Ik zit met collega correspondent Mobiliteit & Stadsleven, aan de keukentafel op de redactie. Voor ons: het rapport van haar oudste zoon, Flip.

Op dat rapport: heel veel staafjes, elf in totaal, die de ontwikkeling van Flip tot op twee maanden nauwkeurig in beeld brengen. Zo heeft hij de zelfredzaamheid van een kind van 2 jaar en 6 maanden, en scoort hij ook op de categorieën ‘omgaan met zichzelf’, ‘tekenontwikkeling’ en ‘cognitieve ontwikkeling’ 2 jaar en 6 maanden.

Gelukkig maar, want Flip is 2 jaar en 6 maanden oud.

‘De jongste is net een half geworden, dus daar krijgen we binnenkort ook een rapport van’, zegt Thalia.

Op sommige gebieden loopt Flip vóór: hij heeft de spraak- en taalontwikkeling van een kind van 3 jaar en 2 maanden, de kleine motoriek van iemand van 2 jaar en 10 maanden en ook op ‘ontluikende geletterdheid’ en ‘ontluikende gecijferdheid’ scoort hij bovengemiddeld.

‘Op zeker moment vond hij een zak scrabble-letters, waarmee hij graag oefende. Nu vindt hij het vooral leuk ermee te gooien’

Thalia: ‘Op een gegeven moment heeft hij een zak met scrabble-letters gevonden en hij vond het leuk om daarmee te oefenen. Inmiddels vindt hij het vooral leuk om ermee te gooien.’

Veel van m’n collega’s – die een bevalling vergelijkt met van binnenuit opgevreten worden door een alien – krijgen baby’s, en komen met rapporten thuis die door het CBS gemaakt lijken te zijn. De kinderopvang is niet meer alleen een plek om je kind (0 tot 4 jaar) heen te brengen als je zelf moet werken, maar begint meer op een school te lijken die leerdoelen opstelt en resultaten bijhoudt.

Zo hebben kinderen die het risico lopen met een achterstand aan de basisschool te beginnen sinds 2000 recht op voorschoolse educatie op de kinderopvang. Ook is sinds 1 januari 2018 de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) van kracht. Die schrijft onder meer voor dat pedagogisch medewerkers ieder kind structureel moeten volgen in hun ontwikkeling. De meeste kinderopvangbedrijven doen dit door een kindvolgsysteem te gebruiken, en die systemen leiden tot rapporten zoals dat van Flip.

Wat moeten ouders daarmee?

Hoe ontwikkelt een kind zich?

Als we één ding weten over de ontwikkeling van kleine kinderen, is het dat die nog grilliger verloopt dan de koers van de Bitcoin.

Neem de leeftijd waarop baby’s leren kruipen op handen en voeten: de ene baby kan dat na 4 maanden en de andere na 10 maanden, en dat is allebei helemaal normaal. Z’n eerste woordjes leert een baby tussen 8,5 en 17 maanden – en ook bij 17 maanden hoef je je als ouder nog geen zorgen te maken.

En zo geldt dat voor veel meer motorische ontwikkelingen:

‘Pas na de kleutertijd wordt de stabiliteit zo groot dat je met enige waarschijnlijkheid ook voor het individuele kind kunt gaan voorspellen hoe het in volgende jaren op school zal gaan presteren’, schrijft ontwikkelingspsycholoog Rita Kohnstamm in het eerste deel van haar standaardwerk Kleine ontwikkelingspsychologie.

Om te weten of een kind écht achterloopt, ofwel een ontwikkelingsstoornis heeft, moet je het heel zorgvuldig meten. Daarvoor zijn de Bayley Scales of Infant Development ontwikkeld, die veel worden gebruikt in de medische en de kinderontwikkelingswereld.

Tijdens een test moet een kind dan in een gecontroleerde omgeving allerlei opdrachten uitvoeren en wordt hij uitvoerig gemonitord. De motorische ontwikkeling wordt daarbij door middel van 111 dingen die kinderen wel of niet kunnen in kaart gebracht, de mentale gezondheid door 178.

Nogal een werkje dus, dat niet te rijmen valt met de weerbarstige praktijk van de kinderopvang, waarin twee pedagogisch medewerkers twaalf kinderen moeten voeden, vermaken en verschonen.

Thalia vat het mooi samen: ‘We noemen het een rapport en dat geeft het idee dat er echt iets staat. Maar het is een totale versimpeling van een kind in al zijn complexiteit. En waar staan de scores voor zingen en dansen?’

Om meteen te waarschuwen: ‘Als mensen die je stuk lezen maar niet denken dat we dat dus ook moeten gaan meten.’

Waarom dan toch een kindvolgsysteem?

Als we zo goed weten dat de ontwikkeling van kinderen grillig verloopt, waarom krijgen ouders dan rapporten te zien die suggereren dat we tot op twee maanden nauwkeurig kunnen meten of een kind zich goed ontwikkelt?

Tijd om de volgende collega in te schakelen.

Op aanraden van bel ik met Simon Hay (40). Hay is als pedagoog verbonden aan een grote kinderopvangorganisatie in Rotterdam, lid van het Landelijk Pedagogenplatform Kindercentra en verantwoordelijk voor de pedagogische kwaliteit van vijftig Rotterdamse kinderopvangcentra.

‘Pedagogisch medewerkers hebben vaak wel een gevoel hoe het met een kind gaat, maar een gevoel is vaak te vaag’

Alle vijftig werken met een kindvolgsysteem en daar is volgens Hay een goede reden voor. ‘Pedagogisch medewerkers hebben vaak wel een gevoel hoe het met een kind gaat, maar een gevoel is vaak te vaag.’

Hij geeft trainingen aan pedagogisch medewerkers om hen te leren het kindvolgsysteem te gebruiken. ‘Dan laat ik een filmpje zien en vraag ik: ‘Wat kun je over dat kind vertellen? “Best wel relaxt, ontspannen, voelt zich volgens mij wel prettig”, antwoorden ze dan.’

Vervolgens vraagt hij hun het kindvolgsysteem erbij te pakken. ‘Dan zeg ik: zet dat nu eens om naar de termen die wij gebruiken om welbevinden te duiden.’ Dat kan pedagogisch medewerkers helpen om in gesprek te gaan met ouders.

Hay: ‘Als ouders het idee krijgen dat wij hun kind ‘scoren’ om dit te vergelijken met het gemiddelde kind – dat niet bestaat – en wij niet de unieke ontwikkeling van hun kind zien, hebben we de plank misgeslagen. Het gaat niet om de scores, maar om het gesprek dat wij met ouders hebben over hun kind.’

Hoe dat in de praktijk werkt

(27) is een van de pedagogisch medewerkers op de groep van Flip, en haar enthousiasme is de reden dat Thalia de zorg voor haar zoon een paar keer per week aan deze kinderopvang overlaat. De opvang werkt met de voorschoolse methode Uk & Puk, en gebruikt het kindvolgsysteem Kijk!.

Deze week staan de leerdoelen ‘heeft besef van groeien’ en ‘kan de begrippen “vol” en “leeg” gebruiken’ op de planning. Daarom gaat de groep tuinkers zaaien en placemats maken. Woorden die de medewerksters deze week extra zullen gebruiken, zijn onder andere ‘bloem’, ‘groeien’ en ‘scheuren’.

Met haar collega heeft Sandhia een heldere taakverdeling: de een voert de voorgeschreven activiteit uit, de ander vult de afvinklijst in van de behaalde doelen tijdens de activiteit.

Die lijsten gebruikt ze vervolgens om twee keer per jaar voor ieder kind ‘een observatie te doen’ op basis van het kindvolgsysteem. Daarin houdt ze de prestaties van kinderen bij op elf ‘ontwikkelingen’ binnen de vier pedagogische doelen, tot op de maand nauwkeurig. Het zijn de elf ontwikkelingen die tot het rapport van Flip leiden.

‘Je bent continu bezig: hoe gebruik ik de woorden? Hoe ben ik bezig met de doelen? Je wordt je heel bewust van je eigen handelen’

Sandhia vindt het wel fijn om dagelijks de afvinklijsten bij te houden: dan kan ze tijdens de observatiemomenten twee keer per jaar nog eens terugkijken naar wat een kind ook alweer heeft gedaan. ‘Je bent continu bezig: hoe gebruik ik de woorden? Hoe ben ik bezig met de doelen? Je wordt je heel bewust van je eigen handelen.’

Die verschoolsing lijkt enig effect te hebben: uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Onderwijs concludeert voorzichtig dat voorschoolse educatie kan bijdragen aan de ontwikkeling van woordenschat, taal en aandacht. Tegelijkertijd verscheen in dezelfde periode ook die stelde dat er juist geen enkel effect was.

in 2017 liet zien dat de educatieve kwaliteit van kinderopvangcentra laag tot middelmatig is, maar dat ze lichte vooruitgang boeken op dit vlak.

Of die verschoolsing nu wel of niet tot lichte kwaliteitsverbetering leidt, ze heeft ook een keerzijde: de verzorgers moeten meer verantwoording afleggen. Sandhia vindt de administratie die ze moet bijhouden ‘wel een puntje waarvan ik denk: daar moet ik even voor gaan zitten’.

Kwaliteit is iets anders dan verantwoording over kwaliteit

Het kan ook zonder kindvolgsysteem. Ik ga langs bij de kinderopvang van de dochter van een derde collega: aan het Vondelpark in Amsterdam.

In de ruimte van de ‘Waterelfjes’ spreek ik pedagogisch medewerker (43). Ze werkte ook op andere kinderdagverblijven, maar waardeert de rust hier.

‘We werken niet met lijsten. We hebben niet van die momenten…’ Even komt ze niet uit haar woorden.

En dan vertelt ze over de knutsels.

‘Ik heb bijna vijf jaar op een kinderdagverblijf in Zaandam gewerkt. Daar moest je dagelijks een verplichte activiteit doen: knutsels maken.’ Ze wijst op een waslijn met geknutselde sneeuwpoppen in de ruimte van Dromelot. ‘Kijk, die knutsels zijn door kinderen zelf gemaakt. Die neus hangt ergens in de lucht, de sneeuw zit er helemaal naast. Ouders vinden dat geweldig.’

In Zaandam was dat ondenkbaar: ouders wilden daar vooral dat de werkjes er goed uitzagen. ‘Daar was ik aan het voorknippen en zelf al het werk aan het doen, terwijl die kinderen niets deden. Ik deed daar zelf ook aan mee, iedereen deed dat, dat was gewoon het beleid.’

Daar kwam bij dat ieder kind dezelfde knutsels moest maken. Iris moest dat aftekenen en bijhouden. Was een kind er niet? Dan moest het de knutsel inhalen.

Maar waarom?

‘Voor onszelf, zeg maar, zodat iedereen hetzelfde knutseltje had gemaakt.’

Maar waarom?

‘Dat was hun beleid, dat wilden ze gewoon.’

Wie dan?

‘De hogere hand, het kantoor en alles, waar beschreven stond dat we die activiteiten moesten doen.’

En als je dat niet deed?

‘Dan had iemand dus een knutsel, of twee knutsels minder.’

En als een kind niet wilde?

‘Dan bood je die dag daarna dezelfde knutsel aan.’

En als het kind dan weer niet wilde knutselen?

‘Wij krijgen te horen dat dat lag aan de manier waarop we het brachten: geef je ze gewoon dat blaadje of knip je iets helemaal voor, en vertel je er iets leuks bij? Eens in de zoveel tijd werd je ook echt beoordeeld op dat soort dingen. Ik heb hele lijsten thuis van mezelf en hoe ik werd beoordeeld.’

Minder ruimte voor wat echt van waarde is

Waarom moet ik toch steeds weer lachen als ik het audiofragment van het interview terugluister? Knutselquota, really?

Iris’ verhaal illustreert fantastisch dat kwaliteit en verantwoording afleggen over kwaliteit twee verschillende dingen kunnen zijn: ouders en ‘de hogere hand’ zijn tevreden met de knutsels, terwijl kinderen op de opvang nauwelijks zelf iets aan die knutsels hebben gedaan.

Een papieren (ha!) werkelijkheid.

Correspondent Ontcijferen Sanne Blauw en correspondent Economie Jesse Frederik – om nog maar eens twee collega’s te gebruiken voor dit stuk – hoe frustrerend het kan zijn voor mensen dat hun beroep één grote checklist lijkt te zijn, ‘dat ze afgerekend worden op nietszeggende cijfers, dat ze zeeën tijd kwijt zijn aan het afleggen van verantwoording en er steeds minder ruimte overblijft om te doen wat ze echt van waarde vinden’.

Alle tijd voor het kind

En dat terwijl we weten wat van waarde is: jonge kinderen leren door middel van spel, door interactie met elkaar en met volwassenen.

Daarom geldt op Dromelot vooral één regel: pedagogisch medewerkers moeten hier ‘met de kinderen zijn’.

Bettina Wolfenter (49), die al twintig jaar op Dromelot werkt en er sinds 2008 directeur is, legt me uit wat dat inhoudt. ‘In onze visie werkt een pedagogisch medewerker altijd met bezieling. Je laat je niet afleiden door apps die je naar ouders moet sturen of door steeds te denken: heb ik vandaag al een voorschoolse activiteit gedaan?’

Eén keer per jaar observeren de pedagogisch medewerkers bij Dromelot ieder kind een maand lang. Op basis van die observatie vullen ze twee A4’tjes in met open vragen, die ze doornemen met de ouders.

Een kindvolgsysteem met ontwikkelingslijnen en grafieken komt er bij Dromelot niet in. Wolfenter: ‘Je kunt kinderen van die leeftijd nog niet in hokjes ‘voldoet wel’ en ‘voldoet niet’ opdelen. Dan ontstaat de schijn dat een kind al iets zou moeten kunnen. Tot en met de kleuterklas zijn de verschillen tussen wat de een eerder en de ander later kan nog heel groot.’

En wanneer een kind écht achterloopt en misschien een ontwikkelingsstoornis heeft, zien haar medewerkers dat wel. ‘Zij zijn opgeleid voor hun werk, ze zien echt wel wanneer een kind een taalachterstand heeft of nog steeds niet kan lopen.’

‘Ik vertrouw op hun professionaliteit.’

Meer lezen?

Cito-toetsen voor peuters van twee, moeten we dat willen? Hoe profiteer je maximaal van het enorme leervermogen van peuters? Pedagoog Margot Meeuwig denkt het antwoord te weten: stel niet de vraag ‘hoe houden we het kind bezig?’, maar ‘wát houdt het kind bezig?’. En blijf ver weg van Cito-toetsen. Ze brengt haar pedagogische filosofie sinds kort in de praktijk in het nieuwe Haagse kindcentrum Perron 07. Lees het verhaal van Marilse hier terug Waarom kinderen in klassen zitten (en school toch geen fabriek is) Ons onderwijs stamt nog uit het industriële tijdperk en daarom lijken onze scholen zo op fabrieken, hoor ik vaak. Dat lijkt een goede reden om het onderwijs helemaal anders in te willen richten. Alleen: het klopt niet. Lees het verhaal van Johannes hier terug