nieuwsuur zegt:
‘Ik denk ook dat we heel erg bang zijn om verouderd of stoffig over te komen.’
Interviewer: ‘Dus u bent progressief?’
Van Dijk: ‘Ja, uiteindelijk wel. Ik baseer dit ook op kennis van mediatheorieën. Het is niet dat ik denk: laten we net doen of laptops en telefoons niet bestaan, maar laten we beter nadenken over waar we ze wel en waar we ze niet voor gebruiken.’
Tot zover!
Johannes