Het beruchte ‘omstanderseffect’ blijkt totaal anders te werken: in nood helpen mensen elkaar wél

Rutger Bregman
Correspondent Vooruitgang
De beelden bij dit stuk zijn onderdeel van de serie 'Recognized / Not Recognized, Looking for a Possible Algorithm for the Popular News Image' door Coralie Vogelaar. Door gebruik te maken van verschillende software tagde ze gezichten, analyseerde ze lichaamshoudingen en vergeleek ze het aantal zoekresultaten van verschillende nieuwsfoto’s van hetzelfde evenement. Onderaan het artikel vind je meer informatie over deze serie.

Je hebt er vast wel eens van gehoord: het ‘omstanderseffect’. Iemand is in levensgevaar, velen kijken toe, maar niemand doet wat. En waarom? Omdat er genoeg andere mensen zijn die ook kunnen ingrijpen. Uit het laatste wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het omstanderseffect inderdaad bestaat. Maar het pakt heel anders uit dan je denkt.

Het is 13 maart 1964, kwart over drie ’s nachts. Catherine Susan Genovese rijdt voorbij het bord ‘Niet parkeren’ en zet haar rode Fiat bij het metrostation van Austin Street.

Kitty, zoals iedereen haar noemt, is een wervelwind. Ze is jong en energiek, gek op dansen, en heeft meer vrienden dan vrije tijd. Kitty houdt van New York en New York houdt van Kitty. Hier kan ze zichzelf zijn. Hier is ze vrij.

Maar die nacht is het koud. Ze heeft haast, omdat ze sinds 12.00 uur één jaar verkering heeft met Mary-Ann. Kitty verlangt ernaar dicht tegen haar grote liefde aan te kruipen. En dus doet ze snel de lichten van haar auto uit, de deuren op slot, en begint ze de korte wandeling naar haar kleine appartement, dertig meter verderop.

Wat ze niet weet, is dat het laatste uur van haar leven is ingegaan.

Niemand schiet te hulp

Een ijzingwekkende gil snijdt door de nacht, en weerkaatst tegen de muren van de flats.

‘Oh mijn God, hij heeft me gestoken! Help me! Help me!’

Het is 3:19 uur. De hele buurt moet zijn wakker geschrokken. Er gaan wat lichten aan. ‘Laat dat meisje met rust’, roept iemand.

Maar dan komt de man weer terug. Hij steekt nog een keer. Kitty gilt weer zo hard ze kan, terwijl ze om de hoek strompelt. ‘Ik ga dood! Ik ga dood!’

Tientallen getuigen verschuilen zich achter hun ramen, alsof ze naar een reality show kijken

Niemand komt naar buiten. Niemand schiet te hulp. Niemand belt de politie. Tientallen getuigen verschuilen zich achter hun ramen, alsof ze naar een reality show kijken. Eén stel pakt er stoelen bij en doet het licht uit voor beter zicht.

Als de man voor de derde keer terugkomt, vindt hij Kitty aan de voet van een trap in haar appartementencomplex. Boven ligt Mary-Ann nog te slapen.

Hij steekt haar nog een keer. En nog een keer.

Pas om 3:50 uur krijgt de politie het eerste telefoontje. Twee minuten later zijn de agenten ter plaatse, maar dan is het al te laat. De beller legt uit dat hij lang twijfelde – hij had eerst een vriend voor advies gebeld, was daarna over een dak geklommen en had uiteindelijk in het appartement van een buurvrouw de politie gebeld.

‘Ik wilde er niet bij betrokken raken’, verontschuldigde hij zich.

Een moord die de geschiedenis inging

Het waren die zeven woorden – ‘ik wilde er niet bij betrokken raken’ – die de wereld overgingen.

Aanvankelijk was de dood van Kitty een van de 636 moorden die dat jaar in New York werden gepleegd. Een leven geknakt, een liefde verloren, de stad draaide door. Maar toen, een paar weken later, stond het in alle kranten. Deze moord ging de geschiedenis in. Niet om de dader en niet om het slachtoffer, maar om de toeschouwers.

De mediastorm begon op 27 maart 1964, Goede Vrijdag. kopte The New York Times op de voorpagina. Het begon zo:

‘Langer dan een half uur zagen 38 respectabele, gezagsgetrouwe burgers in Queens een moordenaar die een vrouw achtervolgde en neerstak tijdens drie verschillende aanvallen in Kew Gardens.’

Kitty had nog in leven kunnen zijn, bleek uit het bericht. Of zoals een detective zei: ‘Eén telefoontje zou genoeg zijn geweest.’

Van Engeland tot Rusland, van Japan tot Iran – overal was Kitty wereldnieuws. De grootste krant van de Sovjet-Unie zag de moord als het zoveelste bewijs van de kapitalistische ‘jungle moraal’. Een dominee uit Brooklyn preekte dat de Amerikaanse samenleving zo ziek was ‘als degenen die Jezus hebben gekruisigd’. Een columnist stelde vast dat het Amerikaanse volk ‘hardvochtig, lafhartig en immoreel’ was geworden.

Toen een rechercheur het aan de moordenaar van Kitty vroeg, hoefde de psychopaat niet lang na te denken: ‘Ik wist dat ze niets zouden doen, dat doen mensen nooit.’

Journalisten, fotografen en televisieploegen doken als wespen op Kew Gardens, de buurt waar Kitty woonde. Ze konden er maar niet over uit hoe netjes, hoe degelijk, hoe respectabel de buurt was. Waar kwam die totale apathie toch vandaan?

Dit was het afstompende effect van televisie, zei de een. Nee, dit krijg je met al dat feminisme en het verweken van de man, beweerde een ander. Zou het niet typisch zijn voor het anonieme leven in de stad, zeiden sommigen, of deed dit misschien denken aan de Duitsers die na de Jodenvervolging beweerden dat ze ‘het niet wisten’ en ‘er niet bij betrokken wilden raken’?

De meest invloedrijke analyse kwam van Abe Rosenthal, destijds chef bij The New York Times, en een van de grootste journalisten van zijn generatie. ‘Wat gebeurde in de appartementen en huizen van Austin Street’, schreef hij, ‘was een symptoom van een verschrikkelijke waarheid over de mens.’

Als het erop aankomt, zijn we alleen.

Een onvergetelijk verhaal

Ik weet nog dat ik voor het eerst iets las over Kitty Genovese. Ik was nog student en zoals miljoenen anderen verslond ik van de journalist Malcolm Gladwell, The Tipping Point, waarin de 38 ooggetuigen voorbijkomen op pagina 27.

Het greep me bij de keel. Dit is zo’n anekdote die je wilt delen, op kantoor en in de kroeg, op feesten en partijen. ‘Ik krijg er nog steeds brieven over’, schreef Rosenthal jaren later. ‘[Mensen] zijn geobsedeerd door dit verhaal. Het is als een juweel. Je blijft kijken en er komen steeds nieuwe dingen bij je op.’

Al snel werden toneelstukken en liedjes geschreven over die vrijdag de dertiende. Er werden afleveringen van Girls en Law and Order aan gewijd. In 1994 speechte Bill Clinton in Kew Gardens over de ‘schokkende boodschap’ van Kitty’s dood. Paul Wolfowitz, onderminister van Defensie, zelfs de invasie van Irak met een verwijzing naar Kitty (de tegenstanders van de oorlog zouden net zo apathisch zijn als die 38 getuigen).

Maar wie écht geen genoeg konden krijgen van het verhaal, waren de wetenschappers.

Een baanbrekend experiment

Twee jonge psychologen, Bibb Latené en John Darley, vermoeden al een tijdje dat er iets vreemds aan de hand was met omstanders in noodsituaties. Geen apathie, geen moreel verval – iets subtielers.

De opzet van kort na de moord op Kitty, was simpel. Een onwetende student werd in een hok gezet om met andere studenten, over de intercom, te kletsen over het leven op de universiteit.

Maar in werkelijkheid waren er geen andere studenten. De onderzoekers speelden een vooraf opgenomen bandje af. ‘Ik zou echt wat... uh, hulp kunnen gebruiken’, klonk het na een tijdje. ‘Dus als iemand me, uh, een beetje zou h-help, uh, er-er-er-er-er, k-kan iemand, uh, uh, helpen, uh ah ah ah [verstikte geluiden] Ik ga dood…’

Van de proefpersonen die dachten dat ze de enigen waren die deze roep om hulp hoorden, kwam 100 procent in actie

Wat bleek: van de proefpersonen die dachten de enigen te zijn die deze roep om hulp hoorden, kwam 100 procent in actie. Iedereen. Maar van degenen die geloofden dat er nog vijf andere studenten in andere hokjes zaten, kwam

Zie hier: het omstanderseffect.

Latané en Darley hadden een van de grootste ontdekkingen in de sociale psychologie gedaan. In de twintig jaar erop werden meer dan duizend artikelen en boeken gepubliceerd over het gedrag van omstanders in noodsituaties. De conclusie: Kitty stierf niet ondanks, maar dankzij het feit dat half Kew Gardens wakker was geschrokken.

Als ze in een verlaten steegje was aangevallen, met slechts één getuige, had ze nu misschien nog geleefd. Een van de bewoners zou een journalist later vertellen dat ze haar man had tegengehouden toen hij de politie wilde bellen. ‘Ik vertelde hem dat er al minstens dertig keer gebeld had moeten zijn...’

En zo werd Kitty nog beroemder. Haar verhaal kwam terecht in de tien bestverkochte tekstboeken voor psychologie studenten, en wordt nog altijd aangehaald door journalisten en opiniemakers. Het lot van Kitty Genovese is verworden tot een modern parabel, een waarschuwing voor ons allemaal.

Maar dan nu dit

Amsterdam, 9 februari 2016. Het is kwart voor vier, klaarlichte dag, als Sanne haar witte Alfa Romeo parkeert aan de Sloterkade. Ze stapt uit en wil naar de andere kant van de auto lopen om haar peuter uit het zitje te halen. Dan ziet ze het: de auto rolt door. Sanne kan nog net instappen, maar het is te laat om te remmen. De auto tuimelt voorover en begint te zinken.

Het slechte nieuws: tientallen omstanders hebben het gezien.

Nog veel meer moeten het gegil hebben gehoord. Net als in Kew Gardens kijken er talloze appartementen uit over de Amsterdamse gracht. En ja, ook dit is een degelijke buurt voor de hogere middenklasse.

Maar dan gebeurt er iets vreemds. ‘Ik had meteen een soort reflex’, zal Ruben Abrahams later vertellen. ‘Auto in het water: dan is het waarschijnlijk mis.’ Hij rent naar de gereedschapskist, pakt een hamer en springt in het ijskoude water.

Ruben is een lange, sportieve man met een stoppelbaard en een vriendelijke blik. Op een koude winterdag in januari laat hij me zien waar het gebeurde. ‘Dit is zó’n samenloop van omstandigheden en toevalligheden geweest’, verzucht hij, ‘alles bij elkaar, en alles op het laatste moment.’

Als Ruben springt, is Rienk Kentie - een andere omstander - al bij de zinkende wagen en ligt ook Reinier Bosch (nog een omstander) in het water. Een vrouw heeft Reinier op het laatste moment nog een baksteen in zijn handen geduwd – iets wat later cruciaal zal blijken. Wietse Mol - nummer vier - haalt nog een noodhamer uit zijn auto, om als laatste het water in te duiken.

‘We zijn daarna gigantisch gaan beuken op de ruiten’, zal Ruben zich later herinneren. Reinier slaat op een van de zijruiten, maar die gaat niet kapot. De auto kantelt en staat op het punt helemaal te zinken. Reinier slaat met de baksteen op de achterruit, en zowaar – die barst.

Het kind blijft even haken, maar na een paar seconden weten Ruben en Reinier het los te krijgen

Dan gaat het heel snel. ‘Via de kapotgeslagen achterruit gaf de moeder het kind aan’, vertelt Ruben. Het kind blijft even haken, maar na een paar seconden weten Ruben en Reinier het los te krijgen, waarna Reinier wegzwemt om de peuter in veiligheid te brengen. De moeder zit dan nog in de auto, die nog maar een paar centimeter boven water steekt. Ruben, Rienke en Wietse helpen haar net op tijd eruit.

Nog geen twee seconden later verdwijnt de auto in het donkere water van de zes meter diepe gracht.

Youtube plaatst cookies bij het bekijken van deze video Bekijk video op Youtube
Bekijk het filmpje van de redding van Sanne en haar kind hier.

Op de kade heeft zich inmiddels een grote groep omstanders verzameld. De vrouw, het kind en de vier mannen worden uit het water getild en in handdoeken gehuld. In totaal heeft de reddingsactie niet meer dan twee minuten geduurd. De mannen – die elkaar niet kennen – hebben al die tijd geen woord gewisseld.

Als ze íets langer hadden getwijfeld, was het te laat geweest. Als ze niet alle vier waren gesprongen, is het maar de vraag of het was gelukt. En als die onbekende omstander niet op het laatste moment die baksteen had gegeven, had Reinier de achterruit niet kunnen inslaan en hadden moeder en kind het ook niet gered.

Dat wil zeggen: en haar peuter leefden niet ondanks, maar dankzij het grote aantal omstanders.

Een omgekeerd omstanderseffect

Nu kun je zeggen: mooi verhaal, maar dit is vast de uitzondering die de regel bevestigt. Misschien is er iets unieks aan deze Amsterdamse kerels, dat juist zíj iets deden wat volgens de sociaal-psychologische tekstboeken nauwelijks voorkomt.

Niets blijkt minder waar.

Het omstanderseffect mag dan in veel lesboeken staan, in 2011 verscheen die een heel ander licht op het fenomeen werpt. Meta-analyses zijn onderzoeken naar onderzoek, en vormen daardoor een van de betrouwbaarste vormen van wetenschap. Niet alleen dat eerste experiment van Latené en Darley werd meegenomen, maar ál het beschikbare onderzoek van de afgelopen vijftig jaar.

De wetenschappers trokken twee conclusies.

Een: het omstanderseffect bestaat echt. Soms denken we dat we niets hoeven te doen omdat anderen ook hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. Soms zijn we bang om het verkeerde te doen en doen we niets uit angst voor het oordeel van anderen. En soms denken we dat er überhaupt niets aan de hand is omdat we anderen ook niets zien doen.

Maar dan de tweede conclusie. Als er sprake is van een levensgevaarlijke situatie (iemand verdrinkt of iemand wordt aangevallen), als de omstanders met elkaar kunnen communiceren (en dus niet in een afgesloten hok zitten) en als er ook niet met acteurs wordt gewerkt (die geïnstrueerd zijn om niets te doen) – ofwel: als het onderzoek de realiteit zo dicht mogelijk benadert – is er juist sprake van een omgekeerd omstanderseffect.

‘Meer omstanders’, schrijven de wetenschappers, ‘leiden zelfs tot meer in plaats van minder hulp.’

Voilà: de ultieme conclusie van vijftig jaar onderzoek.

En je voelt hem al aankomen: deze conclusie kreeg vrijwel geen aandacht. Het is ook niet zo schokkend. Integendeel, het is vrij logisch dat mensen in een kritieke situatie

‘Om kort te gaan’, concluderen de onderzoekers, ‘de bevindingen van deze meta-analyse zijn in lijn (...) met het goede in de menselijke natuur en hebben als boodschap: “Ja, als er een echt persoon in echte nood is in een echte situatie, help ik/helpen wij haar.”’

Graven in de archieven

Maar dan rest er nog wel een prangende vraag.

Want als het zo logisch is – en helemaal in lijn met de menselijke natuur – dat Ruben, Reinier, Rienke en Wietse in het water sprongen, hoe kan het dan dat niemand iets deed toen Kitty in levensgevaar was, op 13 maart 1964?

Anders gezegd: wat klopt er eigenlijk van dat beruchte verhaal?

Een van de eersten die begon te twijfelen was een bewoner van Kew Gardens. Joseph De May was tien jaar na de dood van Kitty in de buurt komen wonen. Als amateurhistoricus raakte hij gefascineerd door de moord – die ene gebeurtenis waar de rest van de wereld zijn wijk van kende.

De May begon in de archieven te graven. Vergeelde foto’s, oude kranten, politieverslagen: stukje bij beetje kreeg hij een beeld van wat er echt gebeurd was. Een reeks andere onderzoekers trad in zijn voetspoor, onder wie Bill Genovese, de broer van Kitty.

Dus nog maar een keer, maar dan op basis van wat we nu weten: de nacht van 13 maart 1964.

Vrijwel iedereen heeft zijn ramen dicht, de straat is bovendien slecht verlicht. De meesten die naar buiten kijken zien niets

Het is 3:19 uur als een ijzingwekkende gil klinkt door Austin Street. Maar het is koud, en vrijwel iedereen heeft zijn ramen dicht. De straat is bovendien slecht verlicht. De meeste bewoners die naar buiten kijken, zien niets. Sommigen merken een vrouw op die over straat zwalkt en concluderen dat ze dronken moet zijn. (Geen gekke gedachte, aangezien er een bar zit op de hoek van de straat.)

Toch pakken twee mensen de telefoon. Een van hen is Michael Hoffmann, een gepensioneerde agent. Ook Hattie Ground, een andere bewoner, belt die avond de politie. ‘Ze zeiden dat ze al gebeld waren’, vertelt hij jaren later.

Maar de politie komt niet.

Ik heb wel een vermoeden waarom. Op basis van de eerste telefoontjes dacht de centrale waarschijnlijk dat er sprake was van een echtelijke ruzie. Bedenk: indertijd was verkrachting binnen het huwelijk niet eens strafbaar. Ook Hoffman vermoedt dat de politie daarom zo traag reageerde. Een vrouw werd in elkaar geslagen door haar man – ach ja, die dingen gebeurden.

De meesten hadden alleen iets gehóórd

Maar hoe zit het dan met de 38 ooggetuigen?

Dat beruchte getal – dat zou opduiken in liedjes en toneelstukken, blockbusters en bestsellers – blijkt afkomstig van een lijst interviews die de rechercheurs hadden afgenomen. Maar de overgrote meerderheid op die lijst was helemaal geen ooggetuige. Integendeel, de meesten hadden alleen wat geluiden gehoord. Sommigen waren niet eens wakker geworden.

Er zijn twee duidelijke uitzonderingen. Na de moordenaar was ene Joseph Fink de grootste rotzak van die avond. Hij was klaarwakker, zag de eerste aanval op Kitty, en deed niets. Fink was een vreemde, in zichzelf gekeerde man. Hij had een hekel aan Joden en werd door de kinderen in de buurt ‘Adolf’ genoemd.

De tweede die Kitty in de steek liet, was Karl Ross. Hij was nota bene een vriend van Kitty en Mary-Ann. Ross zag de tweede aanval aan de voet van de trap gebeuren (in werkelijkheid waren er twee aanvallen, niet drie) en raakte in paniek. Hij was straalbezopen. En ook zijn geaardheid kan hebben meegespeeld. Hij was homoseksueel in een tijd dat homoseksualiteit harstikke illegaal was.

Ross was degene die later de beruchte woorden sprak: ‘Ik wilde er niet bij betrokken raken’. Maar wat hij eigenlijk bedoelde, was dat hij als de dood was voor de politie en voor kranten als The New York Times, die homoseksualiteit als

In 1964 sloegen agenten nog regelmatig homo’s in elkaar. En bracht The New York Times vele negatieve verhalen over homoseksualiteit

In 1964 sloegen agenten nog regelmatig homo’s in elkaar. De krant drukte ondertussen het ene na het andere artikel af waarin homoseksualiteit als een plaag werd beschreven. (Vooral Abe Rosenthal, de redactiechef die Kitty beroemd maakte, was een notoire homofoob.)

Natuurlijk, dit alles is geen excuus. Ook al was hij dronken en bang, Karl Ross had meer moeten doen voor zijn vriendin. Die nacht belde hij een kennis voor advies, die hem aanspoorde meteen de politie te bellen. Vervolgens klom hij in paniek over het dak van zijn buurvrouw, die weer een andere buurvrouw wakker maakte.

Dat was Sophie Farrar. Toen Sophie hoorde dat Kitty bloedend in de gang lag, twijfelde ze geen moment. Ze rende naar beneden, terwijl haar man – die zijn broek nog moest aantrekken – riep dat ze op hem moest wachten. Voor zover ze wist, rende Sophie op de moordenaar af, maar dat hield haar niet tegen. ‘Ik rende om te helpen’, zei ze later. ‘Het leek me een natuurlijke reactie.’

Toen Sophie de deur van het trappenhuis opentrok, was de moordenaar net gevlucht. Ze nam Kitty in haar armen, die toen nog even ontspande en zich tegen haar aan drukte. Zo eindigde het leven van Catherine Susan Genovese, in de schoot van haar buurvrouw.

‘Het zou een enorm verschil hebben gemaakt voor mijn familie’, zei haar broer Bill jaren later, ‘als ze had geweten dat Kitty in de armen van een vriendin was gestorven.’

Een deprimerende waarheid

Waarom was Sophie vergeten?

Waarom had geen enkele krant over haar geschreven?

De waarheid is nogal deprimerend. ‘Mijn moeder sprak een vrouw van een krant’, vertelt haar zoon. Toen die de volgende dag verscheen, stond er dat Sophie er niet bij betrokken had willen raken. Ze was woest en besloot nooit meer met de pers te praten.

En Sophie was niet alleen: tientallen inwoners van Kew Gardens wilden geen journalist meer te woord te staan omdat hun woorden steeds werden verdraaid. Velen verhuisden uit de buurt.

Toen een journalist een paar jaar later kanttekeningen plaatste bij het oorspronkelijke verhaal, belde Abe Rosenthal hem woedend op. ‘Realiseer je je wel dat dit verhaal emblematisch is geworden voor de situatie in Amerika?’ schreeuwde de New York Times-chef door de telefoon. ‘Dat dit de kern is geworden van sociologische cursussen, boeken en artikelen?’

Falende autoriteiten

Ik kon nauwelijks geloven hoe weinig er was overgebleven van het oude verhaal. Niet de omstanders, maar de autoriteiten faalden die nacht. Kitty is niet alleen gestorven, maar in de armen van een buurvrouw. En dat omstanderseffect werkt – als het erop aankomt – precies andersom.

Maar dat is nog niet alles. Er zit nog een staartje aan Kitty’s verhaal.

Vijf dagen na haar dood zag Raoul Cleary, een bewoner van Queens, een vreemdeling door de straat lopen. De man kwam op klaarlichte dag uit het huis van de buren, met een televisie in zijn armen. Toen Raoul hem aansprak, zei hij kalmpjes dat hij hielp met de verhuizing.

Maar Raoul vertrouwde het niet en belde een andere buurman, Jack Brown.

‘Gaan de Bannisters verhuizen?’ vroeg hij.

‘Absoluut niet’, antwoordde Brown.

Toen kwamen de mannen in actie. Raoul belde de politie, terwijl Jack de auto van de man onklaar maakte. Toen de inbreker terugkwam, werd hij ingerekend door een agent. En ja hoor: een paar uur later bekende hij niet alleen de inbraak, maar ook de moord op een jonge vrouw in Kew Gardens.

Je leest het goed: de moordenaar van Kitty werd gepakt met behulp van twee omstanders – nog zo’n feit waar geen krant over zou schrijven.

Dit is het echte verhaal van Kitty Genovese. Het zou niet alleen in de lesboeken van eerstejaars psychologiestudenten moeten staan, maar ook in die van jonge journalisten. Het leert je namelijk twee dingen. Een: hoe verwrongen ons mensbeeld vaak is, en hoe sensatiebeluste journalisten daarop inspelen. En twee: hoe we juist in noodgevallen op elkaar kunnen rekenen.

Als we samen uitkijken over de Sloterkade, vraag ik Ruben Abrahams of hij zich een held voelt. Hij haalt zijn schouders op.

‘Neuh, je moet je medemens helpen in het leven.’

Mijn belangrijkste bronnen voor dit artikel:

  • Kevin Cook, Kitty Genovese. The Murder, The Bystanders, The Crime That Changed America (2014).
  • Catherine Pelonero, Kitty Genovese. A True Account of a Public Murder and Its Private Consequences (2014).
  • Marcia M. Gallo, "No One Helped". Kitty Genovese, New York City and the Myth of Urban Apathy(2015).

Lees verder: