Ik schrijf een reeks over onderwijs en technologie, en sprak daarvoor met Straatemeier op de ontwikkeling van rekenvaardigheid bij kinderen.

Om genoeg data te verzamelen voor haar onderzoek, ontwikkelde ze met een groep wetenschappers van de Universiteit van Amsterdam het digitale programma

Inmiddels staat ze aan het hoofd van waar basisschoolkinderen al meer dan 1 miljard opgaven op maakten. Ze kan als geen ander de beloften van adaptief leren toelichten.

Hoe ontwikkelen kinderen zich?

Toen je begon met je promotieonderzoek, wilde je meer leren over hoe kinderen rekenen leren. Je bent toen in rekenschriftjes gaan kijken…

‘...maar kwam er al snel achter dat ik daar niets aan had. De onderzoeksvraag waar ik mee startte was: kunnen we modellen ontwikkelen waarmee we op basis van heel veel data meer kunnen leren over hoe kinderen zich ontwikkelen? Ontwikkelen ze zich bijvoorbeeld via een continue lijn, springen ze van de ene naar de andere strategie, of is het meer een puzzelvorm?’

‘Daar heb je veel data voor nodig, en daarom ontwikkelden we Rekentuin. We wilden dat kinderen en scholen het graag zouden gebruiken, en daarom maakten we het adaptief: ieder kind maakt oefeningen op z’n eigen niveau.’

Waarom wordt opeens alles adaptief?

Ik hoor steeds vaker dat onderwijsmethoden ‘adaptief’ zijn.

‘Alles is tegenwoordig adaptief, maar dat varieert van: de leraar heeft de mogelijkheid om lesmateriaal klaar te zetten, tot veel geavanceerdere systemen.’

Hoe zijn de producten van Oefenweb adaptief?

‘De programma’s zijn gebaseerd op de theorie van ‘deliberate practice’ van de Zweedse psycholoog Anders Ericsson. Volgens die theorie leren mensen het best wanneer zij op hun eigen niveau werken en directe feedback krijgen van een expert. De expert is bij Rekentuin niet de leraar, maar de computer.’

‘Alle opgaven hebben een rating, en alle kinderen hebben een rating’

‘We werken daarbij met het ELO-ratingsysteem uit de schaakwereld. Alle schakers hebben een rating. Als twee spelers een potje schaak spelen en de een wint de partij, dan verdient de winnaar punten en verliest de verliezer punten.’

‘Een soortgelijk model zit achter Oefenweb. Alleen spelen kinderen niet tegen elkaar, maar tegen opgaven. Alle opgaven hebben een rating, en alle kinderen hebben een rating. Als een kind een opgave goed maakt, stijgt zijn rating en ‘speelt’ hij daarna tegen moeilijkere opgaven. En terwijl een kind speelt, passen de opgaven zich aan zijn niveau aan.’

Wat zijn de gevolgen voor het onderwijs?

En de leraar?

‘We zijn ooit gestart met de gedachte: laten we de minder leuke kanten van het onderwijs pakken en die voor kinderen een stukje beter en leuker maken, en leerkrachten nakijkwerk besparen. Maar wij laten de leerkracht nog steeds de instructie doen.’

Blijft dat zo?

‘Wij krijgen steeds meer de vraag of wij niet ook de instructie kunnen doen. We hebben daar wel ideeën over, maar dat zou een heel groot project zijn. Je begint dan met oefenen en op basis daarvan bied je een kind digitale instructie aan, of geef je de leerkracht tips: nu zou je dit moeten doen.’

‘Deels doen we dit nu ook al. Zo is er een koppeling met instructiefilmpjes en geven we steeds meer adaptieve feedback om kinderen na een fout gemaakte opgave verder te helpen. Daarnaast hebben we dit jaar leerdoelenrapportages ontwikkeld waardoor leerkrachten inzicht krijgen aan welke leerdoelen ze meer aandacht moeten besteden.’

‘Maar ik zal eerlijk zeggen: als je dit goed wilt doen, dan kost het heel veel geld. Je gaat dan meer focussen op didactiek, terwijl wij ons nu met name richten op oefenen en toetsen.’

In zei je dat een leerling niet per se instructie nodig heeft om toch beter te worden. Wat bedoel je daarmee?

‘In onderwijsland is er een hele discussie over de vraag of je altijd eerst instructie moet geven voor je kinderen laat oefenen, of dat oefenen ook kan helpen om de instructie beter te begrijpen. De waarheid ligt volgens mij in het midden: instructie en oefenen beïnvloeden elkaar.’

‘Kijk: als een kind helemaal niet weet wat een breuk is en hij speelt een spelletje met breuken, dan is dat niet heel handig. Maar als kinderen op een gegeven moment doorhebben hoe ze moeten optellen, kunnen ze zelf voortbouwen op hun eigen niveau. Dat leent zich vooral voor basisvaardigheden, die je veel moet oefenen.’

En wat biedt de toekomst?

Inmiddels maakten kinderen meer dan een miljard opgaven via Oefenweb. Met een team datawetenschappers analyseer jij die data.

‘Wat wij bijvoorbeeld zien, is dat 20 procent van de kinderen uit groep 4 al boven het gemiddelde van groep 5 scoort, en 7 procent al boven het gemiddelde van groep 6.’

‘En we leren veel over de volgorde waarin kinderen dingen leren. Ze vinden het bijvoorbeeld moeilijker om 8+9 uit te rekenen dan 21+30, terwijl die tweede som in de methoden van het basisonderwijs vaak pas later wordt aangeboden. Of dat kinderen die oefenen met vermenigvuldigen, ook beter deelsommen leren maken.’

‘Wat ik er tricky aan vind, is dat alle gegevens straks op één hoop worden gegooid’

Wat biedt de toekomst verder?

‘We zouden willen dat de software een betere foutenanalyse kan maken. Een bekend voorbeeld: een kind schrijft 9 x 9 = 18. Je zou willen weten welke foute denkstap erachter zit bij een kind, zodat de leraar beter kan helpen. Een volgende stap is dat een kind dan ook gericht kan oefenen met deze sommen.’

‘Ook werken we mee aan een deelproject van het over dashboards.’

Dashboards?

‘Er zijn heel veel verschillende adaptieve programma’s. De vraag is: hoe kan je nu de data uit al die verschillende programma’s overzichtelijk maken voor een leraar? Je zou al die data op één dashboard kunnen verzamelen. Verschillende partijen proberen nu zo’n dashboard te bouwen.’

Wat vind je daarvan?

‘Ik snap hoe fijn het voor leerkrachten is om alle informatie op één plek te hebben en niet in twintig programma’s te moeten inloggen. Het hangt ook samen met de wens vanuit het onderwijs om meer op leerdoelen te rapporteren: dat docenten meer inzicht hebben in welke leerdoelen leerlingen beheersen.’

‘Maar wat ik er tricky aan vind, is dat alle gegevens straks op één hoop worden gegooid. Iedere aanbieder koppelt zijn oefeningen wel aan de leerdoelen, maar er is geen kwaliteitskeurmerk. Wie houdt dan het overzicht over wat de betrouwbaarheid van al die data is? En hoe helpen we leerkrachten om de juiste conclusies te trekken op basis van die data?’

In mijn reeks over technologie in het onderwijs zal ik binnenkort ook schrijven over dashboards. Wat moet ik daarover lezen en wie moet ik spreken? Daar kunnen jullie me bij helpen.

Lees ook:

Wat we kinderen óók moeten leren over technologie Natuurlijk moeten we kinderen leren hoe ze met technologie om kunnen gaan. Maar het nieuwe curriculum, dat in 2019 klaar moet zijn en waarin digitale geletterdheid een belangrijke rol zal spelen, zou geen Silicon Valley-bijbel moeten zijn. Lees het verhaal hier terug Hoe bedrijven kinderen aan het programmeren krijgen Wereldwijd proberen bedrijven kinderen in het basisonderwijs aan het programmeren te krijgen. Wat moet het onderwijs met die krachtige lobby? Lees het stuk hier terug