In het Kamerdebat van 11 februari over wie (de NSA of onze diensten) 1,8 miljoen metadata hadden onderschept, bleef één belangrijke vraag Was de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten - de commissie-Stiekem - nu wel of niet op 12 december 2013 ingelicht? Op die dag zou de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) namelijk aan de CIVD meegedeeld hebben dat de metadata door Nederlandse diensten waren onderschept. Maar klopte dit?

Er ontstond grote ophef in het parlement en in de media. Op 18 februari kwam de CIVD met haar uitleg: ‘De CIVD acht zich [...] niet geïnformeerd over de rol en werkwijze van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten bij de verzameling van 1,8 miljoen metadata.’ Dat ‘acht zich’ is interessant. Het lijkt namelijk te impliceren dat de fractieleiders in de CIVD in feite wel zijn geïnformeerd. Als dat inderdaad zo was, en de CIVD-leden hadden zich goed voorbereid en de juiste vragen gesteld, dan hadden zij direct de politieke gevoeligheid van de gegeven informatie begrepen.

Niet florissant

Wat onderbelicht bleef, was hoe de commissie-Stiekem nu eigenlijk inhoudelijk functioneert. Zijn de fractieleiders nu écht bezig met parlementaire controle? Komen ze opdagen op de vergaderingen? Toen Bob de Graaff en ik halverwege de jaren negentig aan het boek Villa Maarheeze. De geschiedenis van de Inlichtingendienst Buitenland (IDB) hebben wij veel vertrouwelijke gesprekken gevoerd met personen die ambtshalve of politiek te maken hadden gehad met de CIVD.

Een fractieleider uit de jaren zeventig was helder: ‘Het overleg stelde bar weinig voor.’ Volgens hem was er niet eens sprake van een ‘zweem van parlementaire controle’

Onze indruk was niet florissant. Een fractieleider uit de jaren zeventig was helder: ‘Het overleg stelde bar weinig voor.’ Volgens hem was er niet eens sprake van een ‘zweem van parlementaire controle’. Soms werd er gepraat over de onderlinge verhoudingen tussen de diensten. Een fundamentele discussie over het nut en de noodzaak van de diensten was er niet. De financiële aspecten werden nooit besproken. Wat de fractieleiders vooral deden, was het behandelen van klachten van verontruste burgers.

De fractieleider had nooit het gevoel dat hij goed werd geïnformeerd door de diensten. Dat kan uiteraard ook aan hem zelf gelegen hebben. Goed doorvragen gebeurt zelden. Een oud-BVD-medewerker vertelde mij ooit: ‘Mijn diensthoofd ging altijd met twee verklaringen naar de Commissie. Eén om de leden bij te praten, en één voor als ze het hem echt lastig zouden maken. Ik heb nooit meegemaakt dat hij de tweede verklaring uit zijn tas heeft moeten halen.’

Een goudmijn

Dat zorgelijke beeld komt terug in de toenmalige overlegverslagen van de commissie. Ooit kon ik in een privéarchief de verslagen en stukken over een periode van twintig jaar bestuderen. Een goudmijn, dacht ik, maar dat viel tegen. Weinig inhoudelijke discussies. Het actiefst waren Joop Den Uyl en Hans van Mierlo.

De opkomst viel ook tegen. Veel politici lieten het afweten. Een oud-CIVD-voorzitter beaamde dit: politici toonden vaak een grote desinteresse. Fractieleiders als Aantjes, van Mierlo, Den Uyl, Drees jr. en Van Thijn hadden serieuze belangstelling. Wiegel, Terlouw, Lubbers en anderen niet.

Een fragment uit Het Dagboek van een Onderhandelaar uit 1978 van oud PvdA-leider Ed Van Thijn (p. 174) is illustratief. Om te beginnen moest hij hardnekkig zijn best doen om de fractieleiders bij elkaar te krijgen. Met pijn en moeite kwam dan uiteindelijk een vergadering tot stand. Maar soms ook was hij de enige aanwezige. ‘Chronisch absenteïsme,’ schreef Vrij Nederland-journalist Rudie van Meurs daarover in 1978.

Uiteraard kwamen toen ook serieuze zaken aan de orde, zoals spionage, de Communistische Partij van Nederland (CPN), Molukse treinkapingen, de affaire met de Pakistaanse nucleaire spion rechts-extremisme, enzovoort. Ook bespraken de fractieleiders in de CIVD politiek zeer gevoelige kwesties, zoals de financiering van de vakantievilla van (toen nog) prins Willem-Alexander in Mozambique.

Een van de stevige politieke confrontaties waar de commissie in verzeild raakte was die in 1970 met CDA-premier Piet de Jong. Die wilde de Buitenlandse Inlichtingendienst (BID) overhevelen van Algemene Zaken naar Defensie. De rest van de commissie – net als de Raad van State – wilde dit niet. De Jong dreef toch zijn zin door.

Saillant detail is dat enkele van de door Bob de Graaff en mijzelf geïnterviewde fractieleiders ruiterlijk toegaven vóór 1970 nog nooit van die dienst gehoord te hebben. Ook in latere jaren kantelde het beeld van desintersse onder fractieleiders voor de commissie-Stiekem amper. Sommige fractieleiders lazen zelfs hun krant tijdens CIVD-bijeenkomsten of dommelden bij briefings langzaam in.

Niet zo heel veel veranderd

Ik vrees dat er tegenwoordig niet zo heel veel veranderd is. Zo staat in het recente CIVD-jaarverslag van 2011: ‘De opkomst bij de vergaderingen liet bij enkele leden van de commissie een wisselend beeld zien. Dit baart de commissie zorgen. In de komende periode zal dit punt extra onder de aandacht worden gebracht.’

In het recente CIVD-jaarverslag van 2011 staat: ‘De opkomst bij de vergaderingen liet bij enkele leden van de commissie een wisselend beeld zien. Dit baart de commissie zorgen.’

Vandaag verschijnt de kabinetsreactie op het uitvoerige rapport van de commissie-Dessens. Die adviseerde eind 2013 onder andere om de bevoegdheden van de diensten te vergroten. De commissie-Dessens wees ook (weliswaar voor de goede verstaander) op het suboptimaal functioneren van de CIVD: diverse geïnterviewden spreken over ‘een gebrekkig functioneren’. Fractieleiders hebben onvoldoende tijd voor een goede invulling van hun taken. Bovendien is de CIVD onvoldoende toegerust. Dessens adviseert daarom dat het wenselijk is dat de CIVD betere ondersteuning krijgt met een eigen (kleine) ambtelijke staf, vanwege de drukke agenda’s van de fractieleiders en de hoeveelheid informatie die zij vertrouwelijk mogen inzien.

Taartjes bakken

Dat is een heldere boodschap: de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten moet beter gaan functioneren. Want zoals een medewerker van een dienst mij ooit zei: ‘Wie geen taartjes kan bakken, moet ook niet gaan praten over de inrichting van een bakkerij.’ Onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn medeverantwoordelijk voor de bescherming van gewichtige staatsbelangen en de staatsveiligheid. Dat is een serieuze kwestie. Die diensten verdienen dus ook serieuze parlementaire aandacht. Zal het er nu dan eindelijk van komen?

Mijn vorige bijdrage over de Nederlandse diensten In mijn eerste bijdrage voor De Correspondent schrijf ik over de gevolgen van Plasterkgate voor de relatie met de VS en de rol van Frans Timmermans. Lees hier over de internationale gevolgen van Plasterkgate De parlementaire controle op de diensten is ondermaats In een interview met De Correspondent legt historicus Constant Hijzen uit dat de parlementaire controle op de Nederlandse inlichtingendiensten al jarenlang ondermaats is. Kamerleden weten te weinig van het onderwerp af en stellen te weinig echt kritische vragen. ‘Meer dan politiek voor de bühne is het niet.’
Hoe doe je dat: een serieus debat voeren over de inlichtingendiensten?