‘All I ever wanted was to love women, and in turn to be loved by them back.’

Zo eindigt het 141 pagina’s tellende ‘manifest’ van de tweeëntwintigjarige Elliot Rodger, die in juni 2014 zes mensen en zichzelf om het leven bracht in Isla Vista, Californië.

Het document vertelt in detail wat de moordenaar tot zijn daden dreef: een leven lang zonder aandacht van meisjes. De aanslag was zijn wraak op de mensheid (vrouwen in het bijzonder), hij zag het als zijn enige optie.

Elliot Rodger was een zogeheten incel, een involuntary celibate, iemand die tegen zijn zin celibatair was, zo bleek ook uit YouTube-filmpjes waarin hij zijn grieven documenteerde. Zijn onwaarschijnlijke verhaal kwam opnieuw in het nieuws toen een andere incel, Alek Minassian, in april dit jaar met een bus tien voetgangers doodreed in Toronto. Het bloedbad droeg hij op aan ‘the supreme gentleman Elliot Rodger’.

Wie geen aandacht krijgt, is arm

De incel-subcultuur is een verhaal op zichzelf waard, maar mij gaat het hier om de overeenkomsten tussen de daders van dit soort massamoorden, die de laatste jaren vooral in de Verenigde Staten plaatshebben.

Er zijn die erop wijzen dat sociale isolatie, in de vorm van pesten, negeren of (romantische) afwijzing, in de meeste gevallen een rol spelen bij moordpartijen op bijvoorbeeld scholen, zoals we die sinds de mogelijk nog altijd bekendste aanslag op een school, die in in 1999, angstaanjagend vaak zien terugkeren.

Er bestaat een gegarandeerde manier om de aandacht van de wereld te trekken

De voornamelijk jonge, witte, mannelijke daders hebben keer op keer bij elkaar kunnen zien dat er een gegarandeerde manier bestaat om de aandacht van de wereld te trekken (en nog een pervers soort heldenstatus te verwerven ook): onze schermen overspoelen met gruwelijk nieuws, de massa betrekken bij het leed.

Het ‘culturele script’ van de high school shooter, zoals socioloog Ralph Larkin het noemt in zijn naar de erfenis van ‘Columbine’, lijkt mij een symbool voor de duisterste kanten van wat je de ‘aandachtseconomie’ kunt noemen.

Alleen en ongeliefd op je kamer zitten, is schrijnender dan ooit als het scherm voor je voortdurend laat zien hoe aandacht de wereld draaiende houdt. Aandacht, de blik van mensen, is de meest begeerde grondstof geworden. Wie het niet heeft, is tegenwoordig armer dan de armen.

Iedereen is uit op zo veel mogelijk aandacht – van je moeder, die jou maar blijft bellen, en die fanatieke Instagramvriend, die nauwlettend zijn volgersaantal in de gaten houdt, tot de Twitterverslaafde president van Amerika en de groothandelaars in informatie, de Facebooks en Googles, die je de toegang tot de wereld verschaffen (zogenaamd gratis, maar in werkelijkheid duurbetaald met je aandacht).

Aandacht is schaarse handelswaar

Het idee van een aandachtseconomie heeft de afgelopen jaren centraal gestaan in talloze boeken, praatjes, onderzoeken en initiatieven. Bedrijven en politici buigen zich over de vraag hoe je zo veel mogelijk aandacht kunt oogsten; wetenschappers onderzoeken hoe aandacht werkt in ons brein; goeroes van allerlei pluimage leren je hoe je je kostbare aandacht kunt of maximaliseren.

Beeld: The Rodina, 2018

En dan zijn er de cultuurcritici die de totstandkoming van de aandachtseconomie beschrijven, de rol die technologie daarbij speelt en de gevaren die er loeren wanneer iets intiems en wezenlijks als menselijke aandacht schaarse handelswaar wordt.

In de populaire cultuur duiken de bijbehorende doemscenario’s op. Het eerste seizoen van de serie Black Mirror verbeeldde al een dystopie waarin elk oppervlak een scherm is. De machteloze bevolking wordt blootgesteld aan een voortdurende stroom manipulatieve reclame en entertainment. Een idee waar de schrijver David Foster Wallace, knipogend naar George Orwell, al mee speelde in zijn roman Infinite Jest (1996). Daarin komt een video voor die zo vermakelijk is dat mensen sterven terwijl ze ernaar kijken.

Dat is het horrorbeeld: dat iets buiten jezelf, iets dat niet noodzakelijkerwijs het beste met je voorheeft, je brein overneemt.

Een groot deel van ons bewustzijn is gekoloniseerd. Met advertenties

Maar de huidige werkelijkheid is al verontrustend genoeg, zeggen veel critici. De Amerikaanse jurist en activist Tim Wu is een van hen. Zijn boek (2016) volgt de wordingsgeschiedenis van een verdienmodel dat aandacht in winst omzet.

Wu brengt het verhaal van een agressieve industrie van aandachtskoopmannen die het in honderd jaar klaarspelen om een steeds groter deel van ons bewustzijn te koloniseren met advertenties.

Bedrijven bedenken al decennia steeds nieuwe manieren om aandacht te vangen en te verkopen aan anderen

Radio, tv en internet speelden daarbij een belangrijke rol, maar het basisprincipe dat Wu bezighoudt stamt van vóór al deze technologieën en blijft onveranderd: bedrijven bedenken al decennia steeds nieuwe manieren om aandacht te vangen en te verkopen aan andere bedrijven.

Dat basisprincipe voert terug tot diep in de twintigste eeuw, toen het Britse leger met de fundamenten legde voor de advertentie-industrie zoals we die nu kennen.

Het succes van de Britse wervingscampagnes, die miljoenen jongens naar de oorlog lokten, bewees de kracht van massa-aandacht. Als de overheid jongeren kon overhalen zich overhoop te laten schieten, schrijft Wu, konden bedrijven mensen ook overtuigen om hun producten te kopen: van mondwaterverkopers uit de jaren vijftig, die vrouwen ervan overtuigden dat slechte adem leidt tot een eenzaam leven als vrijgezel – simpel en effectief – tot de dataverslindende aandachtsreuzen van vandaag, die steeds preciezer weten waar onze ogen op vallen, waarom en hoelang.

Door de oorlog om onze aandacht zijn we voortdurend afgeleid

Wu’s boek is een polemiek. Begrijpen hoe de aandachtsindustrie werkt is volgens hem cruciaal, omdat die een bedreiging vormt voor ons welzijn. Zeker nu het scherm alomtegenwoordig is en we het steeds bij ons dragen.

‘Zonder daarvoor toestemming te geven’, schrijft Wu, ‘hebben de meesten van ons zich opengesteld voor de commerciële exploitatie van onze aandacht, overal en altijd. (…) De komende eeuw zal ons eigen bewustzijn, onze mentale ruimte, waarschijnlijk de kwetsbaarste grondstof zijn, die we moeten conserveren en beschermen.’

We weten steeds meer van aandacht, maar ervaren er steeds minder van

De oorlog om de aandacht die over onze hoofden wordt uitgevochten, resulteert er ironisch genoeg in dat we voortdurend zijn afgeleid. We weten steeds meer van aandacht, maar ervaren er steeds minder van.

Iedereen die, zoals ondergetekende, geregeld om twee uur ’s nachts door zijn tijdlijn wordt opgezogen, haast verdrinkend in de kolkende stroom filmpjes van dansende panda’s, politieke rants van boze buurmannen, gruwelbeelden van massamoorden en opiniestukken over waarom je van Facebook af zou moeten, weet intuïtief wat dat inhoudt.

Er horen kleine frustraties bij: je niet meer goed kunnen concentreren op een lange roman; geen etentje kunnen uitzitten, geen gesprek kunnen voeren, zelfs geen serie kunnen kijken zonder twintig keer je telefoon te checken.

Maar er zijn ook grotere en abstracte symptomen van ons collectieve gebrek aan aandacht: een ADHD-epidemie onder jongeren, om maar iets te noemen, een vertrouwenscrisis in de media, waarvan de consequenties nog niet te overzien zijn en waarin aandacht trekken en afleiden gevaarlijk dicht bij elkaar liggen. En mogelijk zelfs de van onze cognitieve vermogens.

Beeld: The Rodina, 2018

We worden verslaafd gemaakt en dat ondermijnt onze autonomie

Ex-Google-strateeg en Oxford-onderzoeker James Williams, nog zo’n doemprofeet, reist al jaren de wereld over om mensen te waarschuwen voor de gevolgen van een aandachtscrisis.

In de aandachtseconomie, denkt Williams, wordt voortdurend geappelleerd aan de lagere instincten, aan ons automatische zelf. We worden massaal verslaafd gemaakt, om het plat te zeggen, en dat ondermijnt onze autonome keuzes.

De grote vijand in Williams’ verhaal is de technologie waarmee we steeds intiemer worden. Zijn voormalig werkgever Google typeert hij als de ‘grootste, meest gestandaardiseerde vorm van aandachtscontrole in de geschiedenis’.

‘Er bestaat grote discrepantie tussen de doelen die wij onszelf stellen en de doelen die de informatietechnologie voor ons in gedachten heeft’, hij in The Guardian.

Dat zijn niet alleen opzienbarend ambitieuze doelen. Williams noemt ‘menselijke’ dingen. Tijd doorbrengen met geliefden en vrienden, spelen met de kinderen, Oorlog en vrede lezen, de tuin omspitten: de dingen die we volgens hem écht belangrijk vinden. (Bijna alle aandachtseconomie-critici verraden wel een zeker verlangen naar een vroeger, eenvoudiger leven.)

Je kunt je aandacht maar één keer uitgeven

‘Wanneer je aan iets aandacht schenkt’, schrijft Williams ook, ‘geef je de mogelijkheid weg om je ergens anders mee bezig te houden: de doelen die je had en niet vervulde; de acties die je had willen ondernemen.

Dat we voortdurend aan ons scherm geplakt zitten, gaat ten koste van onze sociale relaties en ons vermogen om dingen met aandacht te doen, is de niet bijster verrassende constatering van Williams. (Mensen als en roepen dit al jaren.)

Geïnformeerd bewustzijn over de gevaren van technologie begint blijkbaar in de kraamkamer ervan

De vraag hoe we onze aandacht besteden, komt in feite neer op de vraag of we de vrijheid hebben om in ons leven te navigeren zoals wij dat echt willen. In de ‘bevrijding van menselijke aandacht’ ziet Williams de bepalende morele en politieke strijd van onze tijd.

Het is opvallend hoe vaak kritiek zoals die van Williams komt van mensen die in Silicon Valley gewerkt hebben. Geïnformeerd bewustzijn over de gevaren van technologie begint blijkbaar in de kraamkamer ervan. (Techie-ouders blijken ook strenger toezicht te houden op het schermgebruik van hun kinderen en sturen ze steeds vaker naar de vrije school, waar schermtijd beperkt wordt, zodat de kinderen meer doen met hun handen.)

Ook Tristan Harris, , komt van achter de schermen bij Google, waar hij werkte als bedrijfsethicus. Nu hij daar weg is, ziet hij het als zijn taak het publiek bewust te maken van de buitenproportioneel grote hoeveelheid tijd die het vergooit aan candycrushen, panda-gluren en het checken van lege mailboxen.

De primitiefste emoties trekken de meeste aandacht

Het is niet onze eigen schuld dat we als hulpeloze vissen in het rond happen naar aas, benadrukt Harris in verschillende Een handvol technologiebedrijven beheerst onze breinen, en doet dat met opzet.

‘Het verborgen doel achter alle technologie die we maken’, zegt ook Harris, ‘is de wedloop om onze aandacht. (…) En de beste manier om aandacht te krijgen, is door te begrijpen hoe onze geest werkt. Technologie is niet neutraal, het is een race naar de diepste kern van je hersenstam.’

Wie het diepste zinkt die wint, zo wijst de praktijk uit. De primitiefste emoties blijken de meeste aandacht te trekken. Zo meent Harris dat Facebook er altijd voor zal kiezen om je een tijdlijn vol woedende berichten voor te schotelen, omdat een kalme of positieve feed je simpelweg minder effectief naar binnen zuigt.

‘Hardwareproducenten kunnen helpen het probleem op te lossen’

Beeld: The Rodina, 2018

Er zijn meer herkenbare voorbeelden van wat je ‘verslavend design’ kunt noemen. De Snapstreaks-functie van Snapchat, die jongeren zich verplicht laat voelen om elkaar elke dag te spreken omdat hun ‘vriendschapsketting’ (het aantal aaneengesloten dagen dat ze met elkaar hebben gecommuniceerd) anders verbroken wordt. Of de legendarisch verneukeratieve autoplay-functie van YouTube en Netflix, die het opneemt tegen Netflix’ meest geduchte concurrent: slaap.

Technologie is het probleem, voor Harris, maar ook de oplossing. Als oprichter van de pleit hij voor een design-renaissance die erop gericht is om technologie het menselijk potentieel te laten ondersteunen, niet te dwarsbomen.

Fabrikanten van hardware zouden daarin het voortouw moeten nemen volgens hem: ‘Apple, Samsung en Microsoft kunnen het probleem helpen oplossen, omdat het niet hun verdienmodel is om mensen verslaafd te maken aan het scherm. Ze kunnen hun producten hervormen om onze geesten te beschermen tegen voortdurende afleiding, schermtijd te minimaliseren en onze sociale relaties te beschermen.’

Technologie is misschien niet het probleem

Over het precieze verdienmodel van Apple, Samsung en Microsoft valt te twisten. Producenten doen weliswaar voorzichtige pogingen om bewuste omgang met hun apparaten te stimuleren, maar het zijn doekjes voor het bloeden. De vraag is of de tech-industrie zelf een oplossing wil en kan bieden.

De vraag is zelfs of technologie überhaupt de kern van het probleem is.

Volgens filosoof Matthew B. Crawford is dat niet het geval. Zijn boek (2015) is een rijke en complexe verkenning van de aandachtscrisis. We schrijven die tegenwoordig vaak toe aan technologie, maar volgens hem vindt die crisis eigenlijk zijn oorsprong in de wortels van de westerse cultuur.

Onze problematische omgang met technologie is een symptoom van een dieperliggend en ouder verschijnsel, denkt Crawford: het westerse autonomie-ideaal, dat ons al sinds de verlichting met fundamentele tegenstrijdigheden opzadelt.

In het westerse ideaal is de mens volkomen soeverein

Dat ideaal, schrijft hij, is gebaseerd op het idee van een soeverein zelf. Een zelf dat volledig zicht heeft op alles om de juiste keuzes te maken en alles op ideale wijze te plannen. Het soevereine zelf, kortom, heeft alles onder controle.

Deze filosofie oefent sinds pakweg in toenemende mate invloed uit op hoe we ons als individu verhouden tot de wereld buiten ons hoofd.

Technologie biedt een ruimte waarin ieder van ons zich het centrum kan wanen van een ‘ik-wereld

Als extreem, hedendaags voorbeeld noemt Crawford het kinderprogramma Mickey Mouse Clubhouse, waarin de hoofdpersonen een probleemoplossende avatar tot hun beschikking hebben, die hen via een keuzemenu behoedt voor alle frictie met andere personen en de buitenwereld. Voor alles is immers een knopje.

De cartoon is een metafoor voor de plaats die technologie nu in veel levens inneemt: technologie biedt een ruimte waarin ieder van ons zich het centrum kan wanen van een kleine ‘ik-wereld’, met hoogstpersoonlijke keuzemenu’s en steeds meer knoppen om alles zo soepel mogelijk naar je hand te kunnen zetten.

Wat we onze kinderen vandaag laten zien, wijkt in alles af van de Mickey Mouse-filmpjes zoals we die decennia geleden zagen. Daarin kwamen de muis en zijn vrienden om de haverklap in conflict met elkaar, de omgeving en het weer. In wordt een volledig orkest de lucht in geblazen door een orkaan, terwijl de dirigent stoïcijns door blijft dirigeren, de blazers blijven blazen en de strijkers blijven strijken.

Door onze ogenschijnlijke autonomie staan we juist weerloos tegenover de wereld

Het autonomie-ideaal, dat de technologie zo glorieus mogelijk lijkt te maken, laat niet toe dat we afhankelijk zijn van anderen, of dat onze ervaring wordt geordend door factoren buiten onze eigen invloedssfeer (inclusief ons eigen lichaam: Crawford wijst er terecht op dat kinderen tegenwoordig eerder leren swipen dan hun benen te gebruiken).

Je hoeft maar naar Williams en Harris te luisteren om te zien hoe ironisch het is dat juist het autonomie-ideaal ons zulke happige speelballen van de industrie maakt.

‘Het autonomie-ideaal heeft van ons allemaal autisten gemaakt’

Hoe meer we eraan gewend raken dat alles controleerbaar is, hoe zwakker we staan tegenover de grillige realiteit buiten ons.

Het autonomie-ideaal, provoceert Crawford verder, heeft van ons allemaal autisten gemaakt, onverdraagzaam tegenover de onvoorspelbaarheid van de wereld en het perspectief of de intenties van een ander.

Iemand als Elliot Rodger (net als veel van zijn incel-collega’s) is daar een extreem voorbeeld van, een schrikbeeld dat naadloos in de hedendaagse cultuur past: volledig geïsoleerd in zijn eigen verlangens, geobsedeerd met zijn panda-punten, onverdraagzaam voor alles wat die verlangens in de weg staat en vastberaden om elk probleem binnen die isolatie te kunnen oplossen, in zijn eentje dus. Met zijn muis in zijn hand, of een vuurwapen.

De publieke ruimte heeft juist waardevolle aandacht nodig

En dat terwijl de oplossing schijnbaar vlak buiten zijn bubbel lag: aandacht voor iets anders dan zichzelf, en wel voor de wereld: voor de realiteit, de leefwereld van de vrouwen die hem afwezen, voor iets buiten zijn eigen hoofd, waar dingen bestaan die met jou niets te maken lijken te hebben en die tóch je leven bepalen.

Crawford, die zijn eigen heil zoekt in het repareren van motoren, pleit als eerste stap voor een vernieuwde omgang met de fysieke wereld om ons heen, en de even fysieke werkelijkheid van andere mensen.

Stilteretraites, digitale detox-weken en apps die rust beloven zijn individuele oplossingen voor een collectief probleem

Het is een abstract idee, maar wie het tot zich door laat dringen, ziet mogelijk een glimp van de bevrijding van menselijke aandacht, waar we zo naarstig naar zoeken.

Het klinkt aantrekkelijk voor een schermverslaafde moderne mens zoals ik: opnieuw in contact met de dingen. En het is verleidelijk om te denken aan een weekje yoga in India, een cursusje hout bewerken, een biologische daktuin of een foodtruck.

Maar Crawfords voorstel is volgens mij radicaler en fundamenteler dan het steeds ruimere aanbod aan luxe-oplossingen. Stilteretraites, digitale detox-weken en apps die rust beloven zijn individuele oplossingen voor een collectief probleem.

Of we het leuk vinden of niet, wanneer we de digitale ruimte de rug toekeren, keren we de publieke ruimte de rug toe. Terwijl juist die publieke ruimte moet worden omgevormd tot een plek waar waardevolle aandacht kan bestaan.