Om te beginnen: heel hartelijk dank voor alle reacties op mijn oproep van vorige week, over Ik ga er iets moois van proberen te maken. En gelijk door naar het hoofdonderwerp van deze nieuwsbrief: mannen.

En wel hierom. De energie-industrie wordt gedomineerd door mannen. Witte mannen van een bepaalde leeftijd.

Volgens Catherine Mitchell, hoogleraar energiebeleid aan de Universiteit van Exeter, houden zij verandering in de energiesector tegen. Ze zouden minder open staan voor nieuwe ideeën, stelt Mitchell in In progressieve groene energiebedrijven werken volgens haar relatief meer vrouwen.

Ik heb dit zelf niet onderzocht en kan dus niet zeggen dat ik het er honderd procent mee eens ben. Maar het strookt wel met mijn ervaringen in de Nederlandse energiesector - alle congressen die ik me kan herinneren werden bijvoorbeeld overbevolkt door grijze mannen in pak. En ik zie ook minder particuliere redenen om te geloven dat Mitchell gelijk heeft.

Mannen en vrouwen kijken anders naar de wereld

Kijk bijvoorbeeld eens mee naar een andere beroepsgroep die over energie en het milieu nadenkt: die van de economen.

Uit een onder 177 Europese economen (de steekproef bestond uit 1058 mensen, maar niet iedereen beantwoordde de vragen), blijkt dat mannen veel sceptischer zijn over milieubescherming dan vrouwen. Ze waren het veel minder vaak eens met de stelling ‘Het milieu zou meer beschermd moeten worden’.

Een andere onder 143 Amerikaanse economen (de steekproef bestond uit 404 mensen) laat zien dat mannen minder moeite hebben dan vrouwen met olie- en gasboringen in het Arctic National Wildlife Refuge in Alaska.

The Economist vatte de bevindingen samen onder de titel:

Dat lijkt me juist. En dat brengt me op mijn punt: de journalistiek zou de denkbeelden van mannen – uit welke beroepsgroep dan ook – niet moeten reproduceren alsof ze een neutrale weergave van de werkelijkheid zijn. Er zijn andere mensen met andere blikken en die doen ertoe.

Wat dit voor mijn journalistiek betekent

Concreet: ik wil zelf beter gaan letten op de verhouding van mannen en vrouwen die ik spreek tijdens mijn journalistieke onderzoeken en die ik opvoer in mijn verhalen. Ik volg hierin het voorbeeld van Adrienne LaFrance en Ed Yong, wetenschapsjournalisten van het Amerikaanse blad The Atlantic.

LaFrance en Yong hebben de manvrouwverhouding in hun verhalen allebei grondig geanalyseerd en kwamen tot de conclusie: mannen zijn structureel oververtegenwoordigd. De cijfers zijn schrijnend, ’Door maar weinig vrouwen te citeren en te noemen, draag ik actief bij aan een wereld waarin de vaardigheden en prestaties van vrouwen worden ondermijnd en genegeerd, waarin vrouwen worden buitengesloten.’

Yong is ook al twee jaar bezig om zijn interacties met bronnen Het is hem inmiddels gelukt om tot een verhouding van bijna 50/50 te komen. Zijn verhalen zijn er beter van geworden, zegt hij.

Ik ben het zelf vanaf begin februari gaan bijhouden. Erg gebalanceerd is de verhouding nog niet. Van de 25 mensen met wie ik de afgelopen 21 dagen contact heb gehad voor mijn lopende projecten, waren er slechts 9 vrouw (36 procent). Van de 30 mensen die ik heb genoemd of geciteerd in mijn verhalen en nieuwsbrieven deze maand, waren er maar 6 vrouw (20 procent, deze nieuwsbrief incluis).

Alle mensen die ik sprak of citeerde waren wit (zelfs toen ik over schreef).

Betere journalistiek begint bij een betere rolodex

Erg representatief voor de samenleving is mijn rolodex dus nog niet. Misschien kan dat ook niet helemaal: de deskundigen die ‘boven komen drijven’ en de mensen op machtige posities, zijn in de sectoren waarnaar ik onderzoek doe nu eenmaal overwegend man.

Maar dat gegeven zou geen eindpunt moeten zijn. The New York Times heeft zich ook op de gender bias gestort en Wij kunnen die scheve verhoudingen niet in ons eentje herstellen, maar we kunnen ze wel recht proberen te zetten in onze eigen teksten, door anciënniteit te negeren en zelf te besluiten wiens werk het citeren waard is.’

Dat lijkt me een goed begin. Journalistiek wordt beter als er frisse perspectieven en stemmen in doordringen, schrijft Yong, en als journalisten niet telkens dezelfde kleine groep overbekende namen om hun mening vragen. Ik heb de afgelopen paar weken al gemerkt dat ik actiever op zoek ging naar vrouwen om te interviewen en te citeren. Dat is een begin.

Ik zal hier in ieder geval volgend jaar rond deze tijd weer eens op terugkomen – misschien eerder. Een aantal collega’s is ook gestart met het bijhouden van lijstjes, dus wellicht kunnen we op een gegeven moment gezamelijk verslag uitbrengen.

Destructieve mannen en de wereldwijde sage die we de ‘energietransitie’ noemen

In Amerika is nu overigens in de praktijk te zien wat een kliek mannen met het milieubeleid van een land kan doen. De Republikeinen onder leiding van Trump hebben een regelrechte aanval geopend op de kwaliteit van water en lucht, op zeldzame dieren en beschermde reservaten.

The New York Times schrijft buitengewoon kritisch over De regering is ‘slordig en roekeloos’ en zal worden zegt een advocaat in The Guardian.

Ik publiceerde gisteren een tussenstand van mijn onderzoek naar de klimaatrechtszaken die steeds vaker gevoerd worden in Amerika en elders ter wereld. Het leverde interessante vragen en gesprekken op in de bijdragen. Goed voer voor m’n volgende stuk over dit onderwerp.

Tot slot. Vorige week verscheen de geactualiseerde editie van Jeremy Leggetts boek Een aanrader, want Leggett is de beste chroniqueur van de wereldwijde sage die we ‘energietransitie’ noemen.

Hij laat zien hoe eenzaam Trump en zijn Republikeinen staan op het wereldtoneel, hoe steeds meer kapitaal verschuift van fossiele naar nieuwe bedrijfstakken, hoe duurzame energie explodeert en in welke existentiële problemen de fossiele-energiebedrijven verkeren. Een heel kort voorproefje kun je Leggett concludeert:

De energietransitie is niet alleen mogelijk, hij is al bezig. Het gaat snel, ook bij jou in de buurt. Erin schuilt de potentie om grote mondiale problemen op te lossen, in een wereld die alle hulp kan gebruiken.’

Tot de volgende,

Jelmer