Hoe de mens de baas op aarde werd
Waarom zitten chimpansees in de dierentuin, en wij niet? Hoe kon het gebeuren dat mensen – slappe en niet al te snuggere tweevoeters – de aarde veroverden? Dit is het verhaal van een nieuwe, fascinerende theorie. Met radicale implicaties voor hoe we vandaag de dag kunnen samenleven. (Je kunt het lezen of luisteren.)
Stel: je bent de keizer van een intergalactisch imperium. Op een dag verschijnt een bericht in je mailbox. ‘Hoogheid’, lees je, ‘onze scanners vinden tekens van leven op een kleine planeet hier ver vandaan.’
Ach, dat is nu aardig, denk je bij jezelf. Nieuw leven! En dus reageer je meteen: ‘Stuur me over één miljoen jaar een update over deze planeet. Lijkt me leuk om in de gaten te houden.’
Een miljoen jaar is natuurlijk niets voor jou als onsterfelijke keizer. En dus overspoelen de updates al snel je postvak. Iedere keer is de boodschap hetzelfde: er krioelen nog steeds triljarden micro-organismen op die kleine planeet. Gaap. Na een tijdje markeer je de mails als spam.
Het is vierduizend miljoen jaar later als een dringend pushbericht binnenkomt. Miljarden aliens zijn aan een veroveringstocht begonnen. Erger nog, ze hebben hun dampkring al verlaten.
Hoe is dit mogelijk? Je teleporteert naar de Keizerlijke Archieven, waar je de bibliothecaris om alle informatie vraagt. Er blijken vier dikke ordners te zijn, van duizend pagina’s per stuk. De eerste drie zijn niet zo boeiend en gaan vooral over bacteriën. Maar halverwege de vierde lees je ineens over planten en bossen. Nog even later over vissen, vogels en dinosauriërs. En dan – de allerlaatste pagina.
Daar staat het. Een geslacht van harige tweevoeters heeft bij toverslag, zonder dat jij of een van je dikbetaalde adviseurs iets doorhad, de hele planeet veroverd.
Wat is dit voor bizarre plaag?
Inhoudsopgave
Het mysterie van de blozende mens
Het antwoord is, natuurlijk, de homo sapiens.
Wij zijn het. In slechts 0,05 procent van de geschiedenis van het leven hebben wij de hele aarde veroverd, van de koudste toendra’s tot de heetste woestijnen. In de laatste 0,00025 procent hebben we de landbouw, het schrift en het wiel uitgevonden en in de laatste 0,000005 procent is de industriële revolutie van start gegaan – die de eerste astronaut naar de maan bracht.
Maar waarom wij? Waarom was Neil Armstrong geen banaan? Of koe? Of chimpansee?
Dat zijn geen gekke vragen. Genetisch zijn we voor 60 procent gelijk aan bananen, voor 80 procent aan koeien en voor 99 procent aan chimpansees. Waarom zou dat laatste procentje zoveel uitmaken? Zo vanzelfsprekend is het niet dat wij koeien uitmelken, in plaats van zij ons, of dat wij chimpansees opsluiten in plaats van andersom.
Lange tijd zagen we onze bevoorrechte positie als het plan van God. We zouden slimmer, beter en verhevener zijn dan wie dan ook. De kroon op de schepping.
Maar stel je nog even voor dat je zo’n intergalactische keizer bent. En stel dat je bij update 3.990 in je spambox had gekeken. Had je de opmars van de homo sapiens zien aankomen? Zeker niet. Het geslacht homo bestond nog niet eens – de aarde was toen letterlijk de Planet of the Apes. Zelfs bij update 3.999 had je weinig kunnen vermoeden. Praten, koffieleuten en instagrammen deden we nog lang niet.
De ongemakkelijke waarheid is dat ook wij, dieren die zichzelf zo bijzonder vinden, het product zijn van een blind proces. Evolutie. We zijn lid van een luidruchtige familie van harige beesten, ook wel primaten genaamd. Lange tijd hadden we zelfs broertjes en zusjes die inmiddels op mysterieuze wijze zijn verdwenen.
Ik weet nog dat ik de evolutietheorie voor het eerst écht begreep. Ik was 18 jaar en bleef een week somber. Natuurlijk, als scholier had ik heus wel wat geleerd over Charles Darwin. Maar ik had op een christelijke school gezeten en mijn lerares biologie deed net alsof het ook maar een theorietje was. Quod non.
De basisingrediënten zijn simpel. Voor de evolutie van het leven heb je nodig:
- Heel veel strijd
- Heel veel leed
- Heel veel tijd
Of om het kort samen te vatten: dieren krijgen meer kinderen dan ze kunnen voeden. De net iets beter aangepasten hebben een iets grotere kans om in leven te blijven. Het gevolg: een strijd om het bestaan waarbij triljarden het afleggen. Hou die strijd lang genoeg vol – zeg: vierduizend miljoen jaar – en minuscule verschillen tussen ouders en kinderen groeien uit tot een gigantische stamboom.
That’s it. Simpel, maar briljant. In zijn jeugd had Darwin er nog over nagedacht om priester te worden, maar later verloor hij zijn geloof in God. Het is ook moeilijk voor te stellen dat een goede god zo’n eindeloze serie Hunger Games zou organiseren. Darwin kon vooral de wreedheid van de natuur niet rijmen met het Bijbelse scheppingsverhaal. Neem de sluipwesp, schreef hij, een insect dat haar eitjes legt in levende rupsen. Haar kinderen eten de rups van binnenuit op, waarna een langzame, gruwelijke dood volgt.
Welke zieke geest zou zoiets bedenken?
Niemand. Er is niets bedacht, er is niets ontworpen. Pijn, leed en strijd zijn nu eenmaal de motoren van de evolutie. Vind je het gek dat Darwin de publicatie van zijn theorie jarenlang uitstelde? Aan een vriend schreef hij dat het voelde als ‘het bekennen van een moord’.
Sindsdien lijkt de evolutietheorie er niet veel vrolijker op geworden. In 1976 publiceerde Richard Dawkins, een Britse bioloog, zijn meesterlijke boek over de cruciale rol die genen spelen in de evolutie van het leven, The Selfish Gene. Het is een door en door deprimerend werk. Wie de wereld wil verbeteren, schreef Dawkins, kan ‘weinig hulp verwachten van de biologische natuur’. We kunnen onze kinderen maar beter leren lief te zijn voor elkaar, want ze worden geboren als egoïsten.
Veertig jaar na publicatie verkozen Britse lezers The Selfish Gene tot het invloedrijkste wetenschappelijke boek ooit. De ene na de andere lezer zakte weg in een depressie na het omslaan van de laatste pagina. ‘Het biedt een ontstellend pessimistische kijk op de menselijke natuur’, schreef een van hen, die wenste dat hij het boek kon ontlezen. ‘Maar ik kan geen enkel argument bedenken om het te ontkrachten.’
De mens is het product van een bruut proces
Dus daar zijn we dan, het product van een bruut en zinloos proces. Van alle soorten is 99,9 procent uitgestorven, maar wij zijn er nog. Wij hebben de wereld veroverd, en nemen straks misschien de rest van de Melkweg in.
Maar waarom wij?
Je zou zeggen: omdat we zo sterk en slim zijn. Zo geslepen en gemeen. Onze genen moeten wel het zelfzuchtigst zijn van allemaal.
Toch is er iets vreemds aan de hand. Om te beginnen: we zijn niet zo sterk. Een chimpansee timmert ons met gemak in elkaar. Een stier rijgt ons zo aan zijn hoorns. Mensen zijn slap, traag en kunnen niet eens goed in bomen klimmen. Onze baby’s komen zelfs totaal hulpeloos ter wereld.
Hebben we dan wel het recht van de slimste? Op het eerste gezicht lijkt dat misschien zo. Homo sapiens heeft een ballon van een brein, dat energie slurpt als een sauna op de Noordpool. Onze hersenen wegen maar 2 procent van ons lichaamsgewicht, maar verbruiken 20 procent van de calorieën die we binnenkrijgen.
Maar zijn we nou echt zo geniaal? Als een mens een moeilijke som of een mooie tekening maakt, hebben we dat meestal van een ander geleerd. Ik kan bijvoorbeeld tot tien tellen. Heel knap, maar ik betwijfel of ik zelf ooit op een numeriek systeem was gekomen.
Wetenschappers zetten het liefst peuters in als ze onze intelligentie willen vergelijken met chimpansees en orang-oetans. Peuters hebben namelijk minder tijd gehad om anderen te plagiëren. Een team van Duitse wetenschappers ontwikkelde een verzameling van 38 testjes waarmee de deelnemers werden getoetst op ruimtelijk inzicht, rekenen en oorzakelijke verbanden. Dit waren de resultaten:
Niet erg indrukwekkend, of wel? Het wordt nog erger. Japanse onderzoekers ontwikkelden een geheugentest, waarin volwassen studenten het opnamen tegen chimpansees. Ons werkgeheugen en de snelheid waarmee we informatie verwerken, worden namelijk beschouwd als dé bouwstenen van onze intelligentie.
Even leek Team Mens het beter te doen dan Team Chimp. Maar toen maakten de onderzoekers de test moeilijker, en begonnen de apen te winnen. De vijfjarige Ayuma, de beste chimp, was uiteindelijk sneller dan álle andere mensen, terwijl hij minder fouten maakte.
Waarom een pokerface zo moeilijk is
Als het om rauwe breinkracht gaat, doen we het dus niet beter dan onze familieleden. Maar waar gebruiken we ons megabrein dan wel voor?
Een populaire stelling luidt dat we listiger zijn. De wetenschappelijke term voor deze theorie is de ‘machiavellistische intelligentie-hypothese’, naar het beroemde boek De vorst (1513) van de Italiaanse filosoof Niccolò Machiavelli. In dat boek legde Machiavelli uit dat een heerser voortdurend moet liegen en bedriegen om aan de macht te blijven.
En dat zouden we dus al miljoenen jaren doen. We zouden elkaar op steeds vernuftiger wijze zijn gaan oplichten. Onze hersenen groeiden tijdens een lange wapenwedloop, zoals de nucleaire arsenalen van de VS en de Sovjet-Unie uitpuilden tijdens de Koude Oorlog. Het resultaat: een superbrein. Het vertellen van een leugen kost nu eenmaal meer energie dan het vertellen van de waarheid.
Als deze hypothese klopt, zou je verwachten dat mensen makkelijk winnen met spelletjes waar ze hun tegenstander moeten bedonderen. Maar nee hoor, de chimps scoren ook hier een stuk beter. Mensen zijn vrij matige leugenaars. Sterker nog, we zijn geprogrammeerd om anderen te vertrouwen, wat precies de reden is waarom een kleine minderheid van professionele oplichters haar ‘werk’ kan doen.
Waarom zijn blozende mensen nog niet uitgestorven?
En dan is er nog iets raars aan de hand. Bedenk: Machiavelli adviseerde om nooit je emoties te verklappen. Pokerface. Schaamte is overbodig. Het gaat erom dat je wint, maakt niet uit hoe. Maar als de meest schaamteloze types uiteindelijk winnen, hoe kan het dan dat de mens de enige soort is, in het hele dierenrijk, die bloost?
Charles Darwin noemde het al de ‘vreemdste en menselijkste van alle expressies’. Hij schreef zijn hele netwerk aan, van missionarissen en kooplieden tot koloniale beambten, en vroeg of het elders ook zo was. En steeds was het antwoord hetzelfde: ja, ook hier wordt gebloosd.
Maar waarom? Waarom zijn blozende mensen nog niet uitgestorven?
De ontdekking van de 'Stam der Plathoofden'
Augustus 1856. In een kalksteengrot ten noorden van Keulen doen twee mijnwerkers de ontdekking van de eeuw. Ze stuiten op de botten van een van de meest controversiële wezens die ooit op aarde wandelden.
Het enige probleem: ze hebben het niet door. De mannen komen wel vaker oude botten tegen, van een beer of een hyena, en gooien die dan bij het afval. Maar dit keer ziet de opzichter ze liggen. Hij vermoedt dat het de botten van een holenbeer zijn, wat hem wel een leuk cadeautje lijkt voor een lokale gymnasiumleraar, Johann Carl Fuhlrott. De laatste is een fanatiek verzamelaar van fossielen, een populaire hobby in een tijd dat mensen nog geen Netflix hebben.
En Fuhlrott ziet het meteen. Dit zijn geen gewone botten. Op het eerste gezicht lijken het de overblijfselen van een mens, maar er klopt iets niet. Vooral de vorm van het schedeldak is vreemd. Het is een glooiende, langwerpige schedel, met een grote neus en grove wenkbrauwboog.
Die week staan de lokale kranten er vol mee: in het Neanderdal is iemand gevonden van de ‘Stam der Plathoofden’. Een professor van de universiteit van Bonn, Hermann Schaaffhausen, krijgt er lucht van en neemt contact op met Fuhlrott. Die winter ontmoeten ze elkaar, de amateur en de prof, en na een paar uur zijn ze eruit.
Dit is niet zomaar een mens. Dit is een ander soort mens.
‘Deze botten zijn ante-diluvial’, concludeert Schauffhaussen. Oftewel: ze zijn van vóór de zondvloed. Van een beest dat leefde voordat God de aarde onder water had gezet.
Het is moeilijk om te overschatten hoe schokkend deze conclusie is. Het is pure ketterij. Als Fuhlrott en Schaaffhausen het nieuws bekendmaken, tijdens een deftige bijeenkomst van het Niederrheinische Gesellschaft für Natur- und Heilkunde, stuiten ze op een muur van ongeloof.
Onzin, reageert een professor in de anatomie, dit is het skelet van een Kozak die stierf in de oorlog tegen Napoleon. Nonsens, roept een ander. Dit is ‘een idioot’, met een door ziekte misvormd hoofd.
Maar dan duiken er meer van zulke fossielen op. In heel Europa beginnen musea te graven in hun collecties, waarbij de ene na de andere schedel met de vorm van een rugbybal wordt gevonden. Aanvankelijk waren deze weggewuifd als misvormde koppen, maar nu daalt het besef in: dit is echt een ander soort mens.
Het duurt niet lang of iemand bedenkt een treffende naam: homo stupidus. Zijn ‘gedachten en verlangens’, noteert een vooraanstaand anatoom, ‘zijn nooit uitgestegen boven die van een wild beest’. Maar de naam die uiteindelijk de boeken ingaat, is iets subtieler, en verwijst naar het dal waar de botten zijn gevonden.
Homo neanderthalensis.
Onze verdwenen broertjes en zusjes
Tot op de dag van vandaag heeft de Neanderthaler de reputatie van een domme barbaar. En dat is ook wel begrijpelijk. Zo leerden we leven met het ongemakkelijke feit dat we de aarde ooit deelden met andere menssoorten.
Nog maar 50.000 jaar geleden liepen naast de homo sapiens minstens vier soorten mens rond op aarde. De homo soloensis, homo floresiensis, homo denisovan, homo neanderthalensis – het waren allemaal mensen, zoals de goudvink, de appelvink en de botvink allemaal vinken zijn. Inmiddels zijn meer dan twintig verschillende menssoorten opgegraven.
De vraag is dus niet alleen: waarom stoppen wij chimps in de dierentuin, in plaats van andersom? De vraag is ook: wat hebben wij gedaan met onze broers en zussen, inclusief de ‘Stam der Plathoofden’, waardoor ze zijn uitgestorven?
Waren ze soms slapper dan wij? Niet bepaald. Neanderthalers waren oersterk. Ze hadden armen als Popeye die net een blik spinazie naar binnen heeft gewerkt. En belangrijker nog: Neanderthalers hadden lef. In de jaren negentig deden twee Amerikaanse archeologen nauwgezet onderzoek naar hun vele botbreuken. Na een tijdje moesten ze denken aan een zekere beroepsgroep, die ook regelmatig ‘vervelende ontmoetingen’ met grote beesten heeft.
Ik heb het over rodeocowboys. De archeologen stapten naar – ik verzin dit niet – de Professional Rodeo Cowboys Association, die in de jaren tachtig 2.593 verwondingen registreerde. De archeologen legden deze data naast die van de Neanderthalers, en ja hoor, het patroon kwam overeen. Het enige verschil? Neanderthalers namen het niet op tegen paarden, maar tegen mammoeten.
Andere vraag dan: waren Neanderthalers misschien dommer dan wij?
Hier wordt het nog pijnlijker. Het brein van de Neanderthaler was gemiddeld 15 procent groter dan ons brein nu: 1,5 liter versus 1,3 liter. Als wij een gigabrein hebben, hadden zij een monsterbrein. Wij een Macbook Air, zij een Macbook Pro.
Jaar in, jaar uit komen wetenschappers meer te weten over onze broertjes en zusjes, en vrijwel altijd is de conclusie hetzelfde: ze waren razend intelligent. De Neanderthalers konden koken. Ze maakten vuur. Kleding. Muziekinstrumenten. Grotschilderingen. Er zijn zelfs aanwijzingen dat wij dingen hebben overgenomen van de Neanderthalers, zoals bepaalde stenen werktuigen, of misschien zelfs het begraven van onze doden.
Ondertussen wordt het mysterie alleen maar groter. Waarom zijn zij, met hun grote hersenen, ontzaglijke moed en na het overleven van twee ijstijden, alsnog uitgestorven? Ruim 200.000 jaar wisten ze zich staande te houden, maar toen de homo sapiens ten tonele verscheen, was het afgelopen.
Er is nog een laatste, onthutsende mogelijkheid.
Misschien waren we niet sterker, moediger of slimmer. Misschien waren we alleen maar gemener. ‘Het zou goed kunnen’, noteert de historicus Yuval Noah Harari, ‘dat onze eerste ontmoeting met de Neanderthalers resulteerde in de eerste etnische zuivering in de geschiedenis.’ De beroemde geoloog Jared Diamond stemt in. ‘Moordenaars zijn veroordeeld op basis van minder bewijs.’
Professor Beljajev en zijn radicale experiment
Flashforward naar de lente van 1958.
Ljoedmila Troet, een jonge vrouw met kort, bruin haar, klopt aan bij het kantoor van professor Dmitri Beljajev, zoöloog en geneticus. Ze is nog niet afgestudeerd en stikzenuwachtig, maar deze baan moet ze hebben.
De professor blijkt een knappe man met doordringende, bruine ogen. In een tijd dat de meeste Sovjet-wetenschappers neerbuigend doen tegen vrouwen, behandelt hij zijn studentes als gelijke. Sterker nog, Dmitri vertelt Ljoedmila over zijn geheime plan. Ze zal moeten afreizen naar Siberië. Daar, vlak bij de grens met Kazachstan en Mongolië, kan zijn experiment beginnen.
De professor drukt de student op het hart goed na te denken voor ze ja zegt. Het zullen gevaarlijke jaren worden. De communistische leiding beschouwt de evolutietheorie als een kapitalistische leugen en heeft al het genetisch onderzoek verboden. Dmitri’s oudere broer is tien jaar eerder al geëxecuteerd. Naar buiten toe zullen ze het experiment dan ook vermommen als een commercieel onderzoek naar de kostbare huid van vossen.
Maar in werkelijkheid zullen ze iets heel anders proberen.
‘Hij vertelde me’, zal Ljoedmila zich jaren later herinneren, ‘dat hij een vos wilde veranderen in een hond.’
Een ambitieus experiment
Wat de jonge student nog niet wist, was dat ze aan begin stond van een epische zoektocht. Dmitri Beljajev en Ljoedmila Troet zouden samen het geheim van de mens ontrafelen.
Maar het begon met een heel andere vraag: hoe bouw je een vrolijk huisdier? Een eeuw eerder had Charles Darwin al opgemerkt dat gedomesticeerde dieren – varkens, konijnen, schapen – opvallende overeenkomsten vertonen. Ze zijn een stuk kleiner dan hun voorouders. Ze hebben kleinere hersenen en tanden. Ze hebben vaak slappe oren, krulstaarten en witte vlekken in hun vacht. En misschien wel het opvallendste: ze blijven er jeugdig uitzien, ook ná hun kindertijd.
De vraag van Dmitri was simpel: waarom? Waarom zouden talloze boeren, duizenden jaren lang, de voorkeur hebben gegeven aan konijnen en biggetjes met krulstaarten, hangende oren en baby faces, en juist hen hebben doorgefokt? De Russische geneticus had een radicale hypothese. Hij vermoedde dat al die veranderingen slechts een bijproduct waren. Hij vermoedde dat wilde dieren er vanzelf zo uit gingen zien, als er lang genoeg op één eigenschap wordt doorgeselecteerd.
Vriendelijkheid.
Zie hier Dmitri’s plan. De professor wilde in een paar decennia herhalen wat in de natuur millennia had geduurd. Hij wilde een wild beest veranderen in een huisdier. Zijn studieobject, de zilvervos, was nog nooit gedomesticeerd. Zilvervossen waren zo agressief dat je ze moest benaderen met 5 centimeter dikke handschoenen, die reikten tot halverwege je onderarm.
Dmitri zei dat Ljoedmila niet te veel moest verwachten van het experiment. Het zou jaren duren, misschien zelf haar hele leven, en waarschijnlijk niets opleveren. Maar de studente hoefde niet lang na te denken. Een paar weken later zat ze in de trans-Siberië-expres.
Kwispelende vosjes
De fokkerij bleek een enorm complex, met duizenden kooien waar een kakofonie van gegil uit opsteeg. Ljoedmila had alles over de zilvervos gelezen, maar schrok alsnog van hun agressie. Vanaf dat moment ging ze, dag in, dag uit, de kooien langs. Met haar dikke handschoenen controleerde ze hoe de vossen reageerden op haar uitgestoken hand. Als ze lichte twijfel zag, iets van terughoudendheid, dan selecteerde ze die vos om zich voort te planten.
Achteraf is het bizar hoe snel het ging.
Al in 1964, met de vierde generatie vossen, zag Ljoedmila de eerste vos kwispelen. Om zeker te weten dat dit het gevolg was van natuurlijke selectie, en niet was aangeleerd, hadden Ljoedmila en haar collega’s zo min mogelijk contact met de vossen. Maar dat werd steeds moeilijker. Een paar generaties later smeekten de dieren om aandacht. Probeer maar eens nee te zeggen tegen kwispelende en kwijlende puppy-vosjes.
In het wild wordt een vos ongeveer anderhalve maand na geboorte al een stuk serieuzer en agressiever. Maar de vossen van Ljoedmila bleven kinderlijk. Hun leven lang. Het liefst zouden ze de hele dag spelen. ‘Het was net alsof ze het mandaat om volwassen te worden weerstonden’, zou Ljoedmila later schrijven.
Ondertussen werden de fysieke veranderingen steeds duidelijker. De oren gingen hangen. De vossen kregen krulstaarten en vlekken in hun vacht. Hun snuit werd korter en het mannetje ging steeds meer op het vrouwenvosje lijken. De vossen begonnen zelfs te blaffen alsof het honden waren. Na een tijdje reageerden ze als je ze bij hun naam riep, iets dat nog nooit was gezien bij vossen.
En bedenk: Ljoedmila had op geen van deze eigenschappen geselecteerd. Het waren allemaal bijproducten van vriendelijkheid.
De revolutionaire theorie van Dmitri Beljajev
In augustus 1978, twintig jaar nadat het experiment was begonnen, was de wereld van de Russische biologie totaal veranderd. De evolutietheorie was bij nader inzien toch geen kapitalistische leugen en het Politburo wilde laten zien wat de Russische wetenschap in huis had.
In dat jaar wist Dmitri het Internationale Congres van Genetica naar Moskou te halen. De gasten werden ontvangen in het Staats-Kremlinpaleis, waar plek was voor zesduizend man. Na de opening werd onbeperkt champagne geschonken en was er kaviaar in overvloed.
Maar de deelnemers waren pas echt onder de indruk toen Dmitri het podium betrad. Na een korte introductie gingen de lichten uit en begon zijn film te draaien. De voice-over klonk: ‘Gedomesticeerde dieren worden al 15.000 jaar door mensen gehouden.’ Vervolgens huppelde er iets onmogelijks in beeld. Een kwispelende vos. De ‘oohs’ en ‘aahs’ vlogen door de ruimte en toen de lichten weer aangingen, was het geroezemoes nog steeds niet verstomd.
Maar Dmitri was nog niet klaar. In het uur dat volgde deed hij zijn revolutionaire theorie uit de doeken. Hij vermoedde dat de veranderingen bij de vossen alles te maken hadden met hun hormoonhuishouding: de vriendelijke vossen maakten veel minder stresshormonen aan, en meer serotonine (‘het gelukshormoon’) en oxytocine (het ‘knuffelhormoon’).
En o ja, hij geloofde dat zijn theorie niet alleen gold voor vossen.
‘Het kan natuurlijk ook opgaan voor mensen.’
The survival of the friendliest
Achteraf was het een historisch moment.
Twee jaar nadat Richard Dawkins zijn bestseller over zelfzuchtige genen had gepubliceerd – en concludeerde dat we ‘egoïstisch worden geboren’ – kwam een onbekende Rus met een totaal andere theorie. Dmitri Beljajev vermoedde dat we gedomesticeerde apen zijn. Of anders gezegd: hij dacht dat de vriendelijkste mensen tienduizenden jaren lang de meeste kinderen hebben gekregen. The survival of the friendliest.
Als Dmitri gelijk had, zouden we de aanwijzingen in ons eigen lijf moeten vinden. Dan zouden we, net als de zilvervossen, de biggetjes en de konijntjes, kleiner en snoeziger moeten zijn geworden. Dmitri had niet de middelen om zijn hypothese te toetsen, maar inmiddels is de wetenschap veel verder. Onlangs vergeleek een team van Amerikaanse onderzoekers de schedels van mensen die in de afgelopen 200.000 jaar hebben geleefd.
Het patroon was duidelijk. We zijn veel zachter, jeugdiger en vrouwelijker geworden. Ons brein is minstens 10 procent gekrompen en ook onze tanden en kaakbotten zijn, zoals anatomen het noemen, ‘pedomorfisch’ geworden. Lees: kinderlijk.
Als je onze gezichten vergelijkt met die van Neanderthalers, is het verschil nóg duidelijker. Onze schedels zijn korter, ronder en hebben een kleinere wenkbrauwboog. Wat honden zijn vergeleken met wolven, zijn wij ten opzichte van Neanderthalers. En zoals honden op de pups van wolven gingen lijken, gingen wij eruit zien als baby-aapjes.
Wij zijn homo puppy.
Het wonderlijke is dat al deze veranderingen ongeveer 50.000 jaar geleden begonnen, op het moment dat de Neanderthaler verdween en homo sapiens een Big Bang aan uitvindingen deed (betere slijpstenen, hengels, bogen, kano’s, hippere grotschilderingen en nog veel meer). In evolutionair opzicht is hier moeilijk kaas van te maken. Mensen werden slapper, kwetsbaarder en kinderachtiger. We kregen een kleiner brein, terwijl onze wereld steeds ingewikkelder werd.
Waarom? Hoe kon homo puppy de wereld veroveren?
Een puppy-expert in de trans-Siberië-expres
Er is niemand die deze vraag beter kan beantwoorden dan de grootste puppy-expert ter wereld. Brian Hare was als kind al gek op honden. En dus koos hij voor de studie biologie – om er vervolgens achter te komen dat wetenschappers nauwelijks geïnteresseerd waren in honden. De reden? Honden zijn schattig, maar niet al te snugger.
Brian kwam terecht in de klas van Michael Tomasello, een van de grootste biologen van de afgelopen decennia. De Duitse professor deed onderzoek naar veel interessantere beesten: chimpansees. Ergens in zijn tweede jaar, Brian was net 19, mocht de student helpen bij het afnemen van een intelligentietest.
Het ging om de klassieke object choice test, waarbij een traktatie wordt verstopt en de deelnemers hints krijgen over waar het voedsel ligt. Peuters scoren hier uitstekend op, maar chimpansees bakken er niets van. Hoe hard Tomasello en zijn studenten ook wezen naar de plek waar ze een banaan hadden verborgen, de apen snapten het niet.
Na weer een lange dag knikken en gebaren, floepte Brian het er maar gewoon uit.
‘Ik denk dat m’n hond het wel kan.’
‘Natuurlijk’, lachte professor Tomasello.
‘Nee, ik meen het serieus’, zei Brian. ‘Ik wed dat hij wel slaagt voor de test.’
Waarom honden zo slim zijn
Twintig jaar later is Brian Hare professor in de evolutionaire antropologie aan Duke University in North Carolina. Hij heeft een grote bos haar, een vriendelijk gezicht en is nog maar net veertig. Toch heeft hij meer ontdekkingen gedaan dan de meeste wetenschappers in hun hele carrière.
In een reeks zorgvuldige experimenten heeft Brian laten zien dat honden behoorlijk intelligent zijn. Soms zelfs intelligenter dan chimpansees, al hebben ze een kleiner brein. Wetenschappers begrepen er aanvankelijk niets van: waarom slaagden honden wel voor de object choice test? Waar hadden ze die intelligentie vandaan?
Van hun voorouders, de wolven, kunnen ze niet hebben geërfd. Wolven scoren net zo slecht op de test van Brian als chimpansees en orang-oetans. En honden hebben het ook niet geleerd van hun baasjes, want puppy’s van nog maar negen weken oud slagen al voor de object choice test. (Dan hebben ze nog maar net hun ogen geopend en hun eerste stapjes gezet.)
Een collega van Brian, de bioloog Richard Wrangham, vermoedde dat het talent van honden zomaar is ontstaan, net als die krulstaarten en hangoren. Sociale intelligentie zou een toevallig bijproduct van domesticatie zijn. Maar Brian geloofde er niets van. Zoiets cruciaals kan toch geen ongeluk zijn? De jonge bioloog vermoedde dat onze voorouders de slimmere honden heel bewust hebben doorgefokt.
Er was maar één manier waarop Brian zijn gelijk kon bewijzen.
Hij moest naar Siberië. Jaren geleden had hij eens gelezen over een obscure Russische geneticus, die een vos in een hond zou hebben veranderd. Toen Brian een paar maanden later uit de trans-Siberië-expres stapte – dit was in 2003 – hadden Ljoedmila en haar team al 45 generaties vossen doorgefokt. Brian was de eerste buitenlander die met de zilvervossen aan de slag ging. En natuurlijk begon hij met de object choice test.
Als hij gelijk had, zouden zowel de vriendelijke als de agressieve vossen moeten falen. Dmitri Beljajev had de vossen immers op vriendelijkheid geselecteerd, niet op intelligentie. Maar als Richard gelijk had, en intelligentie een toevallig bijproduct is van vriendelijkheid, zouden de doorgefokte vossen met vlag en wimpel moeten slagen.
Lang verhaal kort: Richard had gelijk, Brian zat ernaast. Of zoals Brian zei: ‘Het zette mijn wereld totaal op z’n kop.’
Tot die tijd was altijd aangenomen dat domesticatie dieren dommer maakt. Hun brein krimpt en vaardigheden die in het wild nodig waren, gaan verloren. Je kent de clichés wel: zo slim als een vos, zo dom als een varken. Maar Brian kwam tot een totaal andere conclusie. ‘Als je een slimme vos wil’, schreef hij. ‘selecteer je niet op slimheid, maar op vriendelijkheid.’
Wat mensen uniek maakt
Wat maakt mensen uniek? Waarom hebben wij musea gebouwd, terwijl de Neanderthalers in de vitrines liggen?
Laten we nog één keer kijken naar de resultaten van die 38 testjes onder primaten en peuters. Ik moet bekennen dat ik eerder één categorie heb weggelaten. De deelnemers werden op nog een vierde vaardigheid getoetst: social learning. Het vermogen om iets te leren van een ander.
Ik zou geen grafiek weten waarin het geheim van de mens beter wordt samengevat. Op bijna iedere mentale vaardigheid scoren chimpansees en orang-oetans even goed als kinderen van 2,5 jaar oud. Maar als er iets te leren valt, zijn peuters totaal superieur. De meeste kids scoren 100 procent, de meeste apen 0.
Kinderen zijn hypersociale leermachines. Ze zijn geboren om te leren, te verbinden en te spelen. Vind je het nu nog gek dat blozen de enige uniek menselijke gezichtsuitdrukking is? Blozen is een typisch sociale vaardigheid. Mensen die blozen laten merken dat ze geven om wat anderen van ze denken. Dat schept vertrouwen, waardoor we beter kunnen samenwerken.
Dat blijkt ook als we elkaar in de ogen kijken. Mensen hebben iets bijzonders in hun opslag: oogwit. Dat betekent dat we de richting van elkaars blik kunnen volgen. Alle andere primaten produceren melanine (pigment) om hun ogen donker te maken en de richting van hun blik te verbergen. Maar wij zijn een open boek voor elkaar. We geven onze blik aan iedereen weg.
Hoe zouden vriendschap en romantiek eruit zien als we elkaar niet in de ogen kunnen kijken? Hoe zouden we elkaar nog kunnen vertrouwen? Brian Hare vermoedt dat onze unieke ogen eveneens het product zijn van domesticatie. (Domesticatie heeft invloed op de expressie van melanine in ons lijf, wat ook de witte vlekken in de vacht van Dmitri’s vossen verklaart.) Dat wil zeggen: steeds vriendelijkere mensen lieten met hun oogopslag steeds meer zien van wat er in hen omging.
En dan hebben we nog het verdwijnen van onze grote wenkbrauwboog. Je ziet deze torus supraorbitalis nog altijd bij chimpansees, orang-oetans en in de schedels van Neanderthalers. Wetenschappers vermoeden nu
dat de boog de communicatie bemoeilijkte, want inmiddels kunnen we onze wenkbrauwen op heel wat subtiele manieren gebruiken.
Probeer het maar eens: kijk verrast, meelevend of afkeurend, en merk op hoe druk je wenkbrauwen in de weer zijn.
Onze emoties lekken aan alle kanten uit ons lijf
Mensen hebben, kortom, geen pokerface.
Onze emoties lekken aan alle kanten uit ons lijf. We zijn gebouwd om verbindingen te leggen met de mensen om ons heen. En dit is geen handicap, het is onze grootste troef. Sociale mensen zijn namelijk niet alleen leuker gezelschap, ze zijn op de lange termijn ook slimmer.
De eenvoudigste manier om dit te begrijpen is door je een planeet voor te stellen met twee menssoorten: de Genieën en de Na-apers. De Genieën zijn briljant: één op de tien komt tijdens zijn leven met een geweldige uitvinding (laten we zeggen: een hengel om te vissen). De Na-apers zijn veel dommer. Van de duizend Na-apers leert maar één iemand zichzelf vissen. Oftewel: de Genieën zijn honderd keer zo slim als de Na-apers.
Toch hebben de Genieën een nadeel. Ze zijn niet erg sociaal. Gemiddeld hebben ze maar één vriend die ze, mochten ze de hengel uitvinden, ook leren vissen. De Na-apers hebben tien vrienden en zijn dus tien keer zo sociaal. Laten we aannemen dat het niet makkelijk is om iemand te leren vissen, en dat dit in slechts de helft van de gevallen lukt.
De grote vraag: welke groep zal het meeste van de uitvinding profiteren? Het antwoord, zo rekent de antropoloog Joseph Henrich voor, is dat één op de vijf Genieën zal leren vissen, waarbij de helft het zelf heeft uitgevogeld en de andere helft het van een ander heeft. En bij de Na-apers? Slechts 0,1 procent zal zichzelf leren vissen, maar toch zal maar liefst 99,9 procent het kunnen!
In zijn eentje was een Neanderthaler misschien wel slimmer dan een homo sapiens, maar wij waren veel beter in plagiëren
Eigenlijk waren de Neanderthalers een soort Genieën. Ze hadden een groter individueel, maar een kleiner collectief brein. In zijn eentje was een Neanderthaler misschien wel slimmer dan een homo sapiens, maar wij waren veel beter in plagiëren. Als zij een razendsnelle Mac waren, dan waren wij een ouderwetse pc – mét wifi. We waren dommer, maar beter verbonden.
Er zijn zelfs wetenschappers die vermoeden dat onze taal het product is van onze vriendelijkheid. Taal is bij uitstek iets dat Na-apers van elkaar kunnen leren. Zoals de vossen van Ljoedmila begonnen te blaffen, zo begonnen wij te praten.
Het mysterie ontrafeld
Maar wat is er dan met de Neanderthalers gebeurd? Heeft homo puppy ze toch afgeslacht?
Dat verhaal doet het misschien goed in spannende bestsellers en documentaires, maar er is geen enkel archeologisch bewijs voor. Het is veel waarschijnlijker dat mensen beter bestand waren tegen het barre klimaat, omdat we beter samenwerkten. We hebben onze familie afgetroefd met liefde en seks in plaats van oorlog en haat.
En dat deprimerende boek, The Selfish Gene? Dat paste helemaal in de tijdgeest van de jaren zeventig. In hetzelfde jaar bombardeerde het tijdschrift New York het hele decennium tot de Me Decade. Maar inmiddels is de wetenschap veel verder. Strijd en concurrentie zijn belangrijk, maar iedere eerstejaars biologie leert nu dat samenwerking nog belangrijker is in de evolutie van het leven.
Eigenlijk is dat een oude waarheid. Het is een gedachte die jagers en verzamelaars van over de hele wereld delen, van de koudste toendra’s tot de heetste woestijnen. Onze voorouders zetten het individu zelden op een voetstuk. Ze zagen de mens als onderdeel van iets veel groters, verbonden met alle dieren, planten, en Moeder Aarde.
Ze begrepen de menselijke conditie beter dan wij nu.
Kan het toeval zijn dat we letterlijk ziek worden van eenzaamheid? Dat een gebrek aan contact vergelijkbaar is met het roken van vijftien sigaretten per dag? Dat we gezonder en gelukkiger worden van een diepere band met de natuur? En dat een huisdier de kans op een depressie verkleint?
Mensen hunkeren nu eenmaal naar samenzijn en samenspel. Onze geest heeft evenveel behoefte aan contact als ons lijf aan voedsel. Uiteindelijk is het die drijfveer, boven alle andere, die homo puppy naar de maan heeft gebracht.
Ineens vond ik de evolutietheorie niet zo deprimerend meer. Misschien is er geen god, schepper of kosmisch plan. Misschien is ons bestaan een bizar toeval, na miljoenen jaren van blinde evolutie. Maar we zijn in ieder geval niet alleen. We hebben elkaar.
Mijn belangrijkste bronnen bij dit artikel
- Brian Hare en Vanessa Woods, The Genius of Dogs.
- Lee Alan Dugatkin en Ljoedmila Troet, How to Tame a Fox (and Build a Dog).
- Joseph Henrich, The Secret of Our Success.
- Brian Hare, ‘Survival of the Friendliest’, Annual Reviews.