Leve de (in de EU afwezige?) oppositie
Succes heeft vele vaders. Woensdagmiddag kreeg ik kort achter elkaar twee persberichten binnen. Eerst van GroenLinks. Het bericht legde uit dat een absolute meerderheid van het Europees Parlement zich had aangesloten bij Bas Eickhouts afwijzing van de zwakke regels die de Europese Commissie voor hormoonverstorende stoffen had opgesteld.
Een halfuur later volgde de Vlaamse sp.a. ‘De Europese sociaaldemocraten (S&D) hebben in de plenaire vergadering van het Europees parlement een overwinning geboekt voor de volksgezondheid van de Europese burgers,’ claimde die partij.
Eigenlijk hadden de groenen en de sociaaldemocraten elkaar een complimentje kunnen geven. De resolutie waarin het Commissievoorstel werd verworpen, was van de hand van Eickhout en de Zweedse sociaaldemocrate Jytte Guteland. Maar het verlangen het succes op te eisen was blijkbaar sterker dan de drang hoffelijk te zijn en elkaars rol te erkennen.
Hoe het ook zij, een bijzonder moment was het wel.
Eind 2015 tikte het Europees Hof van Justitie de Europese Commissie hard op de vingers. De Commissie had beloofd voor december 2013 criteria op te stellen voor hormoonverstorende stoffen, chemicaliën waarvan steeds sterkere aanwijzingen zijn dat ze negatieve effecten hebben. Door te verzuimen die verplichting na te komen, had de Commissie EU-wetgeving geschonden, oordeelde het Hof.
In juni 2016 kwam de Europese Commissie dan eindelijk met de criteria. Maar het voorstel stelde teleur. ‘Russische roulette met hormonen,’ was de kop van een opiniestuk dat een groep wetenschappers en vertegenwoordigers van gezondheidsorganisaties de dag voor de stemming publiceerde. ‘Het voorstel van de Commissie neemt een loopje met de gezondheid van miljoenen Europese burgers, in het bijzonder met die van de meest kwetsbaren,’ oordeelden de auteurs.
Ze hebben hun zin gekregen, het voorstel is afgeschoten. Maar daarmee zijn er nog steeds geen regels voor hormoonverstorende stoffen.
Hoopvolle consensus?
Op de dag dat het Europees Parlement het voorstel van de Europese Commissie afschoot, modereerde ik een debat rond het nieuwe boek van Luuk van Middelaar, De nieuwe politiek van Europa.
Van Middelaar is historicus, politiek filosoof, oud-speechschrijver van Herman Van Rompuy en nu hoogleraar Europese studies in Louvain-la-Neuve en Leiden. En geen groot fan van het Europees Parlement.
In hun gezamenlijke verlangen zichzelf op te waarderen tot de regering en de volksvertegenwoordiging van de EU zijn Parlement en Commissie vanouds vriendelijk voor elkaar, stelt Van Middelaar. Er zou een parlementaire cultuur zijn van ‘hoopvolle consensus.’
Sta me toe op te merken dat de wijze waarop het Parlement het voorstel over hormoonverstorende stoffen van de Commissie naar de prullenbak verwees daar geen teken van is.
Lang was de EU vooral een machine die regels uitspuwde voor de interne markt
Maar dat is slechts een kleine bedenking bij een machtig interessant boek, dat iedereen moet lezen die wil begrijpen wat voor soort beest de Europese Unie is.
Lang was de EU, luidt de diagnose van Van Middelaar, vooral een machine die regels uitspuwde voor de interne markt. De strategie was om politieke conflicten te smoren in juridische regelpolitiek. Regelgeving werd niet gepresenteerd als de uitkomst van politieke keuzes, maar als de door experts uitgedokterde oplossingen voor technische problemen. De ruimte voor politiek werd ingesnoerd door fundamentele beleidskeuzes - zoals de verplichting het begrotingstekort niet tot hoger dan 3 procent te laten oplopen - in onwrikbare regels te gieten.
Dit zorgde voor de perceptie dat Brussel een bureaucratische tanker is waarvan de burger de koers nauwelijks kan bijsturen. En als oppositie binnen het systeem niet mogelijk is, keert ze zich tegen het systeem. Het opkomen van euroscepsis en de brexit beziet Van Middelaar in dit licht. Ze is te zien ‘als voorlopige climax van de Europese zoektocht naar een aangrijpingspunt voor oppositie.’
De regering van de EU?
Intussen heeft de EU het tijdperk van de regelpolitiek deels verlaten. In de afgelopen jaren - tijdens het wankelen van Griekenland, gedurende de vluchtelingencrisis, bij het losbarsten van oorlog aan de oostgrens - ontdekte de EU dat er vele situaties zijn waarin de regels tekortschieten, waarin we politiek moeten handelen in reactie op gebeurtenissen die ons overrompelen. Van Middelaar noemt het de overgang van de regel- naar de gebeurtenissenpolitiek.
Maar wie moet dan handelen? Wie vervult de rol van regering binnen de EU? En wie speelt de rol van de oppositie die de regering kan afstraffen, wanneer ze niet de juiste beslissingen neemt? Ook nu ze het tijdperk van de gebeurtenissenpolitiek is binnengetreden, blijft het binnen de Europese Unie lastig ingangen voor oppositie te vinden.
Voor Van Middelaar is de Europese Raad, de vergadering van alle regeringsleiders, de enige serieuze kandidaat om iets als een ‘Europese regering’ te vormen. Als het erop aankomt, zijn het alleen Merkel en Macron, Tsipras en Orbán, Rutte en Rajoy samen die het gezag hebben om echte beslissingen te nemen.
Als dat dan zo is, als de Europese Raad de quasi-regering van de Europese Unie is, wat is dan het aanknopingspunt voor oppositie? Dat is er niet, dunkt me. De Raad is immers een consensusmachine die haast altijd collectief beslissingen neemt. Ze kan niet door enige oppositie naar huis worden gestuurd en afgewisseld door een regering van andere politieke samenstelling.
Op die vraag heeft Van Middelaar eigenlijk geen antwoord. ‘Het fundamentele, lang veronachtzaamde vraagstuk van de Oppositie in de Unie kan niet zomaar worden "opgelost". Dat is hier ook niet de inzet; dit boek is geen manifest,’ schrijft hij.
Maar er is toch een alternatief? Wat als de Europese Commissie wordt uitgebouwd tot een Europese regering, net als nationale regeringen samengesteld uit partijen die de meerderheid hebben na de verkiezingen?
Voor Van Middelaar zijn dat federalistische dromen. En hij spreekt er niet mild over. Hij noemt ze simplistisch, ze zouden geen recht doen aan de enorme variëteit en de complexe geschiedenis van alle landen die samen het statenverbond EU vormen. En ze zouden averechts werken: met hun eeuwige gedram over het beloofde land van het eengemaakte Europa zouden de eurofielen juist de euroscepsis oproepen.
De federale school vergeet, schrijft Van Middelaar, dat de primaire politieke breuklijnen in Europa ook vandaag nog tussen de lidstaten lopen, tussen Noord en Zuid of Oost en West, en niet tussen partijen.
Een democratischer Europa
Kort voor ik Van Middelaar las en met hem sprak, interviewde ik Sophie in ‘t Veld (D66). En zij betoogde exact het omgekeerde. Als Europarlementariër ervaart ze juist dat ze progressieve bondgenoten overal in Europa heeft, van Spanje tot Polen, en de scheidslijnen eerder langs ideologische dan langs nationale lijn lopen.
Met Van Middelaar deelt In ‘t Veld het idee dat Europa niet alleen een oord van regels maar ook van politiek moet zijn en dat het zeer urgent is scherper te articuleren waar de regeringsmacht in de EU ligt en ruimte te scheppen voor politieke oppositie. Maar over de marsroute verschillen ze fundamenteel van mening. Van Middelaar ziet in de Europese Raad de natuurlijke belichaming van de regeringsmacht, In ‘t Veld wil deze instelling juist degraderen tot een soort Eerste Kamer en zet haar troeven op de Europese Commissie met het Parlement als tegenspeler.
De oplossing van In ‘t Veld is in mijn ogen helderder en biedt een beter antwoord op de vraag hoe oppositie in de EU vorm kan krijgen. De denkrichting van Van Middelaar sluit beter aan bij de huidige Europese werkelijkheid en is wellicht realistischer, minder utopisch.
Voor mij is het debat onbeslist. En de toekomst natuurlijk helemaal.
‘Een crisis is een moment van de waarheid. Als de grond onder je voeten trilt, als plots een tegenstander voor je deur staat, ontdek je welke innerlijke kracht je bezit,’ schrijft Van Middelaar op de openingspagina van zijn boek.
Waarom zou een dergelijk moment van de waarheid niet kunnen betekenen dat de EU de innerlijke kracht heeft de sprong te maken naar een federale toekomst?