Kunnen planten leren? Hebben ze een geheugen? In de podcast die Radiolab vorige week uitzond,

Radiolab besteedde aandacht aan het werk van een evolutionair ecoloog die ervan overtuigd is dat het hebben van een brein allesbehalve een voorwaarde is voor cognitie.

In haar experimenten zag ze plantenwortels in de richting van een geluidsopname van stromend water groeien (wat suggereert dat ze kunnen ‘horen’) en ‘trainde’ ze het schuwe Mimosaplantje om haar inklapreflex te laten voor wat die was.

Ook kreeg ze met de Pisum Sativum, oftewel de erwt, hetzelfde voor elkaar als Pavlov met zijn hond: met een lamp en een ventilator conditioneerde ze de plantjes zodanig dat ze zich alleen al bij het voelen van de wind gedroegen alsof ook de lamp was aangegaan.

Ik vond het een heerlijke aflevering, onder meer dankzij Gagliano’s levendigheid, maar vooral omdat wij mensen er weer wat minder uniek van afkwamen dan we doorgaans denken te zijn.

Dat planten intelligent zijn is trouwens geen nieuw idee: de goede oude Charles Darwin Hetzelfde geldt voor Peter Wohlleben, de schrijvende boswachter uit Duitsland die met Het geheime leven van planten

Onderzoekers en metaforen

Radiolab liet ook een plantbioloog aan het woord die Gagliano’s experimenten fascinerend vindt, maar wel moeite heeft met haar taalgebruik. Ze bezigt te veel metaforen, vindt hij: biologen passen termen als ‘leren,’ ‘horen,’ voelen,’ en ‘willen’ liever niet toe op planten, omdat die woordkeus de boel te veel antropomorfiseert.

Toen ik Peter Wohlleben een paar jaar geleden interviewde, vertelde hij dat hij vanuit wetenschappelijke hoek dezelfde kritiek krijgt: te veel metafoor, te weinig sobere observatie. (In zijn boek stelt hij bijvoorbeeld dat bomen ‘hun baby’s voeden’ en dat bossen ‘gelukkig zijn’; het snoeien van takken noemt hij ‘een bloedbad’.)

Dat vormt een mooi bruggetje (!) naar waar ik me de afgelopen tijd mee bezig heb gehouden. Namelijk met metaforen, die een bloeiend (!) onderzoeksgebied blijken te vormen voor wetenschappers.

Taalkundigen, psychologen, cognitief wetenschappers, neurobiologen, historici: allemaal bestuderen ze wat er gebeurt wanneer je het één (een plantenwortel die in de richting van een bepaald geluid groeit) uitdrukt in termen van iets anders (een oor dat horen kan).

Een van hun bevindingen is dat metaforen vaak essentieel zijn voor wetenschappers die abstracte of nog onbekende verschijnselen willen begrijpen of uitleggen. Termen als het ‘broeikaseffect’ en de ‘cel’ zijn daar een voorbeeld van – al zijn ze inmiddels zo ingeburgerd (!) dat bijna niemand ze nog direct als metafoor zal herkennen.

Metaforenverzet

Geregeld stuiten zulke metaforen op verzet. Een metafoor stuurt je denken nu eenmaal een bepaalde kant op, en kan daarmee ook beperkend of zelfs misleidend werken.

Over de vergelijking van het brein met een computer (waar herinneringen worden ‘opgeslagen,’ informatie wordt ‘verwerkt,’ enzovoorts) voeren wetenschappers bijvoorbeeld nog altijd een hevige strijd (!), hoorde ik toen ik een paar weken terug op bezoek ging bij taalkundige Gerard Steen.

Steen geeft leiding aan het Metaphor Lab, waar wetenschappers de betekenis, verwerking, en effecten van metaforen in kaart (!) brengen. Ook verzet tegen metaforen wordt er dus onderzocht.

Ik sprak Steen vanwege mijn eigen verzetje tegen wanneer we het over ons lichaam en onze geest hebben. Daarover, en over mogelijke alternatieven voor die batterijmetafoor, sprak ik ook andere metafoorexperts, waaronder taalkundige Elena Semino van Lancaster University en Rose Hendricks van het FrameWorks Institute, een firma die metaforen bedenkt voor publieke instellingen.

Van mijn enigszins desoriënterende rondgang door de wondere wereld van metaphor studies hoop ik begin volgende maand verslag te doen – en dan met minder flauwe woordgrappen.

Tot de volgende,

Lynn.