Toen waren er ineens twee (en dit doet een broertje of zusje met nummer één)

Lynn Berger
Correspondent Zorg
Uit de serie Shared door Nelli Palomaki.

De meeste mensen die kinderen krijgen, krijgen er twee of meer. Leuk, want dan kunnen ze samen spelen. Tegelijkertijd vertellen we elkaar al zeker een eeuw horrorverhalen over rivaliteit tussen broers en zussen. Als je kind een broer of zusje krijgt, wat krijgt ze dan eigenlijk?

Het krimpen begon langzaam, onmerkbaar wellicht voor wie er middenin zat.

Waar de gemiddelde Nederlandse vrouw rond 1860 nog vier kinderen kreeg, daar waren dat er honderd jaar later nog maar drie. Na 1970 dook het gemiddeld kindertal zelfs onder de twee.

Sindsdien stellen vrouwen het moederschap steeds en neemt het aantal grote gezinnen steeds wat verder af, maar één ding is de afgelopen decennia niet meer veranderd: Van de Nederlanders die kinderen krijgen, wenst én realiseert de meerderheid een met

Vraag iemand waarom hij of zij kinderen wil, en het antwoord is waarschijnlijk een lastig te ontwarren kluwen van verlangen en nieuwsgierigheid en iets met ‘de natuur’.

Vraag waarom iemand er nog een zou willen, en het is doorgaans een stuk eenvoudiger: ‘Mensen willen een tweede kind omdat het leuk is voor hun eerste. Dan hebben ze iemand aldus demograaf die sinds de jaren zeventig onderzoek heeft gedaan naar gezinsvorming in Nederland.

‘Je eerste kind’, zei iemand toen ik rond en zwaar en hoogzwanger was, ‘je eerste kind krijg je voor jezelf. Maar de tweede,

We zaten aan de rand van de zandbak toen, mijn dochter was met schepjes in de weer, en wie het precies zei weet ik niet meer. (Mijn eigen moeder, misschien?) Wat ik me wel herinner is wat die woorden bij me opriepen: een lichte zenuwachtigheid, een ontluikend schuldgevoel.

Kennelijk gaan we er van uit dat onze kinderen baat hebben bij het opgroeien met een broer of zus. (We gaan er kennelijk óók vanuit dat het niet best is om op te groeien als enig kind – maar dat is

Maar, vroeg ik me af, daar bij die zandbak terwijl mijn zoon zich omrolde in mijn buik – als je kind een broertje of zusje krijgt, wat krijgt ze dan eigenlijk?

Uit de serie Shared door Nelli Palomaki.

Onttroonde kinderen en ander (dieren)leed

Je zou kunnen stellen dat die vraag veel te breed en te algemeen is. Dat geen enkele broer-zusrelatie hetzelfde is, en dat ‘wat je krijgt’ voortdurend verandert, omdat kinderen nu eenmaal voortdurend veranderen. (Volwassenen ook, trouwens, al zijn die veranderingen minder merkbaar, omdat ze zich trager voltrekken, onder een dikker oppervlak.)

Evenwel heeft dat ons nooit weerhouden van het formuleren van een antwoord: broers en zussen zijn zo oud als de mensheid, en verhalen over hun relatie hebben we ook altijd al verteld, van Abel en Kaïn tot Anna en Elsa.

(Een dienstmededeling: tijdens het schrijven van dit stuk had ik een moord gedaan voor een Nederlandse variant van het Engelse sibling of het Duitse Geschwister. De Van Dale heeft sinds tien jaar de term maar ja. In wat volgt heb ik het over ‘broer-zusrelaties’ wanneer ik eigenlijk ‘broer-broer, broer-zus, en zus-zusrelaties’ bedoel.)

Al in 1874 was het wetenschapper Francis Galton opgevallen dat eerstgeborenen oververtegenwoordigd waren onder wetenschappers, waarmee hij een lange lijn aan speculaties over de impact van geboortevolgorde op Begin tijdens een etentje over welke positie je disgenoten innemen in het gezin, en de gemeenplaatsen zullen je om de oren vliegen: de oudste heeft het grootste verantwoordelijkheidsgevoel, de jongste is de rebel,

Uit de serie Shared door Nelli Palomaki.

Een kwarteeuw later vermoedde Sigmund Freud dat ‘vijandige gevoelens ten aanzien van broers en zussen’ een aanzienlijk deel van – een theorie die zijn volgelingen, onder wie de Oostenrijkse psycholoog Alfred Adler, verder uitwerkten.

Volgens Adler was de komst van een broertje of zusje een traumatische gebeurtenis voor een kind: hij of zij werd ‘onttroond’, en de relatie tussen broers en zussen stond in het teken van de strijd om aandacht In de jaren dertig van de vorige eeuw voerde de Amerikaanse kinderpsychiater David Levy experimenten uit waarbij hij kinderen met poppen liet spelen die hun ouders en hun babybroertje of -zusje vertegenwoordigden; de kinderen gaven de babypoppen er zó van langs, dat Levy concludeerde dat ‘sibling rivalry

In de Verenigde Staten werd rivaliteit tussen broers en zussen begin vorige eeuw zelfs zo’n belangrijk thema in opvoedboeken en -tijdschriften dat historicus Peter Stearns van een ‘sibling rivalry scare’ spreekt: aan ouders de taak om deze onwenselijke emoties zo veel mogelijk de kop in te drukken, als ze althans niet wilden dat hun kinderen elkaar iets aan zouden doen en/of zouden uitgroeien

Broers en zussen zijn zo oud als de mensheid, en verhalen over hun relatie hebben we ook altijd al verteld, van Abel en Kaïn tot Anna en Elsa

Een halve eeuw geleden begonnen biologen bovendien door te krijgen dat rivaliteit tussen broers en zussen ook elders in het dierenrijk

Gruwelijke verhalen te over: denk aan baby-adelaars die nog niet uit hun ei zijn gekropen of ze worden al aan mootjes gehakt door hun oudere broer of zus; aan mieren die in tijden van voedselschaarste hun broertjes en zusjes opeten; of aan tijgerhaaien die elkaar al in de baarmoeder te lijf gaan – een afvalrace die doorgaat tot de laatst overlevende

Het is al met al genoeg om je af te vragen waarom mensen het niet gewoon bij één kind laten – dat lijkt in elk geval een stuk veiliger Goed, er zijn die genen die je door wil geven, maar verder? Ook nu nog zijn de titels van adviesboeken en forumposts veelzeggend: Siblings Without Rivalry, How to Stop the Fighting, The Second Baby Survival Guide. Wie ‘broertjes en zusjes’ googelt krijgt voornamelijk hits met daarin woorden als ‘rivaliteit’, ‘aartsvijanden’ en

Niet gek dat de Amerikaanse psychologen vorig jaar tot de conclusie kwamen dat moeders de geboorte van een tweede kind

Mijn eerste werd precies op de uitgerekende datum geboren. Dus ik mopperen, toen ik op de uitgerekende datum van de tweede wakker werd met een buik die nog altijd even groot en rond was als de dag ervoor: ‘Hij is te laat.’

Het was een grapje, maar ook weer niet.

Niet alleen stond ik op het punt mijn dochter te beroven van de exclusieve aandacht waar ze tot dan toe op had kunnen rekenen, ook liep haar broertje op dat vlak meteen al 1-0 achter, en leek het tamelijk onvermijdelijk dat die twee elkaar de hersens zouden inslaan; mijn zoon was nog niet eens geboren, of ik was hem al aan het vergelijken met zijn oudere zus.

Die nacht begonnen de weeën.

Uit de serie Shared door Nelli Palomaki.

De geboorte van een wetenschap

Eén beeld dat steeds bij me opkwam, in de eerste, door een hittegolf overspoelde dagen van mijn zoons bestaan, was dat van een vogelnest waar van die opengesperde babysnaveltjes uitstaken, en een opgefokte vader- en moedervogel die af en aan vlogen om die bekjes te vullen.

(Pas veel later zou ik leren dat juist veel vogelsoorten notoire siblicideplegers zijn, de één nog koelbloediger dan de ander.)

De schermverslaving van mijn dochter kreeg de eerste weken na de geboorte van nummer twee een vliegende start

Dochter en zoon hadden ieder hun eigen behoeften en hun schema’s waren allesbehalve op elkaar afgesteld. De tijd ging tergend langzaam en toch was er nooit genoeg van: ik verkeerde in een constante staat van gejaagdheid, op zoek naar tijd die ik van de baby kon stelen om aan zijn zus te geven, en andersom.

Enter de knagende gedachte dat er met de komst van een tweede ook iets verloren was gegaan – al was het maar de illusie van ampele aandacht, zeeën van tijd en een consequent opvoedbeleid. De schermverslaving van mijn dochter bijvoorbeeld kreeg die eerste weken een vliegende start: niets beter dan Netflix om een peuter stil te houden terwijl een pasgeborene de borst krijgt.

Pas in de afgelopen vier decennia – vanaf het moment dus dat we met z’n allen minder broers en zussen dan ooit begonnen te krijgen – heeft een groeiend aantal psychologen, antropologen en pedagogen de broer-zusrelatie ontdekt als één die de moeite van het bestuderen waard is.

Dat is betrekkelijk laat, als je bedenkt dat zo’n 80 tot 90 procent van de mensheid ten minste één broer of zus heeft, en dat kinderen wanneer ze klein zijn meer tijd doorbrengen met hun broer of zus De wetenschap was zo druk bezig met de invloed van ouders, en dan eigenlijk vooral moeders, op hun kroost, dat de andere gezinsleden een beetje

Hoe dan ook, in de jaren tachtig besloot de Britse ontwikkelingspsycholoog Judith Dunn eens empirisch te onderzoeken wat er nu waar was van alle verhalen die mensen elkaar al zo lang vertelden rondom die bevreesde origin of trouble: de komst van een tweede.

Ze benaderde 41 gezinnen met een tweede kindje in aantocht, zocht hen vlak voor de geboorte en meerdere keren daarna thuis op, en schreef notitieboeken vol met haar observaties.

Meer kinderen, minder aandacht

Dunn stelde onder meer vast wat elke ouder die net een tweede baby heeft gekregen ook weet: dat de eerstgeborene het plots met – en dan vooral minder met de positieve, geduldige en invoelende variant daarvan.

Het lullige aan het ouderschap is dat het zo groots en veelomvattend is dat je het leeuwendeel meteen weer vergeet. Bij een tweede misschien nog wel meer dan bij een eerste. Wat overblijft zijn de losstaande beelden, de korte sequenties zonder context, die om wat voor reden dan ook weigeren te vervagen.

Het ouderschap kust een ongekende liefde wakker, maar confronteert ons ook met de ongeduldigste, wrokkigste en lichtst ontvlambare kanten van onszelf

In mijn geval, bijvoorbeeld, deze scène, uit de eerste weken met een tweede kind: een benauwde dag, ik ben moe van de slapeloze nachten en koortsig van een beginnende borstontsteking, de baby huilt op de achterbank en mijn dochter weigert plaats te nemen in de auto. Ze gilt, spartelt, en met meer hardhandigheid dan nodig of verantwoord is duw ik haar in het autostoeltje.

Meteen daarna: schaamte. Een emotie die misschien wel, net als schuldgevoel, inherent is Dat vraagt nu eenmaal offers die we niet altijd bereid zijn te geven – en kust niet alleen een ongekende liefde en zorgzaamheid in ons wakker, maar confronteert ons ook keer op keer met de ongeduldigste, wrokkigste en lichtst ontvlambare kanten van onszelf.

Voor de meeste kinderen, schreef Dunn, is de komst van een tweede inderdaad een grote overgang die gepaard kan gaan met stress. Dunn en andere onderzoekers na haar zagen dat jonge kinderen in reactie op die stress last konden krijgen van slaapproblemen en woedeaanvallen, zeurderig of angstig werden of regressief gedrag vertoonden – het soort reactie waar de opvoedboeken en websites je op voorbereiden.

Maar ze zagen ook dat dit voor lang niet alle kinderen gold; voor de meerderheid waren de problemen tijdelijk, of traden

Weerbare kinderen

Overigens laten de problemen van kleine kinderen zich nog niet zo eenvoudig bestuderen. Een zekere mate van ‘probleemgedrag’ is nu eenmaal onderdeel van het opgroeien.

De meeste kinderen zijn wanneer een broertje of zusje – volgens hoogleraar psychologie Brenda Volling van de University of Michigan precies het moment in hun ontwikkeling waarop ze vaak op hun

Wanneer ze heftig reageren op de komst van een broertje of zusje is het dus de vraag of dit komt door wat Freud, Adler en Levy dachten – haat en nijd richting de kleine onttroner –

Voor de zekerheid vreesde ik het ergste. Maar het ergste kwam niet. Er was de keer dat mijn dochter de bank onderplaste terwijl ik haar broertje voedde. Een andere keer waren we in de speeltuin, waar hij geheel niet volgens plan wakker werd en om melk schreeuwde: ik onderbrak ons spel om hem te voeden, waarop zij met haar volle twaalf kilo aan mijn haar ging hangen.

Uit de serie Shared door Nelli Palomaki.

Maar de woede-uitbarstingen, de slaapproblemen, de ontembare jaloezie – we waren er klaar voor en ze bleven uit.

Nog een herinnering uit de begintijd. We zitten in de vensterbank, mijn zoon en mijn dochter en ik; hij ligt op mijn bovenbenen, zijn hele wezen past erop, hij slaapt. Zij zit naast me, buiten kleurt een keiharde regen het water in de gracht een vreemd soort geel. We kijken samen naar haar broertje. Dan zegt ze, met een intonatie en verraste tevredenheid die ze in de afgelopen dagen moet hebben opgepikt van de visite: ‘Hij is echt dónker hè?’

Het is alsof de komst van een veel jonger wezentje haar niet zozeer heeft onttroond, als wel gekatapulteerd naar een ander terrein, een andere wereld om zich mee te identificeren: die van de volwassenen wier taak het is de baby te verzorgen, te bestuderen, te categoriseren.

Sinds een aantal jaar geeft Brenda Volling leiding aan de waarvoor 241 gezinnen worden gevolgd om in kaart te brengen hoe een eerste kind reageert op de komst van een tweede, wat voor invloed dat heeft op de band tussen broer en zus, en hoe gezinnen

241 gezinnen is veel voor één onderzoeksteam, maar weinig voor de mensheid, dus de resultaten zijn niet zomaar representatief voor alle Evenwel is de conclusie tamelijk geruststellend: voor het idee dat de komst van een broertje of zusje kinderen chronisch beschadigt, vond Volling geen bewijs.

Voor het idee dat de komst van een broertje of zusje kinderen chronisch beschadigt, vond de Family Transitions Study geen bewijs

Met de overgrote meerderheid van de kinderen in de studie was van tevoren al weinig aan de hand, en hoewel sommigen rondom de geboorte wel degelijk wat gedragsproblemen vertoonden – met name agressie kon flink toenemen – was de meerderheid na vier maanden alweer ‘de oude’.

En voor sommige kinderen namen emotionele en gedragsproblemen zelfs af, waarschijnlijk om het simpele feit dat ze ouder werden.

De schaduw die Freud vooruitwierp, met zijn focus op pathologische en traumatische gebeurtenissen, schrijft Brenda Volling, beïnvloedt nog steeds onze ideeën over de ‘transition to siblinghood ’ en zorgt ervoor dat veel ouders doodsbang zijn voor wat ze hun eerste boreling aandoen. Zonde, eigenlijk, want de meeste kinderen hebben volgens haar precies die kwaliteit die beleidsmakers op tal van terreinen nu zo hoog in het vaandel hebben staan: ze zijn resilient,

Uit de serie Shared door Nelli Palomaki.

Hoe broers en zussen elkaar vormen

Toen Judith Dunn in de jaren tachtig haar onderzoek naar broer-zusrelaties begon, observeerde ze niet alleen gezinnen rondom de komst van een tweede baby, maar ook de interactie tussen broers en zussen die al wat ouder waren.

Ze zag vrij snel dat in weerwil van populaire en klinische literatuur, broertjes en zusjes elkaar niet uitsluitend de tent uitvochten, maar ook heel geregeld vriendelijk, coöperatief en behulpzaam naar elkaar waren.

Broertjes en zusjes speelden samen en troosten elkaar, stelde Dunn, omdat ze elkaar en elkaars wereld zo goed kenden. Precies die wederkerigheid, voegde ze daaraan toe, ‘betekent dat broers en zussen ook in een uitstekende positie verkeren om elkaar te plagen, te irriteren, en de strijd met elkaar aan te gaan’ – bijna 30 procent van de interacties tussen broers en zussen in haar studie

Het kan ook toen geen schokkend nieuws zijn geweest, dat broer-zusrelaties zowel hartverwarmend zoet als hemeltergend vervelend kunnen zijn. (Vaak tegelijkertijd: toen mijn kinderen en ik onlangs bij de ijssalon zaten, zag de oudste dat het ijsje van de jongste begon te lekken en ‘hielp’ ze door in één keer de halve bol weg te happen. Hij huilen, uiteraard, en in haar ogen: een mengeling van onschuld en triomf.)

Broers en zussen beïnvloeden elkaars cognitieve, sociale, emotionele én morele ontwikkeling – vaak op een positieve manier

Maar wat Dunn en andere sibling scientists de afgelopen decennia hebben geprobeerd te meten, is het effect van zulke doodnormale, niet-pathologische interacties – de manier waarop het alledaagse geruzie en gekibbel, het samenzweren en het zorgen,

En als ze één ding onomstotelijk hebben weten vast te stellen, dan is het wel dat broers en zussen elkaars sociale, én ontwikkeling beïnvloeden – vaak op een positieve manier, en één die verder gaat (Enige kinderen missen dat, maar kunnen wel op de onverdeelde aandacht van hun ouders rekenen, wat weer andere voordelen heeft.)

Ook kan een warme band met een broer of zus een beschermende factor zijn tijdens stressvolle gebeurtenissen,

Het kan ook de andere kant opgaan: een broer-zusrelatie die wordt gekenmerkt door veel ruzie en rivaliteit geeft bijvoorbeeld een en broer-zusrelaties kunnen een uitstekende leerschool zijn voor delinquent en

Dan zijn er ook nog tal van studies die, voor wat het waard is, een verband vinden tussen het zijn van de tweede en, bijvoorbeeld, een grotere kans op tienerzwangerschappen voor meisjes of, voor jongens, een grotere kans om te spijbelen, geschorst te worden, of het boevenpad

Die arme tweede. Al bleek uit een Britse studie dat kinderen met een oudere broer of zus minder kans hadden op eczeem en hooikoorts, en ontdekten Deense onderzoekers dat baby’s met een oudere broer of zus minder snel astma en allergieën ontwikkelen

De Nederlandse pedagoog Sheila van Berkel, die voor haar proefschrift Growing Up Together vier jaar lang 352 gezinnen met twee kinderen volgde, kwam erachter dat tweede kinderen meer deelden, beter luisterden, en volgens hun ouders empathischer waren in vergelijking tot hun

Daar zijn meerdere verklaringen voor: de jongste leert van de oudste en ontwikkelt zich op sommige vlakken dus sneller; de tweede ziet hoe de eerste door zijn ouders wordt behandeld en trekt daar lering uit; de tweede heeft sowieso van begin af aan meer moeten delen. (De tweede vertoonde ook wat vaker probleemgedrag, waarschijnlijk om dezelfde reden: wie een oudere broer of zus heeft, heeft ook relatief meer ervaring met conflict en rivaliteit, en heeft agressief gedrag kunnen observeren.)

En er is ook dit: broers en zussen beïnvloeden elkaar niet alleen direct, maar ook indirect – via hun ouders. Ouders mogen een tweede keer dan minder verwonderd zijn en meer vermoeid, en ze zullen hun tweede kind minder exclusieve aandacht geven dan de eerste van hen kreeg – ze hebben de tweede keer ook meer ervaring, en misschien baart oefening wel kunst.

Uit de serie Shared door Nelli Palomaki.

Troost is troost

De wetenschap biedt een koele, afstandelijke kijk op wat voor de meesten een tamelijk emotionele en in elk geval subjectieve aangelegenheid is. Ze vertelt niet het hele verhaal – de ervaring van het jonge ouderschap laat zich niet vangen in statistieken en neutrale observaties. De resulten zijn vaak genuanceerd, maar de meeste sibling studies zijn klein, veel meta-analyses zijn er ook al niet en van de gevonden correlaties is lang niet altijd gezegd dat ze tevens causatie betekenen.

Anderzijds: troost is troost.

Uit de serie Shared door Nelli Palomaki.

Mijn tweede is groter nu, en mondiger; minder donker ook, zeg maar rustig blond. Hij doet zijn zus in alles na, wil hebben wat zij heeft, wisselt extase en verongelijktheid op verbazingwekkend tempo met elkaar af. De gejaagdheid die in het begin door mijn lijf gierde is er nu al minder vaak – in plaats ervan is een sensatie gekomen die ik eerder nog niet kende.

Het is het gevoel, aan het einde van de dag, dat mijn hoofd ontvolkt is – alsof al mijn gedachten zijn verdrongen door het eindeloze getetter en gehuil en gemok en geklets van niet één maar twee kinderen.

Het gevoel dat ze me gekoloniseerd hebben, of leeggezogen – twee tegenovergestelde zaken, vreemd genoeg met hetzelfde effect.

Maar wat ook nieuw is: deze vreugde – altijd onverwacht, en nooit lang. Zoals de keer dat ik na het eten Rage Against the Machine opzette en ze gillend van plezier om de keukentafel pogooden.

Of laatst nog, toen we over het schoolplein liepen, hand in hand in hand, de jongste in het midden. En dat ik niets anders nodig had dan dit: het giechelen van twee kleine mensjes die ooit in mijn buik zaten en nu nog bij mij thuis woonden, en die ooit ergens anders hun huis zouden maken; maar die voor nu bij mij waren – en bij elkaar.

Meer lezen?