Onze vriend, de illegaal
Af en toe komt onze vriend W. een paar dagen logeren. Onze zoon verwijdert speelgoed en knuffels uit zijn bed en kruipt in het stapelbed bij zijn zusje. W. zet zijn supermarkttas met schone kleren onder de kapstok en loopt op kousevoeten door het huis.
Hij wacht tot wij allemaal hebben gedoucht en als hij zeker weet dat hij ons niet tot last is, wast hij zich. Hij helpt met koken, ruimt ongevraagd af en probeert zich zo onzichtbaar mogelijk te maken. Hij is gegeneerd door de gastvrijheid, door zijn afhankelijkheid ervan, en door zijn onvermogen om deze te beantwoorden.
W. is illegaal.
Althans, dat was hij totdat Europese rechters kort geleden bepaalden dat hij in Nederland hun oordeel mag afwachten. Als dat oordeel negatief uitvalt, is hij weer illegaal. En straks is hij strafbaar.
Toch zal W. niet weggaan uit Nederland. Dat kan ook niet.
In de brief stond dat hij niet meer nodig is voor zijn minderjarige kinderen: contact onderhouden kan ook wel via internet
W. is namelijk een Afghaan. En een liberale academicus van midden vijftig. Ooit, toen de Russen zijn land bezetten, studeerde hij pedagogiek. In de jaren tachtig werd hij als jonge onderwijzer te werk gesteld bij het ministerie van Defensie en moest hij alfabetiseringscursussen geven aan soldaten in het grensgebied met Iran. Soldaten die dreigden te deserteren moest hij op andere gedachten brengen en, als dat niet lukte, overdragen aan het bevoegd gezag. Hij deed dit werk ongeveer een jaar.
Toen hij decennia later over dat ene jaar aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) vertelde, begreep men hem verkeerd en deelde men hem in als medewerker van de geheime dienst. Hij kreeg het predikaat 1F: oorlogsmisdadiger.
Van dat oordeel raakt W. niet meer verlost. Elke keer als hij probeert uit te leggen dat hij verkeerd werd begrepen in zijn eerste verhoor, wordt dat gezien als ontkenning, als leugen. W. zit gevangen in een misverstand. Strafrechtelijk onderzoek in Afghanistan is onmogelijk, zijn schuld kan niet worden vastgesteld, zijn onschuld niet worden aangetoond.
W. is niet veilig in Afghanistan. In de jaren negentig joegen de mujahedin en de Taliban hem op en zetten hem gevangen. Toen hij vrij kwam vluchtte hij met zijn jonge gezin. Als hij ’s avonds laat met ons een glas wijn drinkt, dan vertelt hij over zijn zusjes, ooit, in minirok in Kabul. W. is overtuigd seculier. Hij zingt graag en mooi, en houdt van feest.
W. zal Nederland ook niet verlaten. Dan laat hij zijn gezin achter. Zijn vrouw en kinderen kregen wel een verblijfsvergunning omdat ze groot gevaar lopen in Afghanistan en ze verwesterd zijn. Vorig jaar liet W. mij een brief van de IND lezen. Daarin stond dat hij niet meer nodig is voor zijn minderjarige kinderen: contact onderhouden, zo oordeelde een medewerker van de IND, kan ook wel via internet.
Dat wil W. niet. Hij wil een vader zijn, verantwoordelijkheid dragen en zijn kinderen zien opgroeien. Maar W. wil ze ook niet in problemen brengen door bij hen thuis te zijn. Daarom reist hij met zijn supermarkttas van adres naar adres. Her en der doet hij klusjes. Het geld dat hij verdient brengt hij naar zijn gezin. Dan eet hij daar, praat met zijn kinderen en doet de was.
Zo nu en dan doet hij ons huis aan. Dat deed hij de afgelopen jaren, en dat zal hij blijven doen als hij onverhoopt weer illegaal wordt. Ook als illegaliteit strafbaar wordt. Wij vinden het fijn als hij er is. En wij zullen hem niet de deur wijzen.