Hoe bedrijven kinderen aan het programmeren krijgen
Wereldwijd proberen bedrijven kinderen in het basisonderwijs aan het programmeren te krijgen. Wat moet het onderwijs met die krachtige lobby?
‘IK HEB DE LIEFSTE MOEDER VAN DE HELE WERELD,’ programmeert Naomi op een website. Even later verschijnt de tekst letter voor letter in de lichtjes van het apparaatje dat ze zojuist heeft gekregen.
Ik ben bij groep 7 van evangelische basisschool De Morgenster in Amsterdam-Zuidoost, waar kinderen vandaag programmeerles krijgen. Niet van hun eigen leerkracht, maar van juffen die in het dagelijks leven voor een it-bedrijf werken. De een doet sales, de ander is office manager. Zij zijn twee van de negenhonderd gastdocenten uit het bedrijfsleven die wekelijks op vrijdagochtend programmeerles geven op basisscholen.
Vandaag is een bijzondere les: het is de start van ‘Expeditie micro:bit,’ georganiseerd door Stichting FutureNL. Die stichting heeft afgelopen weken bijna drie ton bij elkaar gecrowdfund om 45.000 leerlingen op 474 basisscholen te leren programmeren met een micro:bit. Dat apparaatje kunnen kinderen zo programmeren dat het niet alleen lichtjes kan laten branden, maar bijvoorbeeld ook stappen kan tellen en radio af kan spelen. Of kan uitdrukken hoe lief je moeder is.
Waarom kinderen moeten leren programmeren
Er is wereldwijd een sterke beweging die alle kinderen in het onderwijs wil leren programmeren. Met succes: wereldwijd wordt programmeren een onderdeel van wat alle kinderen moeten leren. In Bulgarije, Cyprus, Tsjechië, Denemarken, Estland, Griekenland, Ierland, Italië, Litouwen, Polen, Portugal en Groot-Brittannië is programmeren al onderdeel van het lesaanbod.
In Nederland gaat er ook iets veranderen. In het regeerakkoord staat dat er in 2019 meer aandacht moet zijn voor digitale geletterdheid en praktische vaardigheden in het onderwijs. In 2018 gaan leraren en schoolleiders dat nieuwe curriculum ontwikkelen, onder de noemer Curriculum.nu. Uit mijn onderzoek blijkt dat er in Nederland een sterke lobby is vanuit het bedrijfsleven om programmeren daar in het basisonderwijs al onderdeel van te laten zijn.
Hoe meer kinderen in aanraking komen met programmeren, hoe meer kinderen daar later iets mee gaan doen
De reden dat overheden programmeeronderwijs aanmoedigen, is dat ze voorop willen lopen in de digitale economie. Als de beroepsbevolking kan programmeren, trekt dat bedrijven aan die programmeurs nodig hebben. En de verwachting is dat veel bedrijven programmeurs nodig zullen hebben.
Toen de Nederlandse overheid in 2014 een ‘nationale brainstorm’ begon over de vraag wat kinderen in de toekomst zouden leren, mocht toenmalig Onderwijsstaatssecretaris Sander Dekker aanschuiven bij De Wereld Draait Door. ‘We geven wel Latijn en Grieks op scholen, maar de taal waar je tegenwoordig computers mee bedient - leren programmeren - is bijvoorbeeld geen vak op school,’ zei Dekker toen al.
Bedrijven gaat het er niet alleen om dat zij hun vacatures vervuld krijgen. Ook geldt: hoe vroeger kinderen in aanraking komen met programmeren, hoe meer kinderen daar later iets mee gaan doen. En hoe meer mensen kunnen programmeren, hoe lager het salaris van een programmeur. Daarbij scheelt het bedrijven in de opleidingskosten die zij zelf maken. En dus: meer winst.
Daarnaast kunnen bedrijven hun programmeerproducten aan het onderwijs verkopen. Naar verwachting zal alleen al de markt voor computers en onderwijsapps in het Amerikaanse basis- en voortgezet onderwijs in 2020 naar 21 miljard dollar groeien.
Zo proberen technologiebedrijven het onderwijs te beïnvloeden
Genoeg reden dus voor het bedrijfsleven om flink te investeren. In Amerika is de non-profitorganisatie Code.org het centrum van de programmeerlobby. In een paar jaar tijd zamelde Code.org meer dan zestig miljoen dollar in van bedrijven als Microsoft, Facebook, Google, Amazon en softwarebedrijf Salesforce.
Met dat geld trainde de organisatie docenten, maakte ze lesprogramma’s en ontwikkelde ze gratis online programmeerlessen die al meer dan 100 miljoen jonge kinderen wereldwijd geprobeerd hebben. Meer dan twintig staten pasten hun onderwijsbeleid aan ten faveure van technologiebedrijven. Code.org beïnvloedt dus de hele onderwijsketen, van beleidstafel tot klaslokaal.
In Nederland is CodePact de belangrijkste lobbyorganisatie. Onder andere Vodafone/Ziggo, Microsoft, Google en Salesforce zijn erbij aangesloten. Ze hebben zichzelf ten doel gesteld 400.000 kinderen in aanraking te brengen met programmeren, door programmeeractiviteiten te organiseren en activiteiten van anderen te financieren.
In maart 2017 plaatste het pact met twintig andere organisaties een paginagrote advertentie in De Telegraaf en Het Financieele Dagblad met de oproep om de volgende zin op te nemen in het regeerakkoord: ‘Dit kabinet gaat ervoor zorgen dat kinderen en jongeren op structurele wijze digitale vaardigheden (waaronder programmeren) aanleren en biedt leraren de kans zich hierop versneld bij te scholen.’
En zo proberen bedrijven het onderwijs te vormen
Ook afzonderlijk investeren de CodePactbedrijven in programmeeronderwijs. Dit doen ze door stichtingen te financieren die iets met basisonderwijs en programmeren doen.
Zo investeerde Microsoft honderdduizend dollar in Stichting FutureNL, die daar onder andere een leerlijn programmeren van ontwierp en programmeerlessen van aanbood op basisscholen. Om de micro:bit op scholen te verspreiden, ontving de stichting nog eens 25.000 dollar van het techbedrijf. In samenwerking met Stichting CodeKlas schrijft een medewerker van Microsoft een boek met lesideeën voor de micro:bit.
Ook in Nederland bespelen grote technologiebedrijven dus de hele (basis)onderwijsketen
Google investeerde onlangs vijfhonderdduizend dollar in het scholingsprogramma DigiLeerKracht, bedoeld om 2.000 Nederlandse basisschoolleerkrachten te leren hoe ze programmeeronderwijs moeten geven. Tijdens twee (gratis!) scholingsdagen ontwerpen alle leerkrachten een tienpuntenplan om digitale vaardigheden verder te ontwikkelen op hun school, waarbij ze geholpen worden door een netwerk van it-professionials.
Daarnaast ‘schonk’ Google een miljoen dollar aan NEMO Science Museum. Met dat geld richtte NEMO het platform Codestarter op, dat buitenschoolse programmeerlessen aanbiedt aan kinderen van acht tot twaalf jaar. NEMO werkt daarbij samen met Platform Bèta Techniek, een overheidsorganisatie die betaald wordt door het ministerie van Onderwijs om meer studenten voor een bèta-opleiding te laten kiezen.
Ook in Nederland bespelen grote technologiebedrijven dus de hele (basis)onderwijsketen: ze financieren programmeerlessen, helpen bij de ontwikkeling van leerlijnen en lesplannen, leiden docenten op, zorgen voor buitenschools aanbod en lobbyen in Den Haag.
De lobby is zo sterk, dat de werkgeversorganisatie PO-Raad zich geroepen voelde daar op zijn site stelling tegen te nemen. De raad schrijft: ‘Er is een stevige lobby gaande van bedrijven die digitale vaardigheden en met name programmeren in het (basis)onderwijs willen verplichten. [...] Dit gaat om een eenzijdige roep vanuit het bedrijfsleven. Geeft de politiek gehoor aan deze lobby, dan betekent dit dat het bedrijfsleven het curriculum van het onderwijs bepaalt en dat is onwenselijk.’
Dus dan noemen we het...digitale geletterdheid!
Het statement van de PO-Raad lijkt effect te hebben gehad: je zal CodePact niet meer zo luid horen zeggen dat ieder kind moet leren programmeren. In plaats daarvan heeft het pact het nu over ‘digitale geletterdheid.’ Dat is de overkoepelende term die gebruikt wordt voor wat kinderen over technologie moeten leren.
Sinds kort werkt CodePact met Kennisnet (het expertisecentrum voor ict en onderwijs) en Mediawijzer.net samen in het project Samen Digiwijzer - ondersteund door het ministerie van Economische Zaken. Die samenwerking wil scholen die dat willen helpen om structureel aandacht te besteden aan digitale geletterdheid.
Voor Remco Pijpers, expert op het gebied van digitale geletterdheid bij Kennisnet, is Samen Digiwijzer een manier om meer invloed uit te oefenen op hoe scholen digitale geletterdheid vormgeven. Pijpers: ‘Ik zie op te veel scholen dat ze leerlingen niet of nauwelijks vertellen hoe je een veilig wachtwoord maakt of informatie op internet moet beoordelen, maar wel druk aan het spelen zijn met allerlei robotjes en microbitjes. Dat vind ik echt te veel gericht op het economisch perspectief, zonder stil te staan bij wat leerlingen nodig hebben.’
Volgens Margreet de Vries, programmamanager van CodePact, was het dan ook nooit het doel alle kinderen in het basisonderwijs te leren programmeren. ‘Programmeerlessen zijn een heel leuke manier om eens een keertje te beginnen. Ik kan me voorstellen dat men door onze naam denkt dat het alleen gaat om programmeren en in onze communicatie hebben we dat in het verleden misschien ook wel benadrukt, maar eigenlijk is het altijd al gegaan over digitale geletterdheid.’
Ook de PO-Raad, eerder nog tegen de lobby, steunt Samen Digiwijzer. ‘Mede op advies van de PO-Raad kijken de betrokken partners niet meer alleen naar programmeren maar breed naar het ontwikkelen van digitale geletterdheid,’ schrijft de raad me in een e-mail.
Digitale geletterdheid? Nee, computational thinking
Mijn analyse is een andere: er wordt tegenwoordig gepraat over digitale geletterdheid in plaats van programmeren, maar de lobby draait nog steeds om programmeeronderwijs.
Daarvoor is een derde begrip van belang: computational thinking, dat de brug vormt tussen programmeren en digitale geletterdheid. Computational thinking betekent: nadenken over de vraag hoe je een probleem kan oplossen met een computer. Daarvoor moet je bijvoorbeeld een probleem in deelproblemen opdelen, logisch denken, abstraheren en iets kunnen testen. Programmeren zou een goede manier zijn die vaardigheden aan te leren.
Wereldwijd houden de International Society for Technology in Education (ISTE) en Computer Science Teacher Association (CSTA) zich bezig met de uitwerking van computational thinking in het onderwijs. CSTA heeft vijf partners, waaronder Microsoft en Google. Microsoft is tevens hoofdsponsor van ISTE.
De afgelopen jaren kreeg computational thinking een duidelijke plek binnen digitale geletterdheid. Toen in januari 2016 het belangrijke onderwijsadvies Onderwijs2032 verscheen, werd die manier van computerdenken genoemd als een van de vier onderdelen waaruit digitale geletterdheid bestaat.
CodePact kan nu lobbyen voor het veel sympathieker klinkende digitale geletterdheid, waar computational thinking deel van uitmaakt en waar programmeren - zo wordt beweerd - het middel toe is.
Maar in de praktijk komt digitale geletterdheid vaak neer op programmeeronderwijs, erkent Pijpers, die voor zijn werk veel op basisscholen komt. Dat is ook niet zo gek, vindt hij. ‘Bedrijven die een bijdrage willen leveren, zijn gepassioneerd over wat ze doen en hebben daar vaak expertise in. Waarom zou je een les over mediawijsheid maken als je een bedrijf bent dat vooral programmeurs in dienst heeft?’
Zijn kinderen hier mee geholpen?
De vraag is wat kinderen hier nu aan hebben. Alfons ten Brummelhuis, expert op het gebied van onderzoek bij Kennisnet: ‘De vaardigheden waar computational thinking uit bestaat, zijn al heel erg oud. Kleuters leren bijvoorbeeld bouwen met blokken om een probleem in deelstappen op te delen, ze testen of een bouwwerk blijft staan door dat uit te proberen.’
Volgens Ten Brummelhuis is het een misvatting dat je die vaardigheden alleen kunt leren met een computer. ‘Er komt een nieuw middel bij waarmee je al die deelvaardigheden kunt leren.’
Ik zou graag willen zeggen dat we weten wat het beste is voor alle kinderen, maar dat weten we niet
Toch wordt volgens Ten Brummelhuis gedaan alsof computational thinking een nieuwe vaardigheid voor de toekomst is, die je aan kan leren door te programmeren. ‘Dat is echt ronkende retoriek. En vervolgens is de claim van bedrijven: wij kunnen u daarbij helpen. Dan moeten er namelijk drie dingen gebeuren: we moeten materiaal ontwikkelen, u moet onze producten kopen en leraren moeten professionaliseren. Dan komt alles goed.’
Of kinderen die deelvaardigheden die computational thinking genoemd worden inderdaad leren door te programmeren, is nog maar de vraag. Er is heel weinig onderzoek naar gedaan.
Felienne Hermans, die voor Stichting FutureNL een ‘leerlijn programmeren’ schreef en verbonden is aan de TU Delft, doet dat onderzoek wel. Zij vond onder andere dat kinderen tussen de elf en twaalf opeens een stuk beter kunnen programmeren. Hermans: ‘We weten uit de cognitieve psychologie dat kinderen zich rond die leeftijd sterk ontwikkelen, wat vermoedelijk verklaart waarom ze dan opeens beter logisch kunnen redeneren.’ Dat zou betekenen dat kinderen computational thinking niet alleen aan kunnen leren door programmeerles, maar ook gewoon doordat ze ouder worden.
Een andere studie van Hermans liet zien dat je kinderen niet onmiddellijk achter een computer moet zetten als je ze computational thinking aan wilt leren. Kinderen verdrinken dan in de mogelijkheden die een computer biedt.
Hermans: ‘Ik zou graag willen zeggen dat we weten wat het beste is voor alle kinderen, maar dat weten we gewoon nog niet. Dat betekent niet dat we er dan maar helemaal mee moeten stoppen. Er moet meer onderzoek gedaan worden.’
Wat moet er in 2019 veranderen?
Hoewel er een sterke lobby vanuit het bedrijfsleven is om programmeren - vaak vermomd als computational thinking of digitale geletterdheid - onderdeel te maken van wat alle basisschoolkinderen vanaf 2019 moeten leren, is er geen overeenstemming over het belang van programmeeronderwijs.
Toch pleit ook Hermans voor programmeeronderwijs op basisscholen. ‘Hoe later kinderen in aanraking komen met computers, hoe meer ze het idee krijgen: dit is niets voor mij. Veel kinderen van lage socio-economische afkomst hebben geen computer, of geen computer met internet thuis. Ook weten we uit onderzoek dat meisjes op heel jonge leeftijd al vooroordelen over hun eigen prestaties ontwikkelen. Meisjes van een jaar of acht, negen, zeggen al: ik denk niet dat ik kan programmeren.’
Pijpers vindt het prima als op een basisschool zo nu en dan een lesje programmeren wordt gegeven, maar vindt het belangrijker dat scholen een breder verhaal vertellen over hoe computers en internet werken. ‘Leerlingen hebben grote problemen met informatie verzamelen op internet en informatie kritisch beoordelen. First things first.’ Hij vindt het veel meer voor de hand liggen als kinderen in het voortgezet onderwijs pas met programmeren aan de slag gaan, bijvoorbeeld in keuzevak informatica dat net vernieuwd is.
Zijn collega Ten Brummelhuis is het met hem eens. ‘Hoe zorgen we ervoor dat digitale geletterdheid geen retoriek wordt, maar dat we er ontwikkelingen in onderbrengen die maatschappelijk wenselijk zijn en voor het onderwijs realistisch en haalbaar zijn? Dat laten we toch niet reduceren tot de vraag of we programmeerles moeten geven? Hoe oppervlakkig en bizar wil je het maken?’