Waarom mensen wegzetten als racist (of terrorist, of fascist) zo slecht werkt
Het is maar al te verleidelijk om aan te nemen dat je tegenstander niet deugt. Maar wat als GroenLinks én de PVV zich gewoon zorgen maken om Nederland? En wat als dit ook geldt voor aanhangers van DENK én Forum voor Democratie? Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam een jonge psycholoog tot een radicale conclusie: zelfs je ergste vijand lijkt meer op je dan je denkt.
Als historici straks een naam moeten geven aan onze tijd, dan zou Het Tijdperk der Bubbels geen slechte keuze zijn. Want hoeveel bubbels hebben we inmiddels? Team Jesse versus Team Thierry, de elite versus het klootjesvolk, de avocado-liefhebbers versus de fans van de frikandel - nou ja, je kent de riedel wel.
Voor wie wil begrijpen hoe het voelt om in een bubbel te zitten, heb ik één tip: lees het bestverkochte boek van de twintigste eeuw. Lord of the Rings. Het wereldbeeld van de helden van Midden-Aarde komt namelijk perfect overeen met het wereldbeeld van wie vastzit in een bubbel.
Neem de rol van Het Kwaad in het epos van J.R.R. Tolkien. De duivel - Sauron - is slecht omdat hij slecht is. Sauron en zijn orks vinden het gewoon lekker om te martelen en te moorden. Het liefst zouden ze de hele wereld zien branden.
De helden daarentegen zijn van nature goed. Zo laat de sympathieke Frodo zien dat je het kwaad alleen met liefde en vriendschap kan bestrijden. Tuurlijk, Frodo en zijn makkers zijn geen pacifisten. De tovenaar Gandalf roostert zo nu en dan wat monsters en zelfs de hobbits vermoorden weleens een ork. Maar dat is prima, want orks zijn slecht. Kakkerlakken. Ongedierte.
Tuurlijk, Frodo en zijn makkers zijn geen pacifisten. Ook tovenaar Gandalf roostert zo nu en dan wat monsters
Zie hier: de psychologie van de bubbel. Lord of the Rings is een uitvergroting van het wereldbeeld dat de meesten van ons delen. Want zeg nu zelf: wie ziet er nou een ork als hij in de spiegel kijkt? Feit is dat vrijwel iedereen, links, rechts, zwart, wit, arm én rijk, aan de goede kant van de geschiedenis denkt te staan.
En dan bedoel ik ook echt iedereen. Stel je bijvoorbeeld eens voor dat de aanhangers van Forum voor Democratie geen incarnatie van Het Kwaad zijn, maar zich gewoon zorgen maken om de toekomst van Nederland. En wat als precies hetzelfde geldt voor de aanhangers van DENK, de hoofdredacties van Joop en GeenStijl, de demonstranten tegen asielzoekerscentra én de voorstanders ervan?
Dat is waar dit artikel over gaat. Over een ongemakkelijke waarheid: uiteindelijk denken we allemaal in Team Frodo te zitten. Dat wil niet zeggen dat iedereen altijd gelijk heeft, maar wel dat we door dezelfde emoties worden gedreven. Sterker nog, zowel de grootste heldendaden als de grootste misdaden komen voort uit vriendschap, moed en trouw.
Het ultieme voorbeeld van die paradox voltrok zich bijna tachtig jaar geleden. Bedenk: Tolkien werkte van 1937 tot 1949 aan Lord of the Rings, toen een soort van Sauron opstond in Europa. Daar zou ik dan ook willen beginnen, bij de jonge onderzoeker die als eerste ontdekte hoe verleidelijk bubbels kunnen zijn. En hoe verwoestend.
De psyche van de nazi’s
Morris Janowitz was 22 toen de oorlog begon.
Een jaar later lag de brief van het Amerikaanse leger op de mat. Eindelijk. Morris brandde van ongeduld. Als zoon van Poolse en Joodse vluchtelingen smachtte hij naar een uniform, naar een kans om iets bij te dragen.
Natuurlijk, Morris was nog maar net afgestudeerd. Maar hij was een van de besten van zijn klas. Al van jongs af aan was hij gefascineerd door de sociale wetenschap - en nu kwam zijn boekenwijsheid pas echt van pas. Morris kreeg namelijk geen helm en geweer in handen gedrukt, maar pen en papier. In Londen ging hij aan de slag voor de Psychological Warfare Division.
Hier, op het hoofdkwartier vlak bij Covent Garden, werd Morris omringd door tientallen topwetenschappers. Velen van hen zouden na de oorlog een glansrijke carrière krijgen, als socioloog of psycholoog. Maar nu was er geen tijd voor abstracte bespiegelingen. De wetenschap moest haar nut bewijzen. En snel ook.
Terwijl in het Amerikaanse plaatsje Los Alamos de slimste natuurkundigen werkten aan de eerste atoombom, en terwijl op het Engelse landgoed Bletchley Park de beste wiskundigen hun hoofd braken over de Duitse Enigma-code, ploeterden Morris en zijn collega’s op een nóg moeilijker opgave.
Zij moesten de psyche van de nazi’s doorgronden.
Waarom bleven de nazi’s vechten?
Op dat moment, begin 1944, hield één mysterie hen in de greep. Waarom vochten de Duitsers zo hard door? Waarom gooiden niet veel meer soldaten de handdoek in de ring?
Wie een beetje nuchter het slagveld overzag, moest concluderen dat de oorlog eigenlijk al beslist was. De vijand was zwaar in de minderheid. De Russen rukten op in het oosten en de geallieerden konden ieder moment aan wal gaan in het westen.
Misschien, dachten de onderzoekers, had de gemiddelde Duitser niet door hoe slecht ze ervoor stonden. Of misschien waren ze totaal gehersenspoeld en bleven ze daarom doorvechten tot de laatste snik.
Die laatste verklaring was verreweg het populairst. Al sinds het begin van de oorlog waren de meeste experts ervan overtuigd dat de gevechtskracht van een leger vooral wordt bepaald door de kracht van zijn ideologie. De soldaten die het hardst geloven dat zij gelijk hebben en dat hun wereldbeeld klopt - die zouden het beste presteren.
Conclusie: de Duitsers moesten wel een soort orks zijn. Bezeten. Waanzinnig. Dat zou verklaren waarom het aantal deserteurs nihil was. Het zou ook verklaren waarom ze veel harder vochten dan de Britten en de Amerikanen. Historici concludeerden later dat een gemiddelde soldaat van de Wehrmacht 50 procent meer slachtoffers maakte.
Eigenlijk waren de Duitsers bijna altijd beter. Of ze nu aanvielen of verdedigden, of ze luchtsteun kregen of niet - het maakte niet uit. ‘De onmiskenbare waarheid’, zou de historicus Max Hastings later noteren, ‘is dat Hitlers Wehrmacht de beste gevechtsmacht was in de Tweede Wereldoorlog, een van de beste in de geschiedenis.’
En de moraal van dát leger moest dus worden gebroken. De mannen van de Psychological Warfare Division wisten wat hen te doen stond. Ze moesten groot denken. Er werden tientallen miljoenen folders uitgestrooid over vijandelijk gebied. Na D-Day bereikte de geallieerde propaganda maar liefst 90 procent van de soldaten in Normandië. In de talloze pamfletten werd keer op keer benadrukt hoe hopeloos de Duitse positie was, hoe rechtvaardig de geallieerde strijd en hoe verdorven het nazisme.
Of het werkte? Morris Janowitz had geen idee. Dit was een vraag die je niet vanachter je bureau kon beantwoorden. Samen met de socioloog Edward Shils stelde hij dan ook een uitgebreide vragenlijst op. Een paar maanden later vertrok hij naar het bevrijde Parijs, waar hij met zijn collega’s honderden krijgsgevangenen interviewde.
Pas toen begon het te dagen - ze zaten helemaal op het verkeerde spoor.
Nee, ze waren niet gehersenpoeld
In die weken hoorde een jonge Morris Janowitz de ene na de andere krijgsgevangene dezelfde antwoorden geven. Nee, het was niet de aantrekkingskracht van het nazisme. Nee, ze dachten niet dat ze nog konden winnen. Nee, ze waren niet gehersenspoeld.
Uiteindelijk was er een veel eenvoudigere reden - een simpele verklaring voor de bijna bovenmenselijke prestaties van het Duitse leger: Kameradschaft.
Vriendschap.
Die miljoenen bakkers en slagers, leraren en loodgieters, al die gewone mannen die zich met hand en tand verzetten tegen de opmars van de geallieerden, namen het voor elkaar op. Uiteindelijk vochten ze niet voor een Duizendjarig Rijk of nog meer Blut und Boden. Uiteindelijk vochten ze voor hun makkers, die ze niet in de steek wilden laten.
De vriendschap was in iedere Duitse bunker en loopgraaf te vinden. De legertop wist dit
‘Het nazisme begint tien mijl achter de frontlinie’, schamperde een van de krijgsgevangenen. De vriendschap, daarentegen, was in iedere bunker en loopgraaf te vinden. En de Duitse legertop wist dit. Hij deed er alles aan om kameraden bij elkaar te houden.
Voor ons is het nu misschien moeilijk om in te denken. We zijn decennia overspoeld met films over Amerikaanse heldenmoed en Duitse waanzin. Al tijdens de oorlog werd het Westen ondergedompeld in propaganda over de superioriteit van de geallieerde legers. Eén Tommy zou met gemak drie Krauts aankunnen.
Dus dat onze jongens hun leven gaven voor elkaar? Logisch. Dat zij uitgroeiden tot onafscheidelijke ‘bands of brothers’? Spreekt voor zich. Maar dat dit ook voor de Duitse hordes gold? Of erger nog, dat die Duitsers misschien nog wel hechtere vriendschappen smeedden? En dat ze daarom beter vochten?
Dat kan echt niet. Stel je voor dat Hollywood komt met een blockbuster over een trouwe Mof die vecht voor zijn makkers en zo - met aanzwellende, epische muziek - de ene na de andere Amerikaan in de pan hakt. De wereld zou te klein zijn.
Sommige waarheden zijn nu eenmaal te pijnlijk. Het kan niet zo zijn, vertellen we onszelf, dat die monsters, die orks, óók gedreven werden door het beste in de menselijke natuur. Dat zij net zo goed overliepen van moed en loyaliteit, trouw en bezieling.
Toch is dat precies wat Morris Janowitz concludeerde.
Een universeel principe
Ineens viel alles op z’n plaats. De mannen van de Psychological Warfare Division begrepen nu waarom hun propaganda nauwelijks indruk maakte. ‘Ondanks de enorme hoeveelheid ruimte die werd gewijd aan ideologische aanvallen op de Duitse leiders’, schreven Shils en Janowitz later, ‘noemde slechts 5 procent van de krijgsgevangenen dit onderwerp.’
De meeste Duitsers konden zich niet eens herinneren dat de pamfletten vol stonden met kritiek op het nationaalsocialisme. Toen een sergeant naar zijn politieke opvattingen werd gevraagd, barstte hij in lachen uit. ‘Als je zo’n vraag stelt, dan heb je duidelijk geen idee waarom een soldaat vecht.’
Begrijp me niet verkeerd: Morris en zijn collega’s geloofden niet dat tactiek, training en ideologie onbelangrijk waren. Wat ze wel geloofden, is dat de vechtkracht van een leger vooral wordt bepaald door de vriendschappelijke banden tussen soldaten.
Keer op keer bleken kameraadschap en trouw belangrijker dan ideologie en overtuiging
Kort na de oorlog publiceerden Janowitz en Shils hun bevindingen, waarna een golf van vergelijkbare studies volgde. Stukje bij beetje werd duidelijk dat ze een universeel principe hadden ontdekt. Of het nu ging over de Amerikaanse Burgeroorlog of de oorlog in Vietnam – keer op keer bleken kameraadschap en trouw belangrijker dan ideologie en overtuiging.
En ja, dat gold ook voor de Amerikanen tijdens de Tweede Wereldoorlog. In 1949 publiceerde de socioloog Samuel Stouffer een gigantische studie waarvoor een half miljoen veteranen waren ondervraagd. Ook voor hen bleken idealisme of haat niet de belangrijkste drijfveren. Ze vochten vooral voor elkaar.
Deze toewijding leidde tot de vreemdste taferelen. Talloze soldaten weigerden promotie als dit betekende dat ze naar een andere eenheid moesten verkassen. Veel gewonden en zieken weigerden verlof, om maar niet te worden vervangen door een nieuwe rekruut. Een enkeling vluchtte zelfs uit het ziekenhuis, om terug te keren naar het front.
‘Keer op keer’, noteerde een verbaasde socioloog, ‘stuitten we op [mannen] die het niet lukte om in hun eigenbelang te handelen, uit angst de andere jongens in de steek te laten.’
Gedreven door het beste in de natuur
Ik heb er een hele tijd over gepiekerd.
Voor iemand die gelooft in het goede van de mens, is de boodschap van Morris Janowitz nogal verwarrend. Als tiener zag ik de Tweede Wereldoorlog als een soort Lord of the Rings: een meeslepende strijd tussen helden en monsters. Ik had, net als J.R.R. Tolkien, een sprookjesachtige visie op Het Kwaad. De beroemde schrijver zag het als de afwezigheid van het goede. Kijk maar naar dat angstaanjagende Oog van de duivel Sauron: Tolkien beschrijft het als ‘een raam naar niets’.
Maar Morris Janowitz? Die kwam tot een heel andere conclusie. Achter dat oog van Sauron schuilt geen leegte, maar zitten de nobelste emoties. Het Kwaad komt niet voort uit nihilisme, maar uit idealisme. De Tweede Wereldoorlog was een heldhaftige strijd van miljoenen gewone mannen, die werden gedreven door het beste in de menselijke natuur - vriendschap, loyaliteit, trouw - om zó de grootste slachting in de geschiedenis aan te richten.
Keer op keer blijkt het Kwaad het Goede voor zijn karretje te spannen. Liefde en genegenheid zijn maar al te vaak de handlangers van moord en doodslag. De psycholoog Roy Baumeister spreekt ook wel van ‘de mythe van het pure kwaad’ - de misvatting dat onze vijanden totaal andere wezens zijn. In werkelijkheid lijken ze juist op ons.
Liefde en genegenheid zijn maar al te vaak de handlangers van moord en doodslag
Neem terroristen. Het is o zo verleidelijk aan te nemen dat het monsters zijn. Psychologisch, biologisch, neurologisch - ergens moet een steekje los zitten. Zijn het misschien psychopaten, zijn ze nooit naar school gegaan, zijn ze opgegroeid in bittere armoede? Iets moet toch verklaren waarom ze afwijken van de Gemiddelde Mens.
Maar dan komen de sociologen, die stoïcijnse datagravers die hun Excel-sheets vullen met de eigenschappen van honderden mensen die zichzelf hebben opgeblazen. En dan blijkt de Gemiddelde Terrorist helemaal niet te bestaan. Ze zijn hoog- en laagopgeleid, arm en rijk, grappig en serieus, religieus en goddeloos. Mentale stoornissen hebben ze meestal niet. Met jeugdtrauma’s lijkt het ook wel mee te vallen. Achteraf worden ze vaak beschreven als ‘aardig’ en ‘sympathiek’.
Aanslagplegers zijn gevoelig
Als er dan één eigenschap is die je bij veel aanslagplegers ziet opduiken, is het hoe gevoelig ze zijn. Gevoelig voor de mening van anderen. Gevoelig voor autoriteit. Ze snakken naar erkenning, en willen het goede doen voor hun familie en vrienden. ‘Terroristen moorden niet voor een ideologie’, merkt de antropoloog Scott Atran op. ‘Ze moorden voor elkaar.’
Radicalisering gebeurt dan ook zelden alleen - het is iets dat vrienden en geliefden samen doen. Heel wat terroristische cellen bestaan zelfs letterlijk uit ‘bands of brothers’. Bij de aanslagen op 11 september 2001 waren bijvoorbeeld vier paren van broers betrokken. De aanslagplegers op de Boston Marathon in 2013 waren broers, net als Salah en Brahim Abdeslam, die in 2015 in Parijs een slachting aanrichtten.
En eigenlijk is het ook best logisch dat terroristen het samen doen. Bruut geweld is immers doodeng. Politici hebben het achteraf vaak over een ‘laffe daad’, maar in werkelijkheid vergt het heel wat lef en doorzettingsvermogen om jezelf dood te vechten. ‘Het is makkelijker om die sprong te wagen’, merkt een Spaanse terrorisme-expert op, ‘als je het doet met iemand die je vertrouwt en van wie je houdt.’
In het nieuws gaat het vervolgens vooral over de zieke ideologie die zulke terroristen zou drijven. En ja, ideologie doet ertoe – net als in nazi-Duitsland, en zeker aan de top van terroristische organisaties. Maar voor de voetsoldaten speelt het vaak een verrassend kleine rol.
Neem de duizenden jihadisten die in 2013 en 2014 afreisden naar Syrië. Drie op de vier werden gerekruteerd door vrienden en bekenden. De meesten hadden – zo bleek uit uitgelekte antwoorden op vragenlijsten van Islamitische Staat – nauwelijks kennis van de islam of de sharia. Een enkeling schafte nog snel het boek The Koran voor Dummies aan. Of zoals een CIA-officier opmerkte: ‘Religie is een afterthought.’
De conclusie ligt voor de hand: deze jongens waren geen gehersenspoelde orks. Het waren boezemvrienden. Eindelijk voelden ze zich onderdeel van iets groters. Eindelijk had hun leven betekenis. Ze waren de auteurs geworden van hun eigen epos, hun eigen Lord of the Rings.
En nee, dat is geen excuus voor hun misdaden. Het is een verklaring.
Zo kun je mensen wél van mening doen veranderen
Als we iets nodig hebben, dan zijn het meer verklaringen. Deze tijd smacht naar onderzoekers als Morris Janowitz, die niet vertrouwen op hun onderbuik, maar grondig onderzoek doen om hun strategie te bepalen.
Als het over terrorisme gaat, zouden we veel vaker moeten luisteren naar de experts die uitleggen hoe onverstandig het is onschuldige burgers te intimideren en stoere taal uit te slaan over een ‘oorlog tegen terrorisme’. Dat is precies de reactie die organisaties als IS willen uitlokken.
Er is solide bewijs dat radicalisering het best bestreden kan worden met een kop thee en een goed gesprek
Uit onderzoek na onderzoek blijkt bovendien dat repressie niet werkt, en de kans op nog meer aanslagen vergroot. En misschien dat je het slap vindt klinken, maar er is solide wetenschappelijk bewijs dat radicalisering het best bestreden kan worden met een kop thee en een goed gesprek.
Als het over de volgende oorlog gaat, kunnen we ons misschien eerst verdiepen in de lokale politieke cultuur en geschiedenis voordat we weer met bommen gooien, zoals in Afghanistan, Irak en Libië. (Om je een indruk te geven: George Bush wist aan de vooravond van de inval in Irak niet eens dat er een verschil bestaat tussen soennieten en sjiieten.)
En als het om ons eigen verdeelde land gaat, dan zou het al heel wat zijn om af en toe uit onze bubbel te stappen. Ik weet ook wel: in de wereld van Lord of the Rings is dat een doodzonde. Zoals de ernstige elf Elrond waarschuwt: ‘Het is gevaarlijk om de donkere kunsten te bestuderen, voor het goede of het kwade.’ Conclusie: je moet je vooral niet verdiepen in de vijand. Het Kwaad is besmettelijk.
Maar het punt is: wij leven niet in Midden-aarde. Onze tegenstanders zijn geen orks. Als we nadenken over onze uitdagingen, dan is dat bestverkochte boek van de twintigste eeuw een waardeloze leidraad. Wij zouden juist nieuwsgierig moeten zijn naar onze vijanden.
Vraag het aan je kameraad
Dat is precies wat Morris Janowitz concludeerde in 1944.
Toen hij erachter kwam dat de geallieerde propaganda niet werkte, besloten de mannen van de Psychological Warfare Division van koers te veranderen. Voortaan zetten ze hun folders niet langer vol met aanvallen op Hitler en het nationaalsocialisme. Ze begonnen te strooien met ‘vrijgeleides’ die de Duitsers konden gebruiken om over te lopen naar geallieerde zijde. Op een andere folder zetten ze een simpele boodschap: ‘Neem het niet van ons aan, maar vraag het aan je kameraad, vraag hoe hij erover denkt.’
Deze propaganda was veel effectiever. Sterker nog, verschillende experts vermoeden dat de Tweede Wereldoorlog langer zou hebben geduurd zonder de inspanningen van Janowitz en zijn collega’s.
En dus vraag ik me af: hoe zouden wij van koers veranderen als we onze tegenstander beter zouden begrijpen? Wat zouden we anders doen als we – net als Morris Janowitz – honderden vreemdelingen zouden interviewen? Zouden we Zuid-Europeanen nog wegzetten als luie profiteurs, asielzoekers als potentiële terroristen en PVV-stemmers als racistische tokkies?
Nog maar kort geleden lieten Amerikaanse wetenschappers zien dat er een veel effectievere strategie is. Ze onderzochten een groep vrijwilligers die in een simpel gesprek van 10 minuten de tolerantie ten opzichte van, in dit geval, transgenders probeerden te vergroten. Niet online, niet van een afstand, maar in een live gesprek aan de deur.
Het begon met een simpele vraag: heb je zelf ook weleens het gevoel gehad dat je werd buitengesloten? Vervolgens probeerden de vrijwilligers niet te veel aan het woord te zijn. Ze luisterden. ‘Het idee’, vertelt de hoofdonderzoeker, was dat je niet wordt ‘gebitchslapt met statistieken’, maar dat je zelf tot een andere conclusie komt.
En dat werkte: de meeste respondenten gingen al tijdens het gesprek milder oordelen over transgenders. Drie maanden later – lezen we in het tijdschrift Science – bleek dat de doelgroep nog altijd positiever over hen dacht.
Zelfs anti-transgender propaganda had geen effect meer. Alsof ze waren gevaccineerd tegen de haat
Om je een idee te geven: de verschuiving onder de proefpersonen was groter dan de verandering in het denken over homo’s en lesbiennes in heel Amerika tussen 1998 en 2012. ‘Dat is twee decennia aan meningsverandering in een gesprek van 10 minuten’, merkt een van de onderzoekers op. Niet gek.
De gesprekken waren het effectiefst als er ruimschoots sprake was van ‘perspective taking’ (de wereld door de ogen van de ander zien) en ‘active processing’ (je verstand gebruiken). Zelfs toen de deelnemers later een paar spotjes met antitransgenderpropaganda kregen voorgeschoteld, veranderden ze niet meer van mening. Het was alsof ze waren gevaccineerd tegen de haat.
Ik weet ook wel: we kunnen niet zomaar miljoenen Nederlanders 10-minutengesprekjes laten voeren over racisme, Zwarte Piet en asielzoekerscentra. Maar toch: als mensen in een open gesprek zo snel, zo dicht bij elkaar kunnen komen, ga je toch twijfelen aan het beeld van Nederland als een door en door verdeeld land.
Misschien zitten racisme, haat en dedain niet eens zo diep bij de meeste mensen. Misschien lijken we wel meer op elkaar dan we denken. En misschien is er maar één groep aan wie we iets minder aandacht moeten schenken: de beroepsbabbelaars. Dan heb ik het over dat handjevol politici en columnisten die van een afstand, uit Hilversum of Den Haag, via Facebook of Twitter, roepen dat onze verschillen onoverbrugbaar zijn.
Die zitten pas echt in een bubbel.