De poëzie van de nieuwbouwwijk
Er is iets inherent pijnlijks aan een pas opgeleverde nieuwbouwwijk. Hier moet straks gewoond worden, maar er is nog niets wat doet denken aan een thuis, geen geschiedenis, geen herinneringen, geen sporen van leven. Troosteloos, zullen de meesten denken.
Afgelopen week sprak ik voor een stuk over huizensite Funda met twee mensen die juist enthousiast worden van nieuwbouw en de onvoorspelbare mogelijkheden die daarbij horen. Ze zien er de charme van in. Ik zocht ze op in hun nieuwbouwwijken om met ze te praten over wonen in Nederland.
Theo Baart fotografeert al sinds de jaren zeventig de Haarlemmermeerpolder, waar hij zijn geboorteplaats Hoofddorp heeft zien uitdijen van boerendorpje tot groeikern tot eindeloze Vinex-wijk, die nu eigenlijk een buitenwijk van Amsterdam is.
Filosoof Pieter Hoexum schreef een mooie, kleine filosofie van het rijtjeshuis. Het is een ode aan het nuchtere compromis waar deze woonvorm ongeveer zestig procent van de Nederlandse huishoudens toe dwingt. Wijken met rijtjeshuizen, zo gaat zijn verrassende betoog, zijn een middenweg tussen rechtlijnigheid en vrijzinnigheid.
De gemiddelde Nederlander in een nieuwbouwwijk, zegt ook Theo Baart, schikt zich weliswaar in de beperkingen van zijn blokkige huis en netjes omlijste tuintje, maar doet binnen die omlijsting precies waar hij zin heeft. We houden van regeltjes, maar ook van anarchisme.
Zowel Baart als Hoexum zijn dan ook te spreken over het Nederlandse ruimtelijke ordeningsbeleid waarin de rijksoverheid decennialang een sterke hand heeft gehad. Dat de vrije markt en de ideologie van huizenbezit het nu steeds meer overnemen op woongebied heeft ongunstige gevolgen, denken ze allebei, voor de leefbaarheid van steden en de sociale solidariteit.
Daarover meer in mijn stuk over Fundaverslaving, binnenkort op de Correspondent.
Wormen en engelen
De spanning tussen het oude en het nieuwe, rechtlijnigheid en vrijzinnigheid, (en de poëzie daarvan) speelt ook een rol in Wormen en engelen, de ambitieuze debuutroman van dichter Maarten van der Graaff, waar ik deze week eindelijk aan toekwam.
De naoorlogse Nederlandse literatuur kent veel schrijvers die breken met het christelijke geloof en vol overgave de vrijzinnigheid omarmen. Maar de verteller van Van der Graaffs roman verlengt die beweging door na zijn breuk met de kerk toch weer terug te neigen naar het geloof, de taligheid ervan, het mysterie, de gemeenschapszin.
Hij doet dat met een vol en kritisch bewustzijn, belichaamd door Van der Graaffs intelligente, grappige en beheerste stijl. Die mengt de archaïsche taal van zijn oude kerk, het dialect van zijn verlaten eiland en een bruisend hedendaags register vol intellectuele spitsvondigheid (en politieke correctheid), popcultuur en studentikoze pedanterie.
Dat had gemaakt een pretentieus kunnen zijn, maar Wormen en engelen is diep, meestal oprecht en enorm nauwkeurig voor een debuut. Ik ben behoorlijk verliefd op dit ongewone boek.