Wat er echt gebeurde op het mysterieuze Paaseiland (en wat we daar vandaag nog van kunnen leren)

Rutger Bregman
Correspondent Vooruitgang
Illustratie: Kwennie Cheng (voor De Correspondent)

Paaseiland: al decennia vragen onderzoekers zich af wat er is gebeurd op dit kleine stipje in de Grote Oceaan. Hoe bouwden de bewoners die gigantische beelden? Waarom ging het eiland ten onder? Een nieuwe generatie van onderzoekers ontrafelt het mysterie.

Hij had het beloofd aan zijn vader. zoon van Arent Roggeveen, zou het mysterieuze Zuidland vinden. Hij zou de familie eeuwige roem bezorgen en toetreden tot de eregalerij van grote ontdekkingsreizigers.

Ergens in de Stille Oceaan, zo wisten vader en zoon, zou het moeten liggen. Terra Australis Incognita. Als cartograaf dacht vader dat het continent wel moest bestaan, als tegenwicht tegen de noordelijke landmassa’s.

En dan waren er nog de reisverslagen. De Portugees Pedro Fernandes de Queirós had het Zuidland beschreven als een paradijs op aarde, met vreedzame bewoners die smachtten naar het christendom. Er was zoet water, vruchtbare grond en - niet geheel onbelangrijk - er waren bergen aan zilver, goud en parels.

Dus daar stond hij, veertig jaar na de dood van zijn vader, aan boord van zijn vlaggenschip Den Arend. Jacob was 62 jaar en zijn belofte nooit vergeten. Met drie schepen, 70 kanonnen en 244 bemanningsleden vertrok hij op 1 augustus 1721 vanaf Texel. De bestemming: Zuidland.

De oude admiraal hoopte geschiedenis te schrijven, maar kon nog niet vermoeden hoe. Jacob Roggeveen, zoon van Arent Roggeveen, zou geen nieuwe beschaving stichten.

Hij zou een oude ontdekken.

De ontdekking van Paaseiland

Ik heb me vaak verbaasd over het wonder dat zich acht maanden later voltrok. Op Paaszondag, 5 april 1722, hees een van Roggeveens schepen de prinsenvlag. Den Arend kwam langszij om te vragen wat er gezien was. Het antwoord: een klein eiland, aan stuurboord.

Honderdduizenden jaren eerder was deze plek ontstaan, toen drie vulkanen aan elkaar groeiden. Met een oppervlakte van 163 vierkante kilometer vormt Paasch Eyland, zoals de Hollanders het zouden noemen, een stipje in een onmetelijke oceaan. De kans dat Roggeveen en zijn mannen erop zouden stuiten, was minuscuul.

Maar het werd nog gekker: er woonden mensen.

Talloze bewoners stonden de Hollanders op te wachten. Roggeveen begreep er niets van. Hoe waren zij hier gekomen? Hij zag geen zeewaardige boten. Nog raadselachtiger waren de massieve beelden van hoofden met gigantische torso’s. Sommigen van deze ‘moai’ waren wel negen meter hoog. Ze waren van een ‘grootte, die het geloof te boven ging,’ schreef een van de bemanningsleden.

De schaduw van de vertrokken bouwers beheerst dit land nog steeds

Tot op de dag van vandaag vormt dat kleine eiland in de Stille Oceaan misschien wel de meest geheimzinnige plek op aarde. De wildste theorieën hebben de ronde gedaan. De bewoners zouden afstammelingen van de Inca’s zijn. De beelden zouden door van twaalf voet zijn opgericht. Of nee, ze moesten wel door buitenaardse wezens zijn neergezet (een wist zeven miljoen boeken te verkopen met deze theorie).

Het echte verhaal is iets minder spectaculair - maar niet veel minder.

Dankzij DNA-onderzoek weten we nu dat het eiland al eeuwen voor Roggeveen werd ontdekt door Polynesiërs, de Vikings van de Grote Oceaan. Hun moed grensde aan de waanzin. Waarschijnlijk waren ze vanaf de Gambiereilanden vertrokken, meer dan 2.500 kilometer verderop. In open kano’s. Tegen de wind in. Hoeveel expedities er zijn vergaan, zullen we nooit weten. Maar er hoefde er maar één succesvol te zijn.

En die moai? Toen de jonge antropologe Katherine Routledge in 1914 als een van de eerste Europeanen onderzoek deed op Paaseiland, stond er geen beeld meer overeind. Ze waren overgroeid met onkruid, en soms in stukken gebroken.

Hoe had dit kleine volk die beelden gemaakt en vervoerd? Ze leefden op een eiland zonder bomen, en hadden het wiel niet eens uitgevonden (laat staan de hijskraan). ‘De schaduw van de vertrokken bouwers beheerst dit land nog steeds,’ schreef Routledge in Het mysterie van Paaseiland. ‘De hele lucht trilt van een doel en een energie die nu is vervlogen.’

Illustratie: Kwennie Cheng (voor De Correspondent)

De puzzelstukjes vallen op hun plaats

Op zoek naar antwoorden besloot Routledge de oudste bewoners te interviewen, die waren opgesloten in een leprakolonie. (Ze desinfecteerde haar kleren en ‘hoopte op het beste,’ zo schreef ze later.) De ouderen vertelden haar verhalen van vroeger - verhalen die haar de rillingen over de rug deden lopen.

Lange tijd waren er twee stammen - de Langoren en de Kortoren -, die in harmonie samenleefden. Maar iets dreef ze uit elkaar, want na eeuwen van vrede brak een gruwelijke oorlog uit. De Langoren vluchtten naar het oosten, waar ze zich ingroeven. De volgende ochtend werden ze van beide kanten aangevallen, en in hun eigen kuil verbrand. (De resten van de loopgraaf zijn nog altijd te zien.)

En dat was nog maar het begin. In de jaren daarop begonnen de Paaseilanders elkaar op te eten. Het werd een oorlog van allen tegen allen. De oorzaak? Routledge kon er slechts naar gissen. Er moest íets gebeurd zijn - iets waardoor deze beschaving zichzelf te gronde had gericht.

En toen, in 1955, organiseerde de Noorse avonturier Thor Heyerdahl een expeditie naar Paaseiland. Heyerdahl was wereldberoemd. Hij had een paar jaar eerder met vijf vrienden een vlot gebouwd waarmee hij vanaf Callao in Peru 7.000 kilometer had gevaren, om vervolgens op het eiland Raroia te pletter te slaan. Een wetenschappelijke doorbraak, vond hij. Heyerdahl zag zijn tocht als hét bewijs voor zijn theorie dat Polynesië door de Inca’s was bevolkt (een theorie waar maar waarmee hij wel

Hoe het ook zij: Heyerdahl was nu schatrijk en kon de expeditie naar Paaseiland financieren. Hij nam een paar vooraanstaande wetenschappers mee. Een van hen was de Amerikaan William Mulloy, die zijn leven zou wijden aan onderzoek op Paaseiland (‘Ik geloof geen ene meter van wat je gepubliceerd hebt,’ hij Heyerdahl.)

Maar de wetenschapper en de waaghals bleken het goed met elkaar te kunnen vinden. Sterker nog, het duurde niet lang of ze deden een spectaculaire ontdekking. Diep in een moeras vond Heyerdahls team het stuifmeel van een onbekende boomsoort. Heyerdahl stuurde het naar Stockholm, waar het onder de microscoop van de paleobotanicus Olov Selling terechtkwam. Deze Zweedse expert kwam al snel tot zijn conclusie: er moet ooit een groot bos op Paaseiland hebben gestaan.

Zo vielen de puzzelstukjes langzaam maar zeker op hun plaats. In 1974, een paar jaar voor zijn dood, publiceerde William Mulloy hét verhaal van Paaseiland, de moai en het lot van de bewoners.

Een waarschuwing vooraf: het is geen vrolijk verhaal.

Eindeloze groei op een eindig eiland

Het was allemaal begonnen met die mysterieuze moai.

Om de een of andere reden konden de Paaseilanders er geen genoeg van krijgen. Ze bleven maar beitelen en sjorren om de beelden op hun plaats te krijgen. Jaloerse stamhoofden wilden almaar grotere moai, steeds meer voedsel ging naar de bouwers, en steeds meer bomen werden omgehakt om de beelden te vervoeren.

Maar eindeloze groei op een eindig eiland? Dat is waanzin.

Uiteindelijk was er geen boom meer over, waardoor de grond erodeerde en de akkers minder opbrachten. Zonder houten kano’s kon er niet meer worden gevist. De productie van de beelden stagneerde en de spanningen op het eiland groeiden. Er brak een oorlog uit tussen twee stammen (die Langoren en Kortoren waar Routledge al over schreef). Rond 1680 was er een grote veldslag waarbij de laatsten bijna werden uitgeroeid.

Tot op de dag van vandaag vertellen de bewoners over het kannibalisme van hun voorouders

De overgebleven Paaseilanders begonnen de moai om te gooien. Erger nog, ze zetten hun tanden in elkaar. Tot op de dag van vandaag vertellen de bewoners over het kannibalisme van hun voorouders. ‘Het vlees van je moeder zit nog tussen mijn tanden,’ een populaire belediging. Archeologen hebben talloze speerpunten (mata’a) gevonden, hét bewijs van de ene na de andere slachting.

Dus toen Jacob Roggeveen in 1722 aan wal ging, maakte hij kennis met een miserabel volkje. Er leefden nog maar een paar duizend mensen. Wie nu een bezoek brengt aan Rano Raraku, de steengroeve waar de moai werden uitgehouwen, krijgt het gevoel een halsoverkop verlaten werkplaats te betreden.

De beitels liggen nog op de grond. Er liggen honderden moai die nooit zijn afgemaakt.

De feiten op een rij

William Mulloy was de eerste, maar zijn analyse werd bevestigd door de ene na de andere wetenschapper.

Zo vond de geograaf John Flenley fossiele stuifmeelkorrels in de kraters van de drie vulkanen - dat het eiland ooit vol bomen had gestaan.

En dan was er het magnum opus van de historicus Clive Ponting, A Green History of the World (1991). Op de eerste pagina beschreef hij de toestand waarin Roggeveen het eiland aantrof: ‘Ongeveer 3.000 mensen, die woonden in smerige hutten en holen, bijna voortdurend oorlog voerden, en in hun wanhopige poging het karige menu dat het eiland bood aan te vullen, hun toevlucht namen tot kannibalisme.’

Uiteindelijk was het Jared Diamond, misschien wel de beroemdste geograaf ter wereld, die het treurige verhaal van Paaseiland in ons geheugen verankerde.

In zijn bestseller Collapse (2005) zette hij de feiten nog eens op een rij:

  • Paaseiland werd al vroeg bevolkt, rond het jaar 900.
  • De bevolking moet zijn uitgegroeid tot wel 15.000 zielen.
  • De productie en het vervoer van de steeds grotere beelden vereisten steeds meer mankracht, voedsel en hout.
  • De beelden werden horizontaal vervoerd, op een houten slee. Deze methode vereiste veel mankracht, veel bomen en een machtig stamhoofd dat de operatie overzag.
  • Uiteindelijk was er geen boom meer over, waardoor de grond erodeerde en de landbouw stagneerde.
  • Rond 1680 brak een burgeroorlog uit.
  • Toen Jacob Roggeveen in 1722 aankwam, waren er nog maar een paar duizend Paaseilanders over. Talloze moai waren omgevallen en de bewoners aten elkaar op.
  • Uiteindelijk veroorzaakten de bewoners hun eigen ondergang. ‘De les van Collapse,’ de populaire auteur Malcolm Gladwell, ‘is dat samenlevingen [...] zelfmoord plegen: ze snijden hun polsen door en kijken dan, in de loop van vele decennia, passief toe terwijl ze doodbloeden.’
Illustratie: Kwennie Cheng (voor De Correspondent)

De moraal van het verhaal

Nu vraag je je misschien af: wat boeit mij die geschiedenis van Paaseiland? Waarom zou ik me verdiepen in wat er eeuwen geleden gebeurde op de meeste afgelegen plek op aarde?

Het antwoord is simpel: dit verhaal gaat over ons.

Want zeg nu zelf, de overeenkomsten zijn huiveringwekkend. Paaseiland is een stipje in de oceaan; de aarde is een stipje in de kosmos. Zij hadden geen boten om te vluchten; wij hebben geen ruimteschepen om weg te komen. Paaseiland raakte ontbost en overbevolkt, onze wereld raakt vervuild en oververhit.

Ik schreef er zelf nota bene over in mijn boek De geschiedenis van de vooruitgang

De archeoloog Paul Bahn en zijn collega John Flenley winden er geen doekjes om: ‘De begeerte van de mens kent geen grenzen,’ schrijven ze in hun boek Easter Island, Earth Island. ‘Zijn egoïsme lijkt genetisch aangeboren.’

Zie hier: de grote les van Paaseiland. Deze treurige geschiedenis is opgenomen in documentaires en romans, in encyclopedieën en rapporten, in academische artikelen en boeken voor een breder publiek - ik schreef er zelf nota bene over in mijn boek De geschiedenis van de vooruitgang.

En ja, lange tijd dacht ik dat er weinig meer te vertellen was over Paaseiland. Als zoveel vooraanstaande wetenschappers tot dezelfde conclusie komen, wat valt er dan nog te betwijfelen?

Toen maakte ik kennis met het werk van Jan Boersema.

Een wetenschappelijke whodunit

Als ik op de deur van zijn werkkamer aan de Universiteit Leiden klop, vind ik hem verstopt tussen de boeken, terwijl een cantate van Bach op de achtergrond klinkt. Een man met een vriendelijk gezicht en een kleurig bloemetjesoverhemd komt tevoorschijn.

Boersema is milieubioloog, maar zijn boekenkast staat vol filosofie en geschiedenis. In zijn werk probeert hij de blik van de alfa en de bèta te combineren. Zo kon het gebeuren dat hij in 2001 een simpele ontdekking deed die lijnrecht inging tegen alles wat we over Paaseiland dachten te weten. Mulloy, Flenley, Ponting, Diamond - ze hadden het allemaal niet gezien. Of niet willen zien.

Boersema zocht voor zijn oratie meer informatie over Paaseiland en vroeg zich af of het reisverslag van Roggeveen nog bestond. Hij keek in de catalogus van de bibliotheek en zowaar, een halfuur later had hij het Dagverhaal der Ontdekkings-reis van Mr. Jacob Roggeveen op zijn bureau.

Toen viel hij van de ene verbazing in de andere.

‘Ik kon mijn ogen eerst niet geloven.’ Boersema had gerekend op gruwelijke verhalen over oorlog en kannibalisme, maar dit was een vrolijk reisverslag. ‘Ik las helemaal niets over een beschaving in verval.’

Jacob Roggeveen beschreef de Paaseilanders als sympathieke figuren. Ze zagen er gezond uit, met hun gespierde lijven en witte tanden. De eilanders bedelden niet om voedsel, maar boden het juist aan. Hun land zou ‘uytnemend vrugtbaer’ zijn. Roggeveen maakt ook geen melding van omgevallen beelden, laat staan van wapens of kannibalisme.

Goed, Paaseiland was niet het beloofde Zuidland (met die bergen goud, zilvers en parels). Maar dat neemt niet weg dat Roggeveen het omschreef als een ‘aards paradijs.’ Je leest het goed: die beschaving die in het midden van een hongersnood en burgeroorlog zou hebben gezeten, werd door de eerste bezoeker omschreven als een ‘aards paradijs’!

‘Dus toen dacht ik,’ lacht Boersema, ‘wat is hier aan de hand?’

In 2001 was hij die serieus twijfelde aan het ondergangsverhaal. Hij kwam er al snel achter dat het mysterie van Paaseiland een soort detective is, een wetenschappelijke whodunit.

En dus moeten we als rechercheurs te werk gaan. We moeten de verklaringen van de getuigen nog eens checken, de alibi’s van de Paaseilanders controleren, de tijdlijn zo precies mogelijk vaststellen en de moordwapens opnieuw onder de loep nemen. Voor dit alles hebben we tal van disciplines nodig, alfa en bèta, van de geschiedenis tot de geologie, van de antropologie tot de archeologie.

Maar laten we beginnen op de belangrijkste crime scene: die loopgraaf waar rond 1680 de Langoren zouden zijn uitgeroeid. Waar komt dit verhaal vandaan?

Illustratie: Kwennie Cheng (voor De Correspondent)

Het forensisch bewijs

Het begon natuurlijk met de herinneringen aan een grote veldslag, die Katherine Routledge in 1914 had opgetekend. Nu weet iedere detective dat het menselijk geheugen nogal onbetrouwbaar is.

Maar in dit geval is het nog erger. Stel je voor dat ons wordt gevraagd wat onze voorouders 250 jaar geleden uitspookten. En dat we ons niet kunnen baseren op geschiedenisboeken, maar moeten afgaan op herinneringen van herinneringen van herinneringen. Conclusie: misschien zijn die verhalen van Routledge

De archeoloog Carlyle Smith wilde controleren of er in 1680 echt een veldslag was geweest. In 1955 begon hij met opgravingen bij de loopgraaf waar de Langoren zouden zijn uitgeroeid. Hij liet twee monsters van houtskool testen. En zowaar: een daarvan werd gedateerd op 1676 (afgerond: 1680). Smith vond dit voldoende bewijs.

Er is geen enkele aanwijzing voor grootschalige oorlogvoering. Slechts twee schedels vertonen letsel

En hoewel hij die conclusie later nuanceerde, hoewel andere archeologen concludeerden dat het monster moest worden gedateerd, hoewel geen menselijke resten werden gevonden, en hoewel geologen concludeerden dat de ‘loopgraaf’ op natuurlijke wijze was ontstaan, bleek toch hardnekkig. Heyerdahl, Mulloy, Ponting, Diamond - ze bleven hem herhalen.

Het verhaal wordt nog vreemder als we kijken naar het forensisch bewijs. Archeologen hebben inmiddels honderden skeletten van Paaseilanders Hun conclusie: Roggeveen had gelijk. De bewoners waren behoorlijk gezond aan het begin van de achttiende eeuw.

En dat massale geweld? Een team onder leiding van de forensisch antropoloog Douglas Owsley nam 469 schedels Zijn conclusie: er is geen enkele aanwijzing voor grootschalige oorlogvoering. Slechts twee schedels vertonen letsel dat, in theorie, met de beruchte mata’a zou kunnen zijn toegebracht.

Archeologen denken nu dat deze mata’a niet eens wapens waren. Waarschijnlijk waren het huis-, tuin- en keukenmesjes. Een van Roggeveens kapiteins schreef al over een Paaseilander die een banaan schilde met een stuk obsidiaan. Een onderzoeksteam onder leiding van de archeoloog Carl Lipo analyseerde 400 mata’a en dat ze te bot zijn om als wapens te hebben gediend.

Vergis je niet: de Paaseilanders konden best dodelijke wapens maken. Maar, Lipo, ‘ze kozen ervoor dat niet te doen.’

Het ultieme alibi

Ondertussen wordt het mysterie alleen maar groter. Want als ze elkaar niet hebben afgeslacht, waar zijn die duizenden Paaseilanders dan gebleven? Bedenk: Roggeveen trof maar een paar duizend mensen aan, terwijl er eerder - volgens Jared Diamond - nog zo’n 15.000 moeten zijn geweest. Wat is hun alibi?

Hier wordt het cruciaal om de tijdlijn van het drama zo precies mogelijk vast te stellen. Aanvankelijk dachten onderzoekers dat Paaseiland al vroeg was bevolkt, rond het jaar 900, of misschien zelfs 300. Maar met de meest geavanceerde technologie, komen op een later moment uit: rond het jaar 1100.

Jan Boersema maakt vervolgens een simpel rekensommetje. Stel dat er in 1100 Polynesische zeevaarders aankwamen. En stel dat hun aantal met 0,5 procent per jaar groeide (dat is de in pre-industriële samenlevingen). Dan zouden er hoogstens 2.200 bewoners zijn geweest toen Roggeveen het eiland ontdekte. Alle schattingen die in reisverslagen uit de achttiende eeuw zijn te vinden, passen perfect binnen dit groeiscenario.

Dat wil zeggen: die duizenden Paaseilanders die elkaar volgens Diamond hebben gemarteld, vermoord en opgegeten, hebben het ultieme alibi.

Ze hebben nooit bestaan!

Illustratie: Kwennie Cheng (voor De Correspondent)

En de bomen dan?

Het volgende raadsel is wat er gebeurd is met het bos op Paaseiland.

Voor Diamond & co. is het helder: dat bos is omgehakt door hebzuchtige bewoners die zoveel mogelijk moai wilden maken. De historicus Ronald Wright heeft het in zijn bestseller A Short History of Progress (2004) zelfs over een ‘zelfdestructieve manie, een ideologische pathologie.’

Maar wie even rekent, begrijpt dat dit nergens op slaat. Boersema schat dat er hoogstens 15.000 bomen nodig waren om de standbeelden naar hun plaats te rollen. De vraag is dan: hoeveel bomen waren er eigenlijk? Antwoord: miljoenen. Misschien wel

De meeste moai bleven bovendien achter in Rano Raraku, de groeve waar ze werden uitgehouwen. Dat er talloze moai zijn ‘achtergelaten’ komt niet doordat er ineens een burgeroorlog uitbrak. Het was de bedoeling. Veel van deze moai van de groeve.

Dat hakken en sjouwen gaf een beetje structuur aan de dag

Uiteindelijk zijn er 493 beelden vervoerd. Dat klinkt veel, maar bedenk: de Paaseilanders waren eeuwen alleen op de wereld. Dat betekent dat ze er hoogstens één of twee per jaar versleepten.

Waarom ze het niet bij een stuk of tien mooie moai hielden? Boersema denkt dat er een eenvoudige verklaring is: verveling. ‘Je hield op zo’n eiland gewoon heel veel tijd over,’ lacht hij. ‘Dat hakken en sjouwen gaf een beetje structuur aan de dag.’

Dan is er nog een probleem: we weten niet eens zeker of alle beelden wel op boomstammen naar hun plek zijn gerold. De archeologen dat ze zijn ‘gelopen,’ iets wat Thor Heyerdahl ook al vermoedde. Oftewel: ze zijn zónder bomen, met touwen, verticaal, naar hun plaats gewaggeld - zoals je ook een koelkast vervoert tijdens een verhuizing.

heb je minder mensen nodig, wat weer suggereert dat de Paaseilanders niet talrijk, maar wel slim waren. En op deze manier waren er ook geen jaloerse stamhoofden nodig die aan het hoofd van gigantische transporten zouden hebben gestaan. Een moai kon je gewoon met wat vrienden en familie vervoeren. Zo waren de beelden onderdeel van een cultuur van samenwerking in plaats van een of andere ‘zelfdestructieve manie.’

Er is nog een verdachte

Natuurlijk, de Paaseilanders hebben heel wat bomen omgehakt en verbrand. Misschien niet voor het vervoer van de moai, maar wel voor het sap in de kern, voor de landbouw en om kano’s van te maken.

Toch is er nog een belangrijkere verdachte: Rattus exulans, oftewel, de Polynesische rat.

Deze knagers werden rond 1100 door de eerste kolonisten meegebracht en kwamen pas echt aan in een aards paradijs. Op Paaseiland hadden ze geen natuurlijke vijanden. Ze konden de hele dag vreten en vrijen. We weten dat ratten zich in het lab iedere 47 dagen verdubbelen. Dat wil zeggen: één paar kan na drie jaar 17 miljoen nakomelingen hebben.

Waarschijnlijk was dit de echte milieuramp. Biologen vermoeden dat miljoenen ratten de zaden van de bomen opaten, waardoor het bos zich niet kon herstellen. ‘Wat zou de Paaseilander die de laatste palmboom heeft omgehakt hebben gezegd terwijl hij dat aan het doen was?’ vroeg Diamond zich af.

Nou, die Paaseilander zei helemaal niets, want die Paaseilander heeft nooit bestaan. De laatste boom is niet omgehakt, maar van ouderdom omgevallen.

Het wordt nog gekker. Waarschijnlijk was het verdwijnen van het bos niet eens zo’n probleem. Met iedere omgevallen boom was er namelijk meer ruimte voor de landbouw, en minder ruimte voor de ratten. De archeologe Mara Mulrooney toont aan dat de voedselproductie omhoog ging na de ontbossing. De Paaseilanders waren namelijk slimme tuinders. Ze plaatsten lagen van kleine stenen om hun gewassen te beschermen tegen de wind, en om vocht en warmte vast te houden.

Dat wil zeggen: zelfs áls er 15.000 mensen op het eiland zouden hebben geleefd, dan nóg zou er meer dan genoeg voedsel zijn geweest voor iedereen. ‘Misschien moeten we Paaseiland zien als hét voorbeeld van hoe menselijk vernuft kan resulteren in succes, in plaats van mislukking.’

Het begin van de ondergang

Maar dat succes mocht niet veel langer duren.

De echte ondergang van Paaseiland begon op 7 april 1722, twee dagen nadat Roggeveen het eiland had gezien. Die middag zagen de Hollanders een naakte man in een bootje. De Paaseilander was stevig gebouwd, had een donkere, getatoeëerde huid en droeg een sikje. Veel ouder dan vijftig kon hij niet zijn geweest.

Eenmaal aan boord maakte hij een opgewekte indruk, zo zou Roggeveen later schrijven. De man verbaasde zich over ‘de groote hoogten der masten, de dikte der touwen, de seylen, het canon, ‘t welk hij naeauwkeurig betastte, en voorts van alles wat hy sag.’ Hij schrok zich wezenloos toen hij zichzelf in een spiegeltje zag, toen de scheepsklok luidde en toen hij de aangeboden brandewijn in zijn ogen goot.

Ineens klonken er vier, misschien vijf schoten. ‘‘t Is tijd, ‘t is tijd, geeft vuur!’

Maar wat Roggeveen vooral bijbleef, was de vrolijkheid van de Paaseilander. Hij danste, hij zong, hij lachte. ‘O dorroga! O dorroga!’ riep hij steeds. Pas veel later zouden Europese onderzoekers vermoeden wat dit woord betekent: ‘Welkom.’

Het werd een bitter welkom. Roggeveen meerde aan met 134 man in drie boten en twee sloepen. Terwijl de bewoners een uitbundige en vrolijke indruk maakten, stelden de Hollanders zich op in slagorde. Ineens klonken er vier, misschien vijf schoten. ‘‘t Is tijd, ‘t is tijd, geeft vuur!,’ klonk het. Nog dertig schoten volgden. De Paaseilanders vluchtten naar het binnenland en lieten een stuk of tien doden achter. Een van hen was de vrolijke man die ‘O dorroga!’ had geroepen.

Roggeveen was woest op zijn bemanning, maar over een straf lezen we niets in zijn journaal. Bij het vallen van de avond wilde hij er weer vandoor. Roggeveen had een missie - hij moest en zou het Zuidland vinden. Hij moest en zou geschiedenis schrijven.

Illustratie: Kwennie Cheng (voor De Correspondent)

De geboorte van een mythe

Uiteindelijk zou het 48 jaar duren voordat Paaseiland weer bezoek kreeg. De expeditie onder leiding van Don Felipe González plantte drie houten kruisen, hees de Spaanse vlag en claimde het eiland in naam van de Heilige Maagd Maria. De Paaseilanders vonden het prima.

‘Er was niet het minste vertoon van vijandigheid,’ schreven de veroveraars in hun logboek. De Spanjaarden gaven de bewoners een pijl en boog, maar het vreedzame volk had geen idee wat ze ermee moesten. Uiteindelijk hingen ze de boog maar om hun nek, ter versiering.

Vier jaar later, in 1774, kwamen de volgende bezoekers: de Engelsen onder leiding van James Cook. Dit was de man die, na drie grote tochten door de Grote Oceaan, zou aantonen dat het mysterieuze Zuidland nooit heeft bestaan. Terwijl Roggeveen al was vergeten, trad Cook toe tot de eregalerij van grote ontdekkingsreizigers.

Misschien is dit ook de reden dat vrijwel alle doemdenkers (William Mulloy, Ronald Wright, Jared Diamond) zoveel waarde hebben gehecht aan Cooks verslag. Hij was de eerste die berichtte over de omgevallen moai. En belangrijker nog: hij beschreef de bewoners als ‘klein, dun, timide en ellendig.’

Toegegeven, het zou kunnen dat het toen al slechter ging op Paaseiland. Misschien dat de Spanjaarden niet alleen het evangelie, maar ook syfilis

Toch is er iets raars aan de hand. Een onderzoeker aan de Universiteit van Toronto de verslagen van Cook nog eens en kon dat citaat over die ‘kleine, dunne, timide en ellendige’ bewoners nergens vinden. Integendeel, Cook beschreef de Paaseilanders als ‘levendig en actief, goed gevormd, geen onaangenaam gelaat, en vriendelijk en gastvrij voor vreemden’!

Waar komt Cooks vernietigende oordeel dan vandaan? Waar vinden we het citaat dat zo goed past in het ondergangsverhaal en zelfs in een vooraanstaand tijdschrift als Nature Diamond en Wright verwijzen naar Bahn en Flenley, maar die noemen geen bron.

En dus ging ik zelf op zoek. Na een dag in de bibliotheek vond ik het, in dat werd gepubliceerd in 1961. Onderwerp: de Noorse expeditie naar Paaseiland. De auteur: niemand minder dan Thor Heyerdahl.

Inderdaad, Cooks ‘citaat’ die er nogal wilde ideeën op nahield. Diezelfde Heyerdahl had net gepubliceerd waarin hij fantaseerde dat het eiland eerst door langorige Inca’s was bevolkt, om vervolgens door kortorige kannibalen uit Polynesië te zijn overspoeld. En diezelfde Heyerdahl schreef nu over ‘vernietigde akkers’ en een ‘oorlogszuchtig volk,’ terwijl Cook het had over en ‘ongevaarlijke en vriendelijke’ mensen.

Zo worden mythes geboren.

Een nieuwe cultuur?

Voor ons blijft nog één mysterie over: wat is er dan wel met de Paaseilanders gebeurd? Waarom hebben ze die prachtige beelden, de trots van hun voorvaderen, vernield?

Voor het antwoord moeten we terug naar het verslag van Jacob Roggeveen. Bedenk: eeuwenlang geloofden de Paaseilanders dat ze alleen op de wereld waren. Niet toevallig was de blik van de moai naar binnen gericht, niet in de richting van de zee, maar in de richting van het land.

En toen, na jaren van rust, verschenen er enorme schepen aan de horizon. Wat zouden de Paaseilanders hebben gedacht van de Hollanders? Waren het profeten, of goden misschien? Het moet in ieder geval een grote schok zijn geweest. ‘Zelfs de kinderen van hun kinderen zullen dit verhaal in de toekomst kunnen navertellen,’ noteerde een van de Hollanders.

Vervolgens kwamen de Spanjaarden, die met veel bombarie aan wal gingen. Ze organiseerden een plechtige tocht, met trommels en vlaggen, waarna drie ereschoten uit hun kanonnen dreunden.

Is het erg verrassend dat deze gebeurtenissen een grote impact hadden op het wereldbeeld van de Paaseilanders?

Is het erg verrassend dat deze gebeurtenissen een grote impact hadden op het wereldbeeld van de Paaseilanders? Roggeveen had nog bewoners gezien die voor de moai knielden, maar Cook noteerde dat de beelden geen idolen meer waren, ‘wat ze ook in de tijd van de Hollanders mogen zijn geweest.’ Sterker nog, de bewoners ‘repareerden niet eens de funderingen’ van de beelden die bijna omvielen.

In 1804 rapporteerde een Russische zeevaarder dat er nog maar een paar moai overeind stonden. Misschien was de rest omgegooid, misschien omgevallen,

Hoe het ook zij: de beeldencultuur vervaagde. We zullen nooit precies weten waarom, maar er zijn twee opties die elkaar niet uitsluiten. In de eerste plaats kan er behoefte zijn geweest aan iets nieuws. Na de ontbossing was het moeilijker om nieuwe moai te vervoeren, en dus was er iets anders nodig om de tijd te doden. Zo ontstond de ‘vogelmancultuur’: een tussen jonge mannen die, namens hun stam, het eerste ei van de bonte stern (een zeevogel) probeerden te bemachtigen.

In de tweede plaats zijn er voor het ontstaan van een zogenoemde ‘cargocult.’ Oftewel: een obsessie met westerlingen en hun spullen. Om de een of andere reden waren de Paaseilanders vooral gek op hoeden. Een Franse expeditie raakte in minder dan een dag waarna ze hartelijk

De Paaseilanders bouwden vervolgens een huis in de vorm van een Europees schip, legden stenen heuvels aan in de vorm van schepen en voerden rituelen uit waarin ze Europese zeelui naspeelden. Waarschijnlijk hoopten ze dat de buitenlandse goden, met hun vreemde geschenken, op deze manier zouden terugkomen.

En terugkomen zouden ze, maar dit keer kwamen de goden niets brengen. Dit keer kwamen ze iets halen: de Paaseilanders zelf om precies te zijn.

Illustratie: Kwennie Cheng (voor De Correspondent)

Het echte rampjaar

Op een zwarte dag in 1862 verscheen het eerste slavenschip aan de horizon.

Officieel was de slavernij afgeschaft in Peru, maar dat betekende niet dat de vraag om goedkope arbeid was verdwenen. En Paaseiland was een ideaal slachtoffer: het lag afgelegen, had een gezonde bevolking en geen van de grootmachten had het bezet. ‘Om kort te gaan,’ een historicus, ‘het maakte niemand uit wat er zou gebeuren met deze mensen.’

Uiteindelijk zouden zestien schepen 1.407 Paaseilanders meenemen - één derde van de bevolking. Ze werden gelokt onder valse voorwendselen of met geweld gedwongen. Eenmaal aangekomen in Peru stierven ze bij bosjes. Ze kwamen om in de mijnen, waar ze werden afgebeuld of bezweken aan infectieziektes.

Ondertussen kwam een groot protest op gang. Onder internationale druk besloot de Peruaanse overheid de overlevenden terug te sturen naar hun thuisland, en begon ze te verzamelen in de havenstad Callao.

Uiteindelijk stonden een paar honderd Paaseilanders te wachten op de kade. Maar er was te weinig te eten, en erger nog: in dezelfde haven lag een Amerikaanse walvisvaarder met één bemanningslid dat pokken had.

Nog een epidemie brak uit.

Tijdens de lange reis naar Paaseiland moesten er dagelijks lijken overboord worden gegooid. Uiteindelijk kwamen slechts vijftien van de bevrijde slaven levend terug. Maar het was beter geweest als ook zij het leven hadden gelaten. Een van hen droeg het pokkenvirus namelijk nog bij zich en verspreidde de ziekte over het eiland.

Toen was het echt afgelopen met Paaseiland. Dood en verderf grepen om zich heen. Voor het eerst zagen Europese bezoekers bewoners die elkaar in de haren vlogen. Een Franse kapitein schreef over bergen botten en schedels. De inwoners waren wanhopig - tientallen pleegden zelfmoord door van een klif af te springen.

Toen de epidemie eindelijk voorbij was, in 1877, waren er nog 110 Paaseilanders over - ongeveer evenveel als er achthonderd jaar eerder aan wal waren gegaan. Tradities waren verloren, rituelen vergeten, een cultuur vernietigd. Zo deden de slavendrijvers en hun ziektes wat de ratten en de Paaseilanders niet was gelukt: ze hielpen het eiland ten onder.

De ware les van Paaseiland

Dan nu de slotsom: wat blijft er over van het oude verhaal?

Vrijwel niets. Er was geen oorlog, geen hongersnood, geen kannibalisme. De ontbossing maakte het eiland niet schraler, maar productiever. Die veldslag rond 1680 heeft nooit plaatsgevonden, de echte ondergang kwam pas na 1860. De buitenlanders troffen geen ruïne aan; ze maakten er een.

Natuurlijk, de Paaseilanders hadden wel degelijk impact op hun omgeving. Ze brachten een rattenplaag mee, en verschillende plant- en diersoorten stierven uit. Maar vervolgens valt vooral hun weerbaarheid op. Het echte mysterie van Paaseiland is waarom zoveel slimme mensen zo’n deprimerende mythe de wereld in hielpen.

Het begon natuurlijk met die expeditie onder leiding van Thor Heyerdahl. De Noorse avonturier en zijn team deden baanbrekende ontdekkingen (denk aan het stuifmeel van de oude bomen), maar Heyerdahl was ook een showman die de feiten nooit in de weg van een goed verhaal liet staan. De vraag is dan: waarom ging de degelijke archeoloog William Mulloy, die niet moest hebben van Heyerdahls theorieën, mee in diens fantasie?

Het antwoord staat boven het essay dat Mulloy in 1974 schreef, het essay waarin hij als eerste de ecologische ondergangstheorie uit de doeken deed. Mulloy begon met een berucht citaat van zijn landgenoot Paul Ehrlich: ‘De strijd om de mensheid te voeden is voorbij. In de jaren zeventig zullen er honderden miljoenen mensen uithongeren, wat voor noodmaatregelen we ook nemen.’

Bron: The Population Bomb. Bereik: 2 miljoen verkochte exemplaren.

Mulloy was zwaar onder de indruk van Ook het rapport van de Club van Rome, De grenzen aan de groei (30 miljoen verkochte exemplaren), kwam hard bij hem aan. Deze internationale groep van wetenschappers dat onze beschaving in de eenentwintigste eeuw zou instorten.

Het liep anders. In werkelijkheid gingen er geen honderden miljoenen mensen dood van de honger. Paul Ehrlich en de Club van Rome hadden geen rekening gehouden met de Groene Revolutie: het waardoor de landbouw veel productiever werd. ‘Er is een onvermogen om te erkennen dat naast problemen ook oplossingen exponentieel kunnen groeien,’ verzucht professor Boersema. ‘Daar is geen garantie op, maar het kan wel.’

Precies hetzelfde gebeurde op Paaseiland. Toen de bomen verdwenen, kwamen de bewoners met nieuwe landbouwtechnieken die nog meer voedsel opleverden. Het echte verhaal van Paaseiland is, kortom, een verhaal van veerkracht en vernuft. Het is geen tijding van onheil, het is een bron van hoop.

Illustratie: Kwennie Cheng (voor De Correspondent)

Het verhaal van Paaseiland

En toen las ik dit in de krant:

‘KLIMAATVERANDERING BEDREIGT STANDBEELDEN PAASEILAND.’ Wat blijkt: wetenschappers zijn na een analyse van de stijgende zeespiegel en de erosie van de kust.

Laat er dan ook geen misverstand over bestaan - ik ben geen scepticus als het over klimaatverandering gaat. Ik ben een scepticus als het over doemdenken gaat. Ik ben sceptisch als wordt gezegd dat we ten diepste egoïsten zijn. Ik ben sceptisch als zo’n mensbeeld als ‘realistisch’ wordt verkocht. En ik ben sceptisch als onze ondergang als onvermijdelijk wordt neergezet.

Als we wat breder naar de menselijke geschiedenis kijken, dan komen we erachter dat we doorgaans behoorlijk goed zijn in samenleven

Uiteindelijk gaat het verhaal van Paaseiland over twee kanten van de mens. Natuurlijk, het verleden zit vol schurken en slavendrijvers. Maar laten we niet vergeten dat er zoiets bestaat als vooruitgang in de geschiedenis. Een paar jaar nadat Paaseiland door roofkapitalisten was geruïneerd, schaften de laatste grootmachten de slavernij af.

En belangrijker nog: de duizend moai laten zien dat we bergen kunnen verzetten - samen. ‘Ik denk dat we vaak aannemen dat systematisch geweld tussen groepen onvermijdelijk is,’ zegt de archeoloog Carl Lipo. ‘Maar als we wat breder naar de menselijke geschiedenis kijken, dan komen we erachter dat we doorgaans behoorlijk goed zijn in samenleven en

Juist nu onze planeet opwarmt, juist nu we voor de grootste uitdaging in onze geschiedenis staan - juist nu hebben we een verhaal van hoop nodig. Een verhaal over onze weerbaarheid, over onze vindingrijkheid, over onze saamhorigheid. En dat zou zomaar het verhaal van Paaseiland kunnen zijn.

Lees ook: