Vergeet kernwapens: narcisme is veel gevaarlijker, zegt Steven Pinker

Maite Vermeulen
Correspondent Globalisering

We denken vaak dat de volgende ‘Grote Oorlog’ zal gaan over schaarse grondstoffen of nucleaire wapens. Ten onrechte, stelt Steven Pinker in het nieuwe boek ‘153x cafeïne voor je geest’, een verzameling essays van vooraanstaande wetenschappers. Het echte gevaar, stelt hij, komt van psychologische factoren, zoals narcisme en groepsdenken.

Komende week verschijnt het boek 153x cafeïne voor je geest. Daarin wordt aan 153 vooraanstaande wetenschappers dezelfde vraag gesteld: waar lig jij ’s nachts wakker van? Dus: waar zouden we ons eigenlijk allemaal zorgen over moeten maken? De komende dagen publiceren we op De Correspondent onze favoriete bijdragen uit het boek.

Ik heb een bijdrage uitgezocht van de gerenommeerde Canadese psycholoog en taalwetenschapper die doceert aan de Amerikaanse Harvard universiteit. Waar Pinker van wakker ligt? Niet zozeer van die ‘Grote Oorlog’  die er aankomt. Maar eerder van het feit dat niemand op zoek gaat naar de mogelijke oorzaken ervan.

Volgens Pinker houden we ons namelijk bezig met precies de verkeerde gevaren: klimaatverandering, een tekort aan grondstoffen of nucleaire wapens. We zouden, stelt hij, ons beter zorgen kunnen maken over psychologische factoren, zoals narcistische leiders en utopische ideologieën.

In dit prikkelende korte essay legt Pinker duidelijk uit wat volgens hem de onopgemerkte gevaren zijn die op de loer liggen in de wereld. Ik ben benieuwd of jullie zijn analyse delen.

We maken ons zorgen om de verkeerde gevaren

Tegenwoordig hoeft de overgrote meerderheid van de mensen op de wereld er niet bang voor te zijn dat ze omkomen in een oorlog. Sinds 1945 zijn oorlogen tussen wereldmachten en ontwikkelde landen in feite geheel verdwenen, en sinds 1991 is het aantal oorlogen in de rest van de wereld afgenomen en eisen ze gemiddeld ook minder dodelijke slachtoffers.

Maar hoelang zal deze trend aanhouden? Veel mensen hebben me verzekerd dat dit slechts een tijdelijke onderbreking is, en dat een Grote Oorlog eraan zit te komen.

Misschien hebben ze gelijk. Er zijn in de wereld volop ‘onbekende onbekenden’, om met de voormalige Amerikaanse minister van Defensie Donald Rumsfeld te spreken, en misschien worden we in de toekomst wel volslagen onverwacht getroffen door raadselachtig onheil. Maar aangezien we per definitie niet weten wat die onbekende onbekenden zijn, kunnen we ons daar niet constructief zorgen om maken.

Hoe zit het dan met de bekende onbekenden? Zouden bepaalde risicofactoren ertoe kunnen leiden dat onze dagen van relatieve rust geteld zijn? In mijn ogen maken de mensen zich zorgen over de verkeerde zaken, of maken ze zich daar om de verkeerde redenen zorgen over.

Tekorten aan hulpbronnen. Zullen landen een oorlog beginnen om het laatste restje olie, water of strategisch belangrijk mineraal? Dat lijkt me sterk. Ten eerste zijn die tekorten zelfbeperkend: als een hulpbron schaarser wordt, en dus duurder, verbeteren de technieken om die stof te vinden en te winnen, of worden er alternatieven bedacht.

Bovendien worden oorlogen zelden uitgevochten om schaarse grondstoffen (tenzij je de onfalsificeerbare theorie aanhangt dat álle oorlogen, ongeacht de verklaarde motieven, eigenlijk over grondstoffen gaan: in Vietnam ging het om wolfraam; in Irak om olie, enzovoort). Grondstoffen kunnen worden verdeeld of verhandeld, dus er zijn altijd compromissen mogelijk. Dat geldt niet voor psychologische motieven als glorie, angst, wraak of ideologie.

Klimaatverandering. Er zijn vele redenen om ons zorgen te maken over klimaatverandering, maar een grootschalige oorlog zal er waarschijnlijk niet uit voortkomen. In de meeste studies is geen correlatie gevonden tussen achteruitgang van het milieu en oorlog. Milieucrises kunnen plaatselijk tot opstanden leiden, maar voor een grootschalige oorlog is een politiek besluit nodig dat een oorlog profijtelijk zal zijn. De stofstormen die in de jaren dertig de Verenigde Staten teisterden, hebben daar toen niet tot een burgeroorlog geleid; de burgeroorlog die wel heeft plaatsgevonden, had heel andere oorzaken.

Drones. Het doel van deze onbemande vliegtuigen is juist om het aantal dodelijke slachtoffers te verkleinen vergeleken met minder precieze vormen van geweld als artillerievuur, luchtaanvallen, veldslagen met tanks en opsporingsmissies die gericht zijn op de vernietiging van een doelwit. Het aantal mensen dat daarbij is omgekomen, lag altijd enkele orden van grootte hoger dan bij droneaanvallen in Afghanistan en Pakistan.

Cyberoorlog. Ongetwijfeld zullen cyberaanvallen hinder blijven veroorzaken, en ik ben blij dat er deskundigen zijn die zich er zorgen over maken. Maar de cyber-Pearl Harbor die de beschaving op zijn knieën dwingt zou weleens net zozeer een illusie kunnen zijn als indertijd het doemdenken rond de millenniumwisseling. Kunnen een paar tieners in Bulgarije of een stel hackers in overheidsdienst in technologisch achtergebleven landen de samenwerkende overheden, universiteiten, ondernemingen en netwerken van programmeurs langdurig te slim af zijn? Kunnen ze zich eindeloos verborgen houden en kunnen ze zonder strategisch doel represaillemaatregelen uitlokken? En zelfs als ze het internet een tijdje in het honderd kunnen laten lopen, zou de schade dan echt vergelijkbaar zijn met die van een bombardement, al dan niet met kernwapens?

Nucleaire onvermijdelijkheid.Het is uiteraard belangrijk om je zorgen te maken over nucleaire ongelukken, nucleair terrorisme en de verspreiding van kernwapens, gezien de gigantische schade die deze wapens kunnen aanrichten, nog afgezien van de waarschijnlijkheid dat iets dergelijks zal plaatsvinden.

Maar hoe groot is die waarschijnlijkheid? Gezien de achtenzestigjarige geschiedenis van het niet-inzetten van kernwapens kunnen we het gebruikelijke verhaal dat we nog steeds op de rand van een nucleair armageddon staan met een flinke korrel zout nemen. Anders zouden we ervan moeten uitgaan dat leiders zo ongelooflijk irrationeel, roekeloos en suïcidaal zijn dat ze de wereld willen blootstellen aan massavernietiging, én dat we al een hele tijd onwaarschijnlijk veel geluk hebben gehad. Dat zou kunnen.

Maar in plaats van twee sensationele en onwaarschijnlijke vooronderstellingen als uitgangspunt te nemen, moeten we misschien eerder een saaie en voor de hand liggende conclusie trekken: dat wereldleiders weliswaar dom en kortzichtig zijn, maar ook weer niet zó dom en kortzichtig, en dat ze maatregelen hebben genomen om de kans op een kernoorlog tot het minimum te beperken, waardoor er tot nu toe dan ook nog nooit een heeft plaatsgevonden.

En wat nucleair terrorisme betreft: na de val van de Sovjet-Unie is er wel een periode geweest waarin een verhoogd risico bestond op de diefstal van wapens en splijtbaar materiaal, maar volgens de meeste deskundigen op het gebied van nucleaire veiligheid zal de kans daarop binnenkort tot nul zijn geslonken (zie Atomic Obsession van John Mueller).

Wat al deze misleidende risicofactoren gemeen hebben, is dat ze de cognitieve aanstichters van angst bevatten die zijn gedocumenteerd door Slovic, Kahneman en Tversky: ze zijn duidelijk invoelbaar, nieuw, niet te detecteren, niet in de hand te houden en catastrofaal, en ze worden onvrijwillig opgelegd aan hun slachtoffers.

De gevaren waar we ons wél zorgen om moeten maken

In mijn ogen bestaan er ook bedreigingen van de vrede waar we ons wél zorgen over moeten maken, maar die reële risicofactoren – de factoren die catastrofale oorlogen hebben ontketend, zoals de wereldoorlogen, godsdienstoorlogen en de grote burgeroorlogen – spreken minder tot onze lugubere verbeelding.

Narcistische leiders. Het ultieme massavernietigingswapen is een staat. Als een staat wordt overgenomen door een leider met de klassieke triade van narcistische symptomen – overdreven gevoel van eigenwaarde, behoefte aan bewondering en gebrek aan inlevingsvermogen – kan dat leiden tot imperialistische avonturen die enorm veel menselijk leed teweegbrengen.

Groepsdenken.Het ideaal van de mensenrechten – dat het floreren van het individu het ultieme morele goed is, terwijl groepen zijn ontworpen als sociale constructies die dat morele goed moeten bevorderen – is van verrassend recente datum en tegennatuurlijk. Mensen verkondigen doorgaans, in elk geval in het openbaar, dat het ultieme morele goed bestaat uit de glorie van de groep – de stam, de religie, de natie, de klasse of het ras – en dat individuen best gemist kunnen worden, net als de cellen van een lichaam.

Volmaakte gerechtigheid.Elke groep heeft in zijn verleden wel verwoestingen en vernederingen ondergaan. Als groepsdenken samengaat met een roep om wraak, kan een groep zich het recht aanmeten om een andere groep schade te berokkenen, opgezweept door een moreel absolutisme dat het sluiten van compromissen gelijkstelt aan hoogverraad. Utopische ideologieën. Als je een religieuze of politieke visie aanhangt van een wereld die tot in eeuwigheid goed zal zijn, is elke mate van geweld gerechtvaardigd om die wereld tot stand te brengen. Iedereen die dat in de weg staat is dan oneindig slecht en verdient elke straf die je maar bedenken kunt.

Oorlogvoering als normale of noodzakelijke tactiek. Clausewitz karakteriseerde oorlog als ‘de voortzetting van politiek met andere middelen’. Veel politieke en religieuze ideologieën gaan nog een stap verder en beschouwen de gewapende strijd als de drijvende kracht in het dialectische proces, de revolutionaire bevrijding of de verwezenlijking van een messiaans tijdperk.

De relatieve vrede die we sinds 1945 genieten, danken we aan de normen en waarden en de instanties die een tegenwicht bieden tegen deze bedreigingen. In een democratie worden eerder verantwoordelijke rentmeesters geselecteerd dan charismatische despoten. Dankzij het ideaal van de mensenrechten worden individuen niet behandeld als kanonnenvoer, nevenschade of als eieren die gebroken moeten worden voor een revolutionaire omelet.

Het maximaliseren van vrede en voorspoed heeft voorrang gekregen boven het rechtzetten van historisch onrecht of de tenuitvoerbrenging van utopische fantasieën. Verovering heeft inmiddels het stigma van ‘agressie’ gekregen, en is nu eerder een taboe dan een natuurlijke aspiratie van naties of een normaal beleidsinstrument.

Geen van deze vormen van bescherming is natuurlijk of permanent, en de gedachte dat ze wellicht geen stand houden baart mij zorgen. Wellicht is er een charismatische politicus aan het opklimmen in de Chinese nomenklatoera die ervan droomt om voor eens en altijd een eind te maken aan de onverdraaglijke smet van Taiwan. Misschien zal Poetin op latere leeftijd in zijn streven naar historische onsterfelijkheid het grote Rusland in ere willen herstellen door één of twee voormalige Sovjetrepublieken in te lijven. Misschien is er ergens een utopische ideologie aan het gisten in de geest van een sluwe fanaticus die een groot land overneemt en vervolgens gaat proberen om die ideologie ook elders op te leggen.

Het is heel logisch om je zorgen te maken over fysieke zaken als wapentuig en hulpbronnen. Maar het echte gevaar komt van psychologische factoren als ideologieën en normen en waarden. Zoals de leus van Unesco luidt: ‘Oorlogen beginnen in het hoofd van mensen, daar moet dus ook het verdedigen van vrede beginnen.’

Steven Pinker bekleedt de Johnstone Family-leerstoel aan de faculteit psychologie van Harvard University en is auteur van onder andere het opzienbarende boek over de spectaculaire afname van geweld in moderne samenlevingen getiteld