Aan het jaarlijkse straatfeest van dit Amsterdam kan de Kalverstraat een puntje zuigen

Arjen van Veelen
Correspondent Natuur
Alle foto's: Arjen van Veelen

Het gehucht Amsterdam in de Amerikaanse staat Missouri dankt zijn naam aan Nederlandse geldschieters. Ooit bloeide het, inmiddels is het leeggelopen. Maar ondanks de economische tegenspoed zijn de lokale Amsterdammers trots op hun woonplaats.

Op een stralend blauwe ochtend wandel ik over de vervallen Main Street van het gehucht Amsterdam, Missouri. In mijn rugtas zit een papieren zakje met koelkastmagneetjes van Amsterdamse geveltjes. Ik heb ze op Schiphol gekocht om hier uit te delen aan de Amerikaanse Amsterdammers, als spiegels en kraaltjes. Maar ik zie niemand op straat.

Voor de zoveelste keer loop ik door een leeg Dit heb ik al tig keer gezien. De Main Street is uitgestorven als in een westernfilm - check. De bank is gesloten - check. De enige winkel is een tweedehands rommelzaakje - check. Alleen staat er nu ‘Amsterdam, population 277’ op de bordjes. Leuk voor de selfie. Maar verder: wat doe ik hier eigenlijk? Kunnen ze zulke stadjes niet beter opdoeken?

Toen ik nog in St. Louis, Missouri woonde, had ik er een sport van gemaakt om zo veel mogelijk ‘wereldstadjes’ te bezoeken: gehuchten die door hun optimistische stichters vernoemd werden naar wereldberoemde steden. Ik bezocht Paris, Tennessee; Cairo, Illinois en Parma, Missouri - en nog veel meer van zulke stadjes. Vaak zag de Main Street er precies uit zoals hier.

was er in die tijd nooit van gekomen. Het stadje ligt op vijf uur van St. Louis, tegen buurstaat Kansas aan. Maar eenmaal terug in Nederland was Amsterdam door mijn hoofd blijven spoken. Omdat de naam vertrouwd klinkt en het stadje tegelijk compleet anders is dan ‘ons’ Amsterdam.

Amsterdam, Missouri is omringd door platteland en verlaten steenkoolmijnen. Er wonen maar een paar honderd mensen die (op eentje na) allemaal wit zijn. En bij de laatste verkiezingen stemde ongeveer driekwart van deze Amsterdammers op Donald Trump.

Voordat ik er alsnog heen vloog, bezocht ik Amsterdam maandenlang virtueel: ik reed er rondjes las het lokale nieuws en de politieberichten, bladerde door Facebook-fotoalbums.

In dit stadje, waar de ruime meerderheid op Trump gestemd had, viel zijn naam zelden; hier leken de mensen vooral bezig met overleven

Ik las dat Clayton werd uitgezonden naar Afghanistan. Het huis van Lisa aan Main Street brandde af, waarbij haar kat en hond omkwamen – er werd 1.500 dollar voor haar opgehaald. Mary, een moeder van drie jonge kinderen, verloor plotseling haar man en had geld nodig voor luiers. Boer Alan moest met veel pijn in het hart zijn melkveehouderij opgeven, die generaties lang van vader op zoon was overgegaan, omdat hij niet meer kon concurreren met de megafarms die goedkope immigranten inhuurden.

Als een privédetective op afstand volgde ik het wel en wee van de inwoners. Het bleek verslavend. Maar het was ook verademend: in Nederland leken we bijna obsessief bezig met Donald Trump, maar in dit stadje, waar de ruime meerderheid op hem had gestemd, viel zijn naam juist zelden; hier leken de mensen vooral bezig met overleven.

Amsterdam, de voormalige wereldhoofdstad van kunstaas

Amsterdam, Missouri dankt zijn naam aan Nederlands geld. Het stadje werd in 1891 gesticht langs de Kansas City Southern Railway. Die spoorlijn was gefinancieerd door Nederlandse durfkapitalisten.

Ruim een eeuw lang, tot in de jaren tachtig, vond je hier alles wat je zou kunnen wensen: een bank, een houtzagerij, een lokale krant, een begrafenisondernemer, een kolenmijn, kerken, een stationnetje (waar de treinen toen nog stopten, in plaats van langsdenderden). Op de lokale begraafplaats zag je de zerken van vijf generaties naast elkaar.

En Amsterdam, Missouri was zelfs een beetje ‘bekend van tv’. Tot in de jaren tachtig was er hier een bloeiend fabriekje voor visgerei, Bass Buster Lure Co. De eigenaar had een veelbekeken visshow. Destijds stond er een bord bij de ingang van het dorp: ‘Welcome to Amsterdam, Missouri, Fishing Lure Capital of the World’ - wereldhoofdstad van kunstaas.

Behalve goede banen bracht die fabriek ook trots. Zoals een inwoner het destijds in een jaarboek verwoordde: ‘Een gevoel van thuishoren, van permanentie.’ Dat thuisgevoel werd jaarlijks gevierd tijdens de Amsterdam Jubilee, een eendaags feest met een optocht, kinderspelen, muziekwedstrijden, enzovoorts.

De eerste gast in jaren

Na een paar maanden online gegluur, las ik een uitnodiging voor die Het stadje mocht vervallen zijn, maar het dorpsfeest werd kennelijk nog steeds gevierd. Er zou een optocht zijn, demonstraties van cheerleaders, schapenherders, basketbalteams. Het volkslied zou gezongen worden, er zou een Winchester-geweer worden verloot. Ik wist genoeg: tijdens die Jubilee zou ik het stadje in volle glorie kunnen aanschouwen.

Hotels had Amsterdam niet, maar ik chatte op Facebook met de organisatie van de Jubilee en hoorde dat de eigenaar van Leona’s Minimart, een winkeltje in het tankstation aan de rand van het dorp, wel wat kon regelen. Ik belde het winkeltje op vanuit Den Haag, een vrouw met een rokersstem dacht even dat ik haar in de maling nam.

Vanochtend, toen ik aankwam, haalde de klusjesman de bezem door mijn appartementje. Ik was de eerste bewoner in jaren, zei hij. Nu wandel ik door Main Street en passeer het karkas van de visgereifabriek. Het is dichtgetimmerd zoals bijna alle andere panden. Morgen is de grote dag van het feest. Maar zullen er wel gasten komen?

De school is op alles voorbereid

Dan passeert er een auto. Een raampje gaat open. De bestuurder, een vrouw van middelbare leeftijd, spreekt me aan. Ze vermoedt dat ik de Nederlander ben die de Jubilee komt bijwonen, het gaat rond op Facebook.

Laura heet ze, ze organiseert de jaarlijkse highschoolreünie, die samenvalt met de Jubilee. De lokale school – kleuter-, basis- en middelbare school ineen - is de trots van Amsterdam en omgeving. Die wil ik natuurlijk zien, haar enthousiasme laat me ook weinig keus.

Het gebouw ligt tegen de maïsvelden aan. Ik krijg een rondleiding van de vrouwelijke conciërge. De school is verrassend modern. In het technieklokaal staat weliswaar een veewagen die door de leerlingen gelast is, maar in het geschiedenislokaal zie ik dat alle leerlingen iPads voor hun neus hebben.

In de gangen staan om de zoveel meter metalen kasten. Daar kun je in schuilen als er een storm is, of een schietpartij

De krachten van de boze buitenwereld zijn niet ver weg. In de gangen staan om de zoveel meter metalen kasten. Daar kun je in schuilen als er een storm is, of een schietpartij. Er passen dertig kinderen in één kast, als iedereen rechtop staat met de armen strak langs het lijf.

Sommige leraren dragen hier wapens, vertelt de conciërge, want geld voor een bewaker is er niet en het politiebureau is ver weg.

Ik ga in de kast staan, de conciërge doet de deur dicht. Ik ben opeens letterlijk opgesloten in dit gehucht. Bij het afscheid geef ik mijn gids als dank een koelkastmagneet. Even later zie ik die op Facebook verschijnen.

De burgemeester is apetrots op Amsterdam

Terug in de Main Street tref ik zowaar een Amsterdammer. En niet de minste: Jodie Wood, de burgemeester. Ik herken haar van Facebook. Ze is een gezette, revolver-dragende en Harley-rijdende vrouw van eind veertig. Jodie is bezig met geel tape vakken af te zetten voor de standjes die hier morgen komen te staan. Haar man Scott, pijpfitter van beroep, helpt mee.

Het stel woont nog maar een jaar of zes in Amsterdam. Hiervoor leefden ze in een grote, luxe caravan. Daar reden ze heel Amerika mee door, waar er maar werk was voor haar man. Tot ze wilden settelen. Toen er in Amsterdam een autogarage te koop kwam, hebben ze die gekocht.

Jodie runt de boel, terwijl Scott een paar straten verderop werkt. Hij is dus vaak weg. Hun kinderen zitten in het leger, poosje in Afghanistan, nu in Hawaii, ook ver weg dus. Omdat Jodie niet van stilzitten houdt, deed ze mee aan de burgemeestersverkiezingen. Ze behaalde meteen een verpletterende overwinning met 29 stemmen, de andere kandidaat had er 15. En bij de volgende verkiezingen was er geen tegenkandidaat meer.

Burgemeester zijn is ondankbaar werk, zegt Jodie, ze is er min of meer ingeluisd. ‘I had written ‘stupid’ all over my face, but it beats watching tv.’ Maar ze doet het ook uit liefde voor Amsterdam. Want ze is apetrots op het dorp. En zij niet alleen, blijkt de volgende dag.

Voor de Jubilee wordt Amsterdam wakker

’s Ochtends vroeg word ik wakker van gejoel. Een groep schoolkinderen staat al klaar voor een hardloopwedstrijd, een van de eerste onderdelen van de Jubilee. De zon is nog maar net op, op het gras ligt dauw. En als ik later die dag de Main Street op loop, blijkt die compleet veranderd. De stoepen staan mudjevol met standjes.

Even later al lopen er honderden mensen langs (of zitten te wachten op klapstoeltjes naast koelboxen). Tientallen glimmende auto’s staan er opgesteld voor een car show. Er is rockmuziek, de geur van barbecues. Bij het treinspoor dat de Main Street doorsnijdt vormt zich de parade: kinderen op paarden, de opgepoetste antieke brandweerwagen van Amsterdam, veewagens en karren met schoolklassen en cheerleaders. Er staat een barbecuewagen die patriot burgers verkoopt. De man achter het fornuis blijkt de lokale sheriff, die dit werk erbij doet om de studie van zijn kinderen te betalen.

Speciaal voor het evenement zijn de treinen gestopt, zodat de optocht veilig het spoor kan oversteken. Een locomotief van Kansas City Southern Railway staat geduldig te wachten, zoals vroeger.

Voor de parade gaat beginnen zingt Sarah, een Walmart-medewerker van 34 jaar, moeder van drie kinderen van wie de oudste zeventien is, het Amerikaanse volkslied. En dan duurt het bijna een halfuur voordat alle praalwagens, paarden, kinderfietsen, motoren voorbij zijn. Ook de burgemeester rijdt mee, op haar paarse Harley Tricycle. Ik ben werkelijk onder de indruk van de enorme stoet.

En daarna volgen nog de taartenbakwedstrijd, de wedstrijd wie de mooiste baby heeft, de cheerleadercompetitie, de talentenjacht, de schapen-dressuur-show, het vistoernooi. Er zijn foodtrucks met gefrituurd eten, stands met zelfgemaakte juwelen, kaarsen, zeepjes. Er is een benefietmaaltijd in het dorpshuis, er zijn plastic borden met gefrituurde kippenvleugels en kippenlever.

De mensen die willen blijven

Op het veld bij de Baptist Church zijn jongens van veertien, vijftien aan het basketballen. Ik denk aan hun school, aan de benauwde kast. Zouden ze later weg willen uit dit gat? Daar gaan zoveel romans en films over: mensen die uit hun dorp ontsnappen. Maar het verhaal van mensen die verkiezen te blijven, misschien wel de grote meerderheid, wordt minder vaak opgetekend.

Nee hoor, zeggen deze jongens zelf, met dezelfde trots op Amsterdam die ik eerder bij de ouderen zag. Ze willen hier helemaal niet weg. Banen zijn er dan niet meer, oké, maar wel op drie kwartier rijden. En er zitten verderop ook colleges waar ze na hun highschool kunnen studeren. En dan is er altijd nog het leger: als je slim je legeronderdeel kiest, hoef je niet naar het front in Afghanistan. Ja, Amsterdam is perfect, altijd rustig, geen verkeerslichten. Het grootste misverstand? ‘That we’re all stupid here.’

Ik vraag de jongens of ze de film Rich Hill hebben gezien, een documentaire over opgroeien in een arm stadje in Missouri, een half uur rijden van hier. Ik maar zij véél te negatief.

De man die mijn appartement heeft schoongeveegd zit met familie en vrienden op klapstoeltjes voor zijn huis aan Main Street. Het negentiende-eeuwse huis blijkt het oudste van Amsterdam, het heeft hem vijfduizend dollar gekost. Ik maak een praatje, vertel wat ik hier doe, en dat ik morgen doorrijd naar St. Louis.

‘Arme jij’, zegt hij. St. Louis is een oorlogsgebied, waarom zou je daar in vredesnaam heen gaan? Hij is er als vrachtwagenchauffeur eens overvallen door drie zwarte jongens. ‘Dit is van de laatste keer dat ik in St. Louis was’, zegt hij. En wijst naar het litteken van een schampschot op de witte huid onder zijn shirt.

In de jaren dertig zagen ze al: hier is nabuurschap nog mogelijk

Als de avond valt gaan de festiviteiten door. De oude bioscoop op Main Street wordt uit de mottenballen gehaald, er is weer een filmvertoning. Main Street zelf wordt omgetoverd tot een dansvloer. Een band speelt oude rocknummers, Summer of ‘69 schalt over Amsterdam. Kinderen verkopen lichtgevende armbandjes en limonade. Zelfs de ouderen dansen mee op straat.

Ik denk aan een krantenknipsel dat ik eerder vandaag vond in het lokale museum. Het was geschreven in de jaren dertig, toen Amsterdam nog een eigen dagblad had, de Border Banner. ‘Hail the small town!’, zo luidde de voorpagina.

Het ging over de minachting van stadsbewoners voor het platteland. En dat sinds de crisis de rollen waren omgedraaid, want in de stad was er geen werk. ‘We herinneren ons hoe jaren geleden de woorden als ‘provinciaaltje’ (hick) en ‘boerenpummel’ (rube) nog algemeen gebruikt werden. (…) De gedesillusioneerde mensen die dachten dat het de felle lichten waren die het leven de moeite waard maken, zullen snel weer terugkeren naar het platteland, gretig grijpend naar de vrede, oprechtheid, integriteit en de blijdschap die daar vertoeft waar nabuurschap nog mogelijk is.’

Het hoofdredactioneel commentaar lijkt vanavond, tachtig jaar later, te kloppen als een bus. Ik zie blijdschap en innige nabuurschap. Voor me wordt wild en schokkerig gedanst door de diehards van de reünie. Ze hebben lichtgevende armbandjes om, groen en geel en roze. Vroeger werden ze boerenpummels genoemd, deze plattelandsbewoners, tegenwoordig misschien Vanavond is deze straat van hen en ze zullen het laten weten ook. Ze willen dansen tot de dode stenen leven.

DeAnna Johnston Hutton, die de Parade organiseert, geeft me een oranje T-shirt met een windmolentje erop en de tekst AMSTERDAM STRONG. ‘Een souvenir’, zegt ze.

Ik wil haar een magneetje geven, als dank voor de gastvrijheid, maar ben inmiddels door mijn voorraad heen. Zoveel hartelijke Amsterdammers heb ik ontmoet.

Walmart verjaagde alle winkels

Dan stelt DeAnna me voor aan de bankier van het stadje, die bijna alle panden in Main Street heeft opgekocht. Een notabele.

‘Ik heb geluk’, zeg ik tegen de bankier, terwijl we vanaf de stoep naar de festiviteiten kijken, ‘dit moet wel het grootste evenement van het jaar zijn!’

‘Het énige evenement van het jaar’, corrigeert hij. ‘Wat je nu ziet is een huls.’ Hij gebaart naar de gevels. ‘Als je het nuchter bekijkt, is deze stad dood.’

Als je het nuchter bekijkt, is deze stad dood

En ik hoor weer het verhaal van zoveel andere stadjes hier: de Walmart kwam, de winkels gingen weg, en ze zullen niet meer terugkomen.

Dat veel van die stadjes die ik passeer zo vervallen ogen, komt inderdaad mede door bedrijven als Walmart die kleine familiebedrijfjes wegconcurreren. Het bedrijf laat veel producten niet in Amerika maken, maar daar waar het het goedkoopst kan. In China bijvoorbeeld. Vandaar dat je bijvoorbeeld geen fabriekje voor visgerei in Amsterdam ziet. Het heeft de eigenaren van Walmart, de familie Walton, in elk geval duizelingwekkende rijkdom gebracht:

De bankier kocht Main Street op

De band speelt intussen Johnny B. Goode van Chuck Berry. Halverwege, over een drumsolo heen, vraagt de zanger applaus voor een marinier in het publiek, die even terug is met verlof. Ik ga op de stoep zitten met een flesje limonade.

Heeft de bankier gelijk? Kijk ik naar een lege huls? Is Amsterdam deze nacht een een eendaags feest, opgetrokken om de stad die verdwenen is tegelijk te vieren en te betreuren? Of zullen de tijden nog veranderen?

Ik vraag de bankier of het klopt dat hij bijna alle panden in de Main Street heeft opgekocht. Dat klopt. Maar waarom dan, vraag ik, ‘het lijkt me een slechte investering?’

Tough question’, zegt hij. ‘Omdat ik het zelf belangrijk vind dat het bewaard blijft.’ Zijn vader was hier al bankier, hij voelt zich verbonden met de plek, de bank zit er al sinds 1926. ‘En het is een hechte gemeenschap.’

En dan zegt hij peinzend: ‘Je weet nooit, misschien dat er ooit technologische of maatschappelijke veranderingen komen waardoor dit weer een aantrekkelijke plek wordt.’

Zo heeft hij de daken van de bakstenen panden met metaal laten bekleden, zodat ze in elk geval niet verder vervallen raken, en nog makkelijk veertig jaar mee kunnen zonder al te veel onderhoud.

De ondergang van zulke stadjes was niet onvermijdelijk

Amsterdam als een lichaam, denk ik. Een bevroren lichaam dat wacht is, dat het weer tot leven kan komen. Zelfs de cynische bankier heeft toch nog een beetje hoop op wederopstanding.

En zo dwaas is die gedachte niet. De Jubilee druipt van de nostalgie, zeker. Maar naar een tijd die inderdaad beter was? Dat er hier nog fatsoenlijke banen waren? En kan die tijd écht niet worden teruggedraaid? Is het echt zo’n absurd verlangen om hier weer één fabriek voor visgerei neer te zetten, zoals vroeger, in plaats van hengels te laten maken door kinderhanden in Azië?

De afgelopen jaren zag ik zoveel kapotte plattelandsstadjes, dat ik bijna ging denken dat het een natuurverschijnsel is. Stadjes sterven nu eenmaal. Opdoeken, die hap.

Die stadjes stierven niet, ze werden vermoord

Maar sterven ze een natuurlijke dood? Nee. Dat de fabrieken naar Azië gingen, dat familieboerderijen verdwenen, dat de overheid intussen bezuinigde op sociale voorzieningen, dat er handelsverdragen werden gesloten, dat was allemaal geen natuurverschijnsel; dat was beleid. Beleid dat werd geïnspireerd door een blind geloof in de vrije markt. Je zou het neoliberalisme kunnen noemen of mondiaal roofkapitalisme, maar welk etiket je er ook op plakt: het was niet onvermijdelijk.

Die stadjes stierven niet, ze werden vermoord.

En nu dansten hier op straat de Amsterdammers van wie ze in het grote, Nederlandse Amsterdam zo ontzettend waren geschrokken. Trumpstemmers, noemen we ze hier. De rollen leken omgedraaid: niet het grote Amsterdam, maar boerenstadjes zoals Amsterdam, Missouri, hadden het sinds die verkiezingen voor het zeggen. Het waren daadwerkelijk wereldstadjes geworden.

In Amsterdam, Missouri zijn de inwoners dus niet zoveel met hem bezig, al snap je als bezoeker goed waarom Trump populair is. Hij beloofde tenslotte de Main Streets op te kalefateren. De trots terug te geven.

En zeker, hij vermengde die belofte met een giftige haat jegens minderheden. En zeker, er zullen in Amsterdam ook vast mensen wonen die dáár gecharmeerd van zijn. Ik zag ergens het woord nigger gekalkt op een wegafscheiding, bijvoorbeeld. Maar zulke mensen vind je overal, ook in ons Amsterdam.

En haat is zeker niet de grondtoon hier, eerder iets ogenschijnlijk weeïgs als naastenliefde. Hier zijn mensen vooral bezig met wat ze al decennia doen: overleven. Geld inzamelen voor elkaar. De oude bioscoop afstoffen en in ere herstellen. Samen een feest organiseren.

Hoe opgelucht zouden veel Nederlanders zijn als ze Trump met een vingerknip konden wegtoveren! Maar zouden we opgelucht kunnen ademhalen als-ie weg was? Zouden de problemen dan verdwenen zijn?

Integendeel. De ellende op het platteland voltrok zich in elk geval al ver voordat Trump de baas werd. Als hij weg zou gaan, zouden die economische en sociale krachten nog steeds hetzelfde zijn.

En diezelfde krachten die de Main Street van Amsterdam hebben geplunderd, die spelen ook bij ons. Ook ons Amsterdam is compleet van gezicht veranderd, alleen precies andersom. De winkelstraten van de binnenstad zijn niet leeg, maar puilen juist uit van de identieke ketens die zich er gevestigd hebben. Net zo goed een vorm van leegheid, trouwens. Intussen neemt ook hier de ongelijkheid toe.

Het optimisme hier is een vorm van verzet

Trump is niet ons grootste probleem, hooguit een symptoom ervan. Wil je het probleem bij de wortel aanpakken, dan moet je je niet op Trump blindstaren, maar de krachten stuiten die hem hebben voortgebracht. Zoals dat blinde geloof in vrije markt. Maar hoe pak je dat aan?

Het begint ermee dat je inziet dat je niet tegen natuurkrachten vecht. En dat oude tijden soms daadwerkelijk beter waren, en dat je ze kunt doen herleven.

Daar is optimisme voor nodig. En dat vind je in Amsterdam, Missouri. Juist waar de nood het hoogst is, vind je de grootste veerkracht: ook dat is een constante tijdens veel van mijn eerdere tripjes naar wereldstadjes. En dit optimisme, daar ben ik van overtuigd geraakt, is meer dan een wanhopige fa­çade, meer dan naïef wensdenken. Je zou het zelfs een vorm van verzet kunnen noemen.

Terwijl de rock-’n-roll doorgaat en ik aan mijn rietje zuig, krijg ik zowaar heimwee naar een plek waar ik nooit eerder ben geweest. Het gevoel is sterker dan de oppervlakkige jaloezie die een stadsbewoner kan voelen als hij ook eens in een dorp komt.

De Amsterdammers hier bezitten iets wat ikzelf nauwelijks nog heb. Noem het een sense of place. Een verbondenheid met de grond waar je voorouders woonden. Wat voor mij the middle of nowhere lijkt, kapotte gebouwen, is voor hen heilige grond.

En als er één ding is waar die vrije markt niet van houdt, dan zijn het mensen met sterke wortels. De vrije markt wil het liefst grenzeloze mensen, mobiele, flexibele mensen. De vrije markt floreert daar waar mensen los zand zijn.

Hier, op dit feest, geven ze dat gedachtegoed in elk geval een dikke vinger. Dit dansen is juist een ode aan wortels, een lovefest - een straatprotest.

Op deze avond in Amsterdam zie ik hoe je een Main Street tot leven wekt, maar dan zonder haat.

Meer lezen?