Nederland maakt sinds afgelopen zomer weer auto’s. NedCar, het Limburgse bedrijf dat anderhalf jaar geleden bijna failliet ging, gaat deze zomer Mini’s maken in opdracht van BMW. 1.900 mensen kunnen weer aan het werk. ‘Ik ben erg enthousiast en hoop dat verdere groei mogelijk is,’ zei minister Henk Kamp van Economische Zaken, toen hij maandagmiddag op bezoek was. ‘Een modernere fabriek in Europa vind je niet.’

Ondanks de gestage de-industrialisatie en de verschuiving naar een diensteneconomie, heeft Nederland nog steeds een energie-intensieve die goed is voor zo’n 3 procent van het bbp. Alleen de chemische sector was in 2012 al verantwoordelijk voor bijna 20 procent van de Nederlandse export, had een netto omzet van 60 miljard euro en bood werk aan 64.000 mensen.

Aan dit economische succes zit ook een keerzijde. Samen met de metaalindustrie behoort de chemie namelijk tot de meest energie-intensieve en is zij verantwoordelijk voor 80 procent van het energieverbruik van de totale Als Nederland inderdaad wil zal de energie-intensieve industrie dus moeten worden aangepakt. Maar het is de vraag of dat kan, als je ziet hoezeer de overheid en de industrie verweven zijn geraakt - en waarom.

De daden van Kamp

De energie-intensieve industrie staat onder druk vanwege de relatief hoge energieprijs in Europa, die haar concurrentiepostie ondermijnt. De sector is voor het grootste deel - tussen de 60 en 78 procent - afhankelijk van De chemie waarschuwt voor een ontslaggolf, langzaam zou ‘de industrie een stille dood sterven,’ aldus de voorzitter van de belangenbehartiger voor zakelijke energie- en watergebruikers, VEMW, in het Financieel Dagblad.

‘We hebben er belang bij dat in gedeelten van het land waar de werkloosheid een probleem is, dat soort bedrijven niet zomaar te laten omvallen’

Minister Kamp ziet de industrie niet graag vertrekken en bedenkt daarom een plan om de elektriciteitskosten voor de zwaarste industrie te doen dalen. Op 31 oktober 2013 brengt hij de belangrijkste vertegenwoordigers van de chemie het goede nieuws: hij gaat twee flinke aanpassingen doen om de industrie met miljoenen tegemoet te

Waarom deed Kamp dat? Het dreigende faillissement van de Groningse aluminiumsmelter Aldel dwong de minister snel te handelen. ‘We hebben er belang bij dat, in gedeelten van het land waar de werkloosheid een probleem is, dat soort bedrijven niet zomaar omvallen,’ zei Kamp vorig jaar januari al in de Kamer tijdens een begrotingsdebat. Hij was vastbesloten om alles op alles te zetten om de industrie tegemoet te

Toch kon hij protesten niet voorkomen. In een brandbrief van 29 januari 2014 vroeg FNV-voorzitter Ton Heerts minister Kamp om Aldel alsnog te redden: ‘Groningers geloven het pas als er daden komen. Stel een daad!’

Maar minister Kamp had al een daad gesteld. Twee zelfs. Toen Aldel in 2013 in de problemen kwam door de slechte aluminiummarkt en de gestegen elektriciteitsprijs – 40 procent van de totale kosten voor Aldel - greep hij in. De elektriciteitsrekening bestond uit meer dan de ‘kale stroomprijs’ en daar maakte hij handig gebruik van. Allereerst voerde hij naar Duits voorbeeld in versneld tempo een wet door de Kamer die de industrie voor 90 procent vrijstelt van de transportkosten van stroom.

Ondanks jarenlang gepraat over de vrije markt, ‘innovatie’ en ‘efficiëntie’ is de industriepolitiek nooit helemaal weggeweest

Bovendien besloot hij, na een overleg met de industrie, de energie-intensieve bedrijven gedeeltelijk te compenseren voor de rechten die zij moeten betalen voor de uitstoot van CO2: een jaarlijkse lastenverlichting van 8 miljoen voor een bedrijf als Daarbovenop wilde Kamp nog investeren in een directe stroomverbinding tussen Duitsland en het bedrijf, zodat de export kon stijgen. Het optreden van Kamp zou Aldel jaarlijks tien miljoen euro schelen.

Het ingrijpen van de minister laat zien dat, ondanks jarenlang gepraat over de ‘vrije markt’, ‘innovatie’ en ‘efficiëntie,’ de industriepolitiek nooit helemaal is weggeweest. Hoewel schandalen uit het verleden een einde maakten aan de eindeloze stroom directe staatssteun, was de helpende hand van de overheid nooit ver weg. Nog steeds springt Nederland in de bres om de industrie te beschermen en met miljoenen tegemoet te komen.

In de Waalhaven bij energiecentrale Electrabel (voorheen EPON) liggen schepen beladen met kolengruis klaar om te worden gelost. Kolen dienen als brandstof voor de electriciteitscentrale (1992). Foto Ger Loeffen/Hollandse Hoogte

De gevolgen van Slochteren

Het is geen toeval dat Nederland een grote energie-intensieve industrie heeft. De vondst van ’s werelds grootste gasbel onder Slochteren in 1959 bezorgde Nederland behalve welvaart ook de mogelijkheid een energie-intensieve industrie aan te trekken. Het noorden van het land kampte toen al met weinig werkgelegenheid en dankzij een speciale konden bedrijven zich hier vestigen tegen een gereduceerd energietarief.

Daarnaast verzekerde de de grote, energie-intensieve industrie van goedkoop gas of elektriciteit en schakelde de glastuinbouw in snel tempo over op het schonere aardgas uit Slochteren. Gas werd de motor van de economische groei, met de overheid aan het roer. Een speciale afdeling van het ministerie van Economische Zaken, het Directoraat Generaal (DG) Industrie, onderhield de banden met de bedrijven en sectoren die korting kregen. De zes grootste bedrijven - ook wel PHAUSD genoemd- waren Philips, Hoogovens, Akzo, Unilever, Shell en DSM en kwamen regelmatig over de vloer bij de top van het ministerie.

De verwevenheid van de overheid en het bedrijfsleven was zo groot dat sommige hoge ambtenaren een commissarisfunctie in het bedrijfsleven bekleedden. De absolute industriepaus in de jaren zeventig was Joseph Molkenboer, directeur-generaal industrie, commissaris bij DSM en regeringsadviseur bij tientallen noodlijdende bedrijven die steun ontvingen van de overheid. Hij vormde de spil tussen de overheid en het bedrijfsleven.

Hoe de staatssteun uit de hand liep

Deze praktijk veranderde langzaam vanaf de jaren tachtig. In Brussel begon de Europese Commissie kritischer te kijken naar lidstaten die de industrie beschermden. Brussel wilde een einde maken aan de oneerlijke concurrentie tussen lidstaten. Dit betekende voor Nederland een einde aan het goedkope gas voor de binnenlandse industrie.

Lubbers haalde verliesgevende orders binnen om het bedrijf maar aan het werk te houden

Er was echter een schandaal nodig om Den Haag in beweging te krijgen. Scheepswerven in heel Europa moesten in die tijd hun deuren sluiten. De Europese scheepsindustrie kon namelijk moeilijk concurreren met opkomende economieën als Taiwan en Japan. De oliecrisis gaf de nekslag: de Nederlandse RSV-werf kwam ook in de rode cijfers. Nederland wilde het waar inmiddels een groot deel van de Nederlandse scheepsbouw in was opgenomen, niet zomaar laten gaan. Jarenlang stopte de overheid, onder leiding van industriepaus Molkenboer, miljoenen in het bedrijf.

Tevergeefs. In 1983 ging RSV over de kop en miljarden aan overheidsgeld gingen verloren. Tijdens de parlementaire enquête die erop volgde (de eerste in Nederland) werd duidelijk dat de staatssteun volledig uit de hand was gelopen. De minister van Economische Zaken, Ruud Lubbers, had zelfs verliesgevende orders binnengehaald om het bedrijf maar aan het werk te De affaire betekende een trauma voor de ambtenaren op Directoraat Generaal Industrie, die alleen al tussen 1976 en 1985 zes miljard in bijna failliete bedrijven zoals de RSV en VMF-Stork hadden gestoken. Nooit zou de Nederlandse overheid zoveel geld in de industrie

Het bedrijf Verolme in Botlek, Rotterdam. Onderbouw van een nieuw olieproductieplatform voor de NAM (jaartal onbekend). Foto: Peter Hilz/Hollandse Hoogte

De markt lost het op

Het tijdperk van de industriepolitiek werd langzaam ingeruild voor rechtgeaard liberaliseringsdenken. Hans Wijers, minister van Economische Zaken onder Paars I, later topman bij chemiegigant Akzonobel, was in 1996 de eerste die een duidelijke keuze maakte. Toen vliegtuigbouwer Fokker in de problemen kwam, en daarmee duizenden banen op de tocht kwamen te staan, steunde Wijers het bedrijf niet. ‘Nederland BV en Den Haag, bedankt,’ zei de voorzitter van de ondernemingsraad van Fokker boos.

Wijers verdedigde zich: ‘Sinds januari heb ik 40 tot 50 procent van mijn tijd aan Fokker besteed. Ik heb ontzettend veel mensen gesproken en geprobeerd ze over de streep te trekken.’ Geen investeerder zag mogelijkheden voor de vliegtuigbouwer. ‘Ik geloof helemaal niet in die onbedwingbare drang van politici om nationale kampioenen te bouwen met veel geld. Ik ken de voorbeelden die succesvol waren ook niet,’ zei Weijers in de Volkskrant over het inmiddels verouderde industriebeleid waarbij de overheid miljarden stak in industrieën die ten dode opgeschreven waren.

Het moge duidelijk zijn: de vrije markt heeft het voor het zeggen en de sturende rol van de overheid is naar de achtergrond verdwenen.

De chemische sector en de staalindustrie, ze moesten efficiënter produceren en zuiniger omgaan met energie om concurrerend te blijven met opkomende economieën

Deze nieuwe aanpak had ook gevolgen achter de schermen. De DG Industrie – jarenlang de motor achter het industriebeleid - verloor langzaam aan invloed, vergrootte de afstand tussen overheid en bedrijfsleven en ging in 2001 geruisloos op in DG De veelbesproken commissariaten die ambtenaren in het bedrijfsleven hadden, werden in 2001 uit angst voor belangenverstrengeling door Paars I afgeschaft.

Innovatie was het nieuwe toverwoord. De chemische sector en de staalindustrie, ze moesten efficiënter produceren en zuiniger omgaan met energie om concurrerend te blijven met opkomende economieën.

De overheid bood hierin een ‘ondersteunende rol’ en zou die blijven vervullen in de jaren die erop volgden. In 2008 nog sprak Maria van der Hoeven in haar ‘Want om u gaat het, het gaat om de industrie. U doet het voor het grootste gedeelte zelf, dat weet ik, en zo hoort het ook, maar de overheid en de minister van Economische Zaken voorop, moet meewerken en faciliteren en ervoor zorgen dat u als industrie die sleutelrol kan blijven

Toch kon de energie-intensieve industrie kon nog altijd rekenen op goedkope stroom dankzij langlopende contracten die gesloten waren in gunstiger tijden. Tot minister Laurens Jan Brinkhorst (Economische Zaken, D66) hier in 2003 een rigoureus einde aan maakte. Zijn uitgesproken wens om de elektriciteitssector te liberaliseren had grote gevolgen.

De controlekamer van een olieplatform in de Noordzee (1990). Foto: Hans Kouwenhoven/Hollandse Hoogte

Privatisering van de elektriciteitsmarkt

De visie op de rol van de overheid was door het marktdenken flink gekanteld. Nutsbedrijven zoals de elektriciteitssector, tot dan toe in handen van de provincie, zouden beter presteren zonder het logge overheidsapparaat. Liberaliseren maar.

De Nederlandse elektriciteitsbedrijven wilden de markt op. In 2003 maakte Brinkhorst zijn plannen bekend. Tijdens een diner van consultancybureau Roland Berger, waar alle betrokkenen uit de energiesector aanwezig waren, nam de minister het woord. De elektriciteitsbedrijven zouden privatiseren, terwijl het elektriciteitsnet in handen van de overheid Het zou een kans opleveren voor de multinationals: het Zweedse Vattenfall zou Nuon kopen en het Duitse RWE het Brabantse Essent.

Ondertussen maakten de industrie en de overheid zich zorgen over de toekomst van bepaalde energie-intensieve bedrijven na de De mogelijkheden tot het sluiten van langdurige, goedkope stroomcontracten met de elektriciteitsbedrijven werden beperkt. Minister Brinkhorst stelde de grootste energie-intensieve bedrijven voor een consortium op te richten zodat ze hun belangen beter konden verdedigen. Hij zou wel optreden als bemiddelaar. De minister zelf kon geen kortingen meer toezeggen maar de banden tussen zijn ministerie en de industrie bleven bestaan. Nog steeds organiseert het ministerie rondetafelgesprekken met de grootste spelers en bezoekt het energie-intensieve bedrijven als Aldel en Tatasteel.

Een combinatie van Booreiland en olieproductieplaform op de Noordzee (1985). Foto Gerard Wessel/Hollandse Hoogte

Opkomen voor de industrie

Maxime Verhagen, voorganger van Kamp, kondigde in 2012 een vernieuwende industriepolitiek aan. ‘Een eigentijds industriebeleid betekent ook dat de overheid opkomt voor de belangen van Nederlandse bedrijven over de grens en zich inzet voor het binnenslepen van investeringen,’ schreef hij in een opiniestuk in de Volkskrant.

Hij voegde de daad bij het woord en reisde twee weken later naar Japan waar hij sprak hij met de bestuurder van autofabrikant Mitsubishi. Hij wilde de topman overtuigen al het mogelijke te doen voor een doorstart van NedCar, de laatste Nederlandse autofabriek. Staatssteun verlenen kon de minister niet - dit is door Brussel verboden - maar ‘de overheid kan niet achterover leunen in de hoop dat de markt het werk wel zal doen. We moeten alle contacten en mogelijkheden benutten.’ Mitsubishi liet NedCar gaan maar dankzij een overname, een doorstart en een nieuwe klus van BMW, kunnen de oude werknemers deze zomer weer aan de slag.

Recente wetswijzigingen richten zich niet op innovatie of energie-efficiëntie maar op lastenverlichting. Een welkome wijziging in tijden van crisis. Een indirecte vorm van staatssteun bovendien

Kamp zette dit ‘eigentijdse industriebeleid’ door en deed er nog een schepje bovenop. Afgelopen najaar ging hij zover dat hij alle onderdelen van de elektriciteitsrekening waar hij invloed op had (de korting op de transportkosten en de compensatie voor de te betalen rechten op CO2-uitstoot) aanpaste, puur om de industrie te ontlasten.

Deze recente wetswijzigingen richten zich niet op innovatie of energie-efficiëntie, maar op lastenverlichting. Een welkome wijziging in tijden van crisis. Een indirecte vorm van staatssteun bovendien, waarmee de overheid de zwaarste industrie met miljoenen tegemoetkomt. Ook tijdens het is de industrie ontzien: er zijn geen verplichte maatregelen opgenomen voor energiebesparing in de

De voorstellen worden door de Kamer gejaagd. Incidentele worden besproken en bediscussieerd in de Kamer maar de nieuwe koers die onder Verhagen is ingezet, lijkt nog niemand op te vallen.

‘Plannen voor een moderne industriepolitiek lopen stuk op het conglomeraat van gevestigde belangen,’ schrijft GroenLinks-Kamerlid Liesbeth van Tongeren in dagblad Trouw in een pleidooi voor groene industriepolitiek. Maar dit moderne industriebeleid is al lang ingezet.

De energie-intensieve bedrijven in Nederland behoren tot de zuinigste ter wereld. Desondanks is het energieverbruik continu erg hoog en blijven bedrijven zich inzetten voor goedkope energie. Het luisterend oor dat het ministerie van Economische Zaken biedt aan de energie-intensieve industrie en de ingrepen die ze doet, laten zien dat de wens om te verduurzamen het vaak moet afleggen tegen werkgelegenheid en economische groei.

Hoe het briljante idee van CO2-handel uitliep op een fiasco Eerder schreef Thomas Muntz over de emissiehandel, ooit het kroonjuweel van het Europese klimaatbeleid. Maar de Europese Commissie, het Parlement, lidstaten en grote industriële multinationals zijn al sinds het begin van het systeem verwikkeld in een slepende lobbystrijd. Ondertussen wordt Europa er niet duurzamer van, integendeel. Lees hier de reconstructie terug Het proces: de mensheid versus de Nederlandse staat Doet de Nederlandse staat genoeg om klimaatverandering te voorkomen? Actiegroep Urgenda vindt van niet en is daarom een unieke rechtszaak begonnen tegen de overheid. Ze wil radicale reductie van CO2-uitstoot via de rechter afdwingen. Is dat een vruchtbare route richting een groene toekomst? Lees hier de analyse van Urgenda’s plannen terug De schijntegenstelling tussen duurzaamheid en welvaart Het is een van de hardnekkigste schijntegenstellingen in het hedendaagse politieke debat, schrijft hoofdredacteur Rob Wijnberg: de tegenstelling tussen groen en geld, oftewel: tussen duurzaamheid en welvaart. Tijd om die mythe eens door te prikken, vond hij. Lees hier de column Schijntegenstellingen terug