Sjoof moet de koppeling rustig laten opkomen en dan in één keer teringhard dat rechterpedaal intrappen. Door de bodem desnoods, maar hard hè. Nee, niet zo. Zo. Kijk maar naar zijn voet, kij-kij-kijk, zo.

Sjoof wordt Sjoof nadat hij eerst Sjauf genoemd is, van chauffeur - ‘maar dat is niet op z’n frans, Frans’, zegt mijn busbuurman Frans met het ongevraagde advies schokschouderend tegen niemand in het bijzonder.

Sjoof staat met een in drek vastgereden bus. Zo’n dubbele, met een harmonica in het midden en beslagen ruiten van uithijgend festivalpubliek aan de binnenkant. De pendelbus tussen Paaspop en station Den Bosch, twee uur ’s nachts.

De chauffeur reed deze route gisteren ook. En de dag daarvoor. Vorig jaar een aantal keer. Maar Frans gelooft niet dat een man uit Rotterdam de weg - tien kilometer rechtdoor langs het kanaal - kan vinden.

En dus stapt Frans, geboren en getogen ‘hier, precies hier’, wijzer van wegen, roeper van Sjoof, nog wat dichter op de man achter het stuur. Frans heeft nog nooit bus gereden, dat niet, maar zijn Golf heeft ook ooit vastgezeten en toen heeft hij het precies zo gedaan. Met z’n voet zo, kijk Sjoof, zooo.

Sjoof volgt de aanwijzingen van Frans blind op. Hier links over het fietspad, hier een klein stukje spookrijden over het viaduct

Nadat de bus door een tractor uit de modder is getrokken en Frans alle medepassagiers ervan overtuigd heeft dat dat zijn idee was, richt hij zich weer tot de chauffeur. Die heeft intussen vijf paar woorden teruggezegd: ‘aha’ en ‘ja joh’ en ‘mooi man.’

Na een halfuur ploegen tussen de weilanden door, we hebben intussen de verharde weg bereikt, heeft Sjoof zijn pogingen tot tegenspraak gestaakt. Hij volgt de aanwijzingen van Frans grijnzend op terwijl de passagiers om hem heen lachend het hoofd schudden. Hier een klein stukje spookrijden over het viaduct, hier tweemaal rond op de rotonde. Frans appt intussen naar de groep ‘gezin’: ‘buschauffeur aan het helpen, kan even niet appen’.

Nieuwe busburen

Net, voordat de tractor ons uit de modder kon trekken, werd de voltallige bus gevraagd even uit te stappen. Ik kreeg nieuwe buren toen we opnieuw mochten instappen. Twee meisjes. De ene, ‘ik ben niet zo moe hoor’, zit. De ander, ‘ik kan niet meer lopen’, staat.

Als die laatste informeert naar plaatsenruil, vindt die eerste dat onzinnig. ‘Ik ben helemaal niet zo moe, hoezo ben je moe?’

De zittende vriendin klaagt. ‘Ah, we rijden straks gewoon langs mijn huis - en dan nog een kwartier verder. Zal ik de chauffeur vragen of hij tussendoor stopt?’

De pendelbus stopt alleen op het station. De staande vriendin heeft de opgetrokken wenkbrauwen richting haar hardop klagende, doch fitte vriendin opgemerkt en begint iets harder te praten terwijl ze om zich heen oogcontact en steun bijeensprokkelt.

‘Sommige mensen moeten nog een andere bus hebben op het station. Of een trein. Dus dat vind ik dan een beetje lullig.’ Ze knikt zelf om haar observatie.

Ook Frans vindt het niet kunnen. ‘Die chauffeur heeft zó al moeite met de weg, meid.’

Vijf minuten daarna. De staande vriendin hinkt van vermoeide voet op vermoeide voet. Het is nog een kwartier tot het station, de mensen om haar heen staan te slapen en reageren niet meer. Ze kijkt om zich heen en fluistert dan tegen haar vriendin: ‘Ga anders toch maar vragen.’

De zittende vriendin staat op, wurmt zich een weg naar de chauffeur. De staande vriendin zit.

En dan stopt de bus. De fitte vriendin stapt uit, roept nog wat.

Ook Frans is uitgestapt. Vanachter het glas geeft hij nog een laatste advies. ‘Sjoof, hier links zo meteen. Je komt er wel.’