Vroeger had je hobby’s. Nu moet je een obsessie hebben
Detoxen, kamerplanten, gezond eten – we zijn geobsedeerd door obsessies. Die beloven volharding, focus en succes, zonder dat we het helemaal zelf hoeven te doen. Maar wat verliezen we door die moderne verslaving?
Vijfentwintig jaar geleden werd Susan Sontag – schrijver, activist, publiek intellectueel – geïnterviewd op een podium in New York. Over schrijven sprak ze, en over al die mensen die haar vroegen hoe ze zelf schrijver konden worden.
Haar antwoord was simpel: ‘Je moet geobsedeerd zijn.’
Vooruit, zei Sontag, ook niet-geobsedeerde mensen kunnen schrijven. Je had ook amateurschilders en amateurmusici en dat was allemaal prima.
Maar als je een échte schrijver wilde zijn, als dat het leven was dat je wilde leiden, dan was obsessie de enige manier. Schrijven, zei Sontag, ‘is zelf-slavernij. Uiteraard.’
Schrijvers moeten obsessief zijn
‘Uiteraard.’ Die stelligheid was typisch Sontag, maar in haar overtuiging dat obsessie de schrijver maakt, stond ze geenszins alleen.
Zo verdeelde de Britse auteur Zadie Smith schrijvers ooit in twee categorieën – de micromanagers en de macroplanners – die elkaar vinden in een gedeelde ‘obsessieve aandacht’ voor hun ambacht.
Daar kan de Nederlandse schrijver Peter Buwalda ongetwijfeld over meepraten: voor de totstandkoming van zijn roman Bonita Avenue sloot hij zich vier jaar lang thuis op. Volgens Buwalda moet een echte schrijver zichzelf ‘als een terriër’ blijven afkeuren en verbeteren.
En de Noorse auteur Karl Ove Knausgård houdt de literaire wereld al bijna een decennium in zijn greep met een opus zo omvangrijk dat hij het nooit had kunnen produceren als hij niet, op obsessieve wijze, elk detail van zijn leven tot materiaal had gemaakt.
Niet gek dat David Remnick, hoofdredacteur van TheNew Yorker, bij het zoeken naar nieuwe schrijvers eigenlijk maar op één ding let: of ze een obsessie hebben.
Kunstenaars, sporters en ontwerpers ook
De Van Dale definieert een obsessie als ‘iets wat iemand onophoudelijk in zijn gedachten bezighoudt.’
In de psychiatrie zijn obsessies ‘ongewenste gedachten, beelden en impulsen die voortdurend terugkomen, soms de hele dag en nacht door.’* Wie een obsessief-compulsieve stoornis heeft, een dwangstoornis, is het grootste deel van haar tijd bezig die obsessies te bedwingen. Klinkt problematisch, maar wie een boek wil schrijven kan kennelijk niet zonder.
Wat voor schrijven geldt, gaat ook op voor andere takken van sport. Kunstenaars, sporters, ondernemers, ontwerpers: als ze niet geobsedeerd zijn, dan heb je waarschijnlijk nog nooit van ze gehoord.
Voor schrijver Tim Krabbé bijvoorbeeld is wielrennen geen sport, ‘het is een obsessie.’ Van fotograaf Hans Eijkelboom wordt gezegd dat hij ‘een obsessie voor massamode’ heeft. Aitor Throup, creatief directeur van het Nederlandse jeansmerk G-Star RAW, heeft een zelfverklaarde ‘obsessie voor broeken.’
Obsessie, schreef The Economist een paar jaar terug, is ook dé brandstof van Silicon Valley. Profiel na profiel leert ons dat Apple-baas Steve Jobs een geobsedeerde micromanager was (die het zijn omgeving onmogelijk maakte).
Van Facebookoprichter Mark Zuckerberg wordt gezegd dat hij geobsedeerd is door China, door livestreaming en door ‘killing the smartphone.’
En Justine Musk, ex van Tesla-oprichter Elon, schijnt ooit te hebben gezegd dat wie net zo rijk wil worden als Elon Musk, in elk geval één ding moet doen: ‘Be obsessed.’
Want we leven in het obsessietijdperk
Ook voor mindere goden lijkt een beetje obsessieve aanleg tegenwoordig eerder regel dan uitzondering.
Tik #obsessed in op Instagram en je krijgt ruim 8 miljoen hits die onthullen dat de moderne mens geobsedeerd is door, onder anderen, honden, katten, de eigen sixpack, Stranger Things, planten, baby’s, breien en de eigen bilpartij.
‘If he isn’t obsessed with me, I don’t want him,’ stelt een Instagrammer. Een andere roept volgers op om ‘obsessed with health’ te worden.
Er zijn contexten te bedenken waarin een geobsedeerde geliefde een stalker heet – en waarin ‘gezond’ en ‘geobsedeerd’ allesbehalve samengaan. Maar op sociale media verklaart men zich voortdurend #obsessed door smoothies, door 80-day-obsession workouts waarvan je op precies de juiste plaatsen rond en plat wordt, door yogaposes, door de lichamen en discipline van atleten in voorbeeldfuncties.
Er zijn contexten te bedenken waarin een geobsedeerde geliefde een stalker heet, en waarin ‘gezond’ en ‘geobsedeerd’ allesbehalve samengaan
De fitgirls, de juicejunks, de detoxliefhebbers: obsessie is wat hen definieert, waarmee ze zichzelf definiëren – uit naam van gezondheid.
Meer voorbeelden? De Netflix-serie Atypical gaat over een jongen die geobsedeerd is door pinguins. Netflix-serie Chef’s Table voerde onlangs een chef op die ‘geobsedeerd’ is door brood. Nieuwswebsite Quartz deelt al haar thema’s en berichten in ‘obsessions.’ En de meest sexy reclamecampagne blijft, ook 25 jaar na lancering, toch wel die waarmee Kate Moss een parfum van Calvin Klein op de kaart zette – een parfum dat ‘Obsession’ heet.
Toen Elle twee jaar geleden een ‘obsession issue’ uitbracht, vertrouwde een columnist haar publiek schaapachtig toe ‘obsessieloos’ te zijn ‘in an age of obsession.’
Hoe zijn we eigenlijk in dit obsessietijdperk terechtgekomen?
De veranderende betekenis van obsessie
Toen ontwerper Daan Roosegaarde onlangs op de radio werd geïnterviewd, vertelde hij opgewekt over de rommel – zoals brokstukken van satellieten – die rondzweeft in het heelal. Die rommel wil hij opruimen.
‘Ik heb nog geen idee hoe, maar we gaan het wel doen.’ Het was, beaamde Roosegaarde, zijn ‘nieuwste obsessie’: ‘Je bent altijd een slachtoffer, of een soort gevangene, van je eigen ideeën.’
Hij zei het lachend, giechelend bijna – dit was de fijnste gevangenschap ooit.
Waar Susan Sontag het over slavernij had, daar sprak Roosegaarde van slachtofferschap en gevangenschap. Toepasselijk: ‘obsessie’, afkomstig van het Latijnse obsessio, was oorspronkelijk een oorlogsterm.
In zijn heerlijke geschiedenis van obsessie verhaalt historicus Lennard J. Davis dat het veroveren van een stad in de oudheid twee fases kende: obsessio en possessio. Bij obsessio werd een stad omringd door vijandige troepen maar was de kern, de citadel, nog intact; bij possessio was de vijand door de stadsmuren gebroken en was ook het hart van de stad in bezit genomen.
In de middeleeuwen werd de term een analogie voor bezetenheid: de duivel was de aanvaller, het slachtoffer de stad, de ziel een soort citadel.
Wie geobsedeerd was, was dus overmeesterd, maar niet volledig. Een geobsedeerd persoon weet dat ze over bepaalde gedragingen of gedachten geen controle heeft – dat ze haar overkomen, niet vanuit haarzelf afkomstig zijn. Tegelijkertijd is ze zichzelf van die hele situatie nog wel bewust: #obsessed.
In de moderne, meer medische betekenis van obsessie, die vanaf het einde van de zeventiende eeuw haar intrede deed, bleef die tweeslachtigheid bewaard. De patiënt met dwanggedachten was slaaf en slachtoffer, én had weet van zijn eigen toestand.
Obsessie leek in de lucht te hangen – en het was altijd een dubbeltje op z’n kant
Dat obsessie juist toen seculariseerde en democratiseerde was niet zo gek. De periode werd gekenmerkt door industrialisering, door het steeds nauwkeuriger opdelen van tijd, ruimte en werk, en door specialisatie en professionalisering.
Een obsessieve aandacht voor detail en precisie begon de cultuur te doordringen. Waar niet veel eerder de ‘Renaissanceman’ als lichtend voorbeeld had gegolden, met zijn breed uitwaaierende palet aan kennis en interesses, daar maakte die nu plaats voor de expert – iemand met een enkele, helder uitgekristalliseerde focus.
Obsessie, kortom, leek in de lucht te hangen. En het was altijd een dubbeltje op z’n kant: had je pech en had je er te veel van, dan werd je een patiënt. Had je er precies genoeg van, dan werd je de expert die de patiënt bestudeerde.
Wat tekent dan de moderne obsessie?
Als elke tijd het soort obsessie krijgt dat ze verdient – van oorlogstactiek tot religieus fenomeen tot medische aandoening – wat is dan de culturele betekenis van ‘obsessie’ in dit obsessietijdperk?
Je zou natuurlijk kunnen zeggen dat de populariteit van de term niets meer of minder vertegenwoordigt dan begripsinflatie.
Dat, wanneer ‘hobby’s’ veranderen in ‘passies’ en elke belevenis het predicaat ‘episch’ krijgt, het alleen maar logisch is dat wat voorheen ‘interesses’ waren, nu als ‘obsessies’ door het leven gaan.
En je zou ook kunnen zeggen dat het extreme, het fanatische dat van een obsessie uitgaat, uitstekend past in een prestatiesamenleving die haar ingezetenen het liefst ambitieus, energiek, en op afroep geïnspireerd heeft. De marathonlopers, de sprinters, de doorhalers-van-nachten zijn de helden van onze cultuur.
Maar die verklaring zou voorbijgaan aan het tegenstrijdige en daarmee veelzeggende karakter van de obsessie.
Natuurlijk heeft het obsessietijdperk te maken met het streven naar succes. Bestsellende psychologen verspreiden al jaren het gospel dat een combinatie van passie en doorzettingsvermogen een belangrijke voorspeller is van succes – belangrijker misschien wel dan aangeboren talent. En wat is obsessie, als niet de overtreffende trap van passie plus volharding?
Maar daarnaast floreert de obsessie dankzij technologische ontwikkelingen. Zo worden collectieve obsessies – hypes – mede mogelijk gemaakt door sociale media. Door het feit dat je tijdlijnen hebt waarop het lijkt alsof ‘iedereen’ intens gegrepen is door een bepaald onderwerp.
En die het ook zo makkelijk maken om, Alice-in-Wonderland-stijl, te verdwalen in clickholes die dat onderwerp groter en groter maken.
Tegelijkertijd, en dat is de grap, lijkt de obsessie van nu een remedie te bieden tegen de verlokkingen van precies die nieuwe technologieën – van sociale media en vooral van de smartphone.
Of, zoals een collega het verwoordde toen ik vertelde dat ik bezig was met een verhaal over obsessies: ‘Ik zou willen dat ik geobsedeerd was. Dan was ik tenminste niet altijd zo afgeleid.’
De obsessie biedt een remedie tegen de afleiding van moderne technologieën
De opkomst van ‘obsessie’ als sleutelwoord, als hashtag, valt dus samen met een groeiend bewustzijn van wat technologische ontwikkelingen met ons doen. Om precies te zijn: van de door technologie gefaciliteerde afleiding, waar we met z’n allen in toenemende mate onder gebukt gaan.
Boeken met titels als Irresistable en Hooked, afvallige Silicon Valley-pioniers, en elke zichzelf respecterende zelfhulpcoach wijst ons op de verslavende (of: ‘gewoonte-vormende’) en concentratieverstorende gevolgen van smartphones en sociale media.
Natuurlijk, dat ‘de media’ verstrooien is niet nieuw, maar smartphones hebben die verstrooiing letterlijk in onze handen en zakken gestopt, en we blijken er maar moeilijk weerstand aan te kunnen bieden.
We kunnen geen essay lezen zonder vijf keer onze telefoons te checken, Netflix laadt automatisch de volgende aflevering voor ons, en knipperende en bliepende notificaties maken flow onmogelijk.
En waar technologische verslaving een dreiging is voor ons allemaal, daar lijkt een ander soort verslaving, namelijk de obsessie, the way out.
Want wie geobsedeerd is, die werkt door. Die is gedreven genoeg om de rode bolletjes te negeren, om de infinite scroll van Twitter en Facebook te laten voor wat ze zijn, om binnen te blijven en door te werken, te sporten tot hij strak staat, avocado’s te eten tot ze een ons weegt.
(Over wetenschapper Carl Newport, die met Deep Work een bestseller schreef over geconcentreerd werken in tijden van afleiding, zei NRC ooit dat hij ‘geobsedeerd is door diep werk’ – een obsessie met een bijna obsessieve mindset, dus.)
Waarom de obsessie ons aantrekt (maar ook gevaarlijk is)
Maar vooral is de grote aantrekkingskracht van obsessie nu wat al in de alleroudste betekenis ervan besloten lag: dat je omsingeld wordt, dat de obsessie van buitenaf komt en je overmeestert.
De obsessie is daarmee groter dan het individu. En juist dat maakt het zo aanlokkelijk, want in de eenentwintigste eeuw moeten we het vooral met onszelf stellen: autonomie, initiatief en ‘het beste uit jezelf halen’ zijn de moderne geboden.
Dat is vermoeiend, eenzaam misschien ook. Een obsessie biedt een uitweg: die belooft volharding, focus en succes, zonder dat je het echt helemaal zelf hoeft te doen – als een onverwachte lift terwijl je dacht dat je het hele eind naar huis moest lopen.
Het kweken van de perfecte sixpack, het opruimen van het heelal, het inhalen van alle seizoenen van Game of Thrones, het op de wereld zetten van een Tesla-vloot – een obsessie geeft behalve discipline ook meteen een richting, een doel, betekenis. Hoe oppervlakkig of willekeurig ook.
Obsessie is brandstof, gratis discipline en zingeving: het is een balsem voor de moderne ziel.
Althans, in theorie.
Want het verlangen naar iets wat bezit van ons neemt, wat ons overkomt, gaat samen met de drang datgene te controleren, op afroep beschikbaar te maken – te consumeren bijna.
Toen Justine Musk zei dat het geheim van succes ’m in obsessies zat, voegde ze daaraan toe: ‘Als je niet geobsedeerd bent, stop dan onmiddellijk met wat je aan het doen bent en vind iets waar je wél geobsedeerd door raakt.’
Zie ook Ritalin, toch een soort obsessieve focus in een pilletje, op grote schaal voorgeschreven aan kinderen en volwassenen met aandachtsproblemen maar ook volop geconsumeerd door studenten, schrijvers en kenniswerkers zonder ADD.
Die tegenstrijdigheid tussen overrompeling en controle laat zien dat de mythe van obsessie precies dat is: een mythe
De tegenstrijdigheid tussen overrompeling en controle laat zien dat de mythe van obsessie precies dat is: een mythe. Die mythe zou je komisch kunnen noemen, als ze niet ook zulke droevige kanten had.
Want de ophemeling en omarming van obsessies, het voorschrijven ervan voor een geslaagd leven, diskwalificeert automatisch iedereen die niet obsessief door het leven wil of kan gaan.
Ze bagatelliseert het lijden van mensen met een dwangstoornis of aanverwante pathologische obsessies. En we lijken er mee te vergeten dat obsessies, échte obsessies, vaker negatief uitpakken dan positief.
Zo laat onderzoek van de Canadese psycholoog Robert Vallerand zien dat obsessieve passies vaak een destructieve uitwerking hebben. Omdat ze samengaan met het soort rigide volharding waardoor, bijvoorbeeld, geobsedeerde fietsers ook in de winter – bij min zestien en twintig centimeter sneeuw – in het zadel klimmen.
Of waardoor geobsedeerde gokkers doorgaan met gokken hoewel hun financiën en relatie eronder lijden. Of geobsedeerde dansers blijven dansen wanneer ze geblesseerd zijn, wat uiteindelijk vooral meer blessures oplevert.*
De obsessie als recept voor succes, geluk en gezondheid? Nou nee.
Onze ware obsessie
Dat de obsessie ons desondanks in haar greep blijft houden, zit ‘m natuurlijk vooral in het overrompelende, overvallende aspect ervan. En getuigt zo van onze hang naar iets wat groter is dan wijzelf.
En vooral getuigt het van de manier waarop we ons in dat streven toch weer op een dwaalspoor begeven.
Want obsessies zijn gevangenissen, vermomd als bevrijdingen. Ze laten ons buiten ons individuele, eenzame zelf treden, zonder dat we de verbinding met anderen hoeven aan te gaan. Ze laten ons doorbikkelen, terwijl de rest door onze afleidende technologieën tot stilstand wordt gebracht.
En ze geven ons een richting, zonder dat we écht na hoeven te denken over de betekenis of waarde daarvan.
Dat is ironisch – of, afhankelijk van je gemoed, sinister. Tegelijkertijd kan ik geen beter symbool bedenken voor het paradoxale, het verknipte, van deze tijd. En ergens vind ik het ook wel geruststellend – dat de meesten van ons waarschijnlijk niet eens daadwerkelijk een obsessie hebben voor poezen, bowlfood, smoothies of Kate Moss.
Dat het enige waar we écht door geobsedeerd zijn, misschien wel de obsessie zelf is. En dat het die obsessie is, die ons verenigt. De ongrijpbare, kwikzilvere, allesbelovende en allesbedreigende obsessie – en nu hou ik erover op – zie er ook maar eens niet geobsedeerd door te raken.