Lezen of luisteren: Op pad met de dominee die wil voorkomen dat bendeleden elkaar doodschieten

Arjen van Veelen
Correspondent Natuur

Welkom bij de tweede aflevering van Amerikanen lopen niet, waarin ik verhalen vertel over het vergeten Amerika. Dit keer maak ik een nachtwandeling in een gevaarlijke buurt, met een dominee die bendeleden ervan tracht te weerhouden elkaar dood te schieten. Maar het lukt hem nauwelijks zijn eigen zoontje in toom te houden.

Dominee Kenneth McKoy is een rijzige man met zwarte dreadlocks waar al wat zilver in glinstert. Hij draagt Nikes en heeft de rust over zich van een staatsman op leeftijd.

Elk weekend loopt hij met een kleine groep vrijwilligers door de gevaarlijkste straten van St. Louis. Hij gaat naar de plekken waar jonge mensen elkaar doodmaken op de tijdstippen dat ze elkaar doorgaans doodmaken. En dan vraagt hij ze om ermee te stoppen. Of soms geeft hij ze alleen een hug.

Hij doet dit elke donderdag, vrijdag en zaterdag. Hij begint steeds om elf uur ’s avonds en loopt door tot twee uur ’s ochtends. Op zondag gaat hij voor in de kerk, de Progressive AME Zion Church, een minikerk in een slechte buurt – maar veel liever is hij op straat. Net als Jezus, zegt hij, die predikte ook vooral met zijn voeten.

Ik ontmoette McKoy voor het eerst in een koffietentje, een paar maanden geleden. Het moordcijfer in St. Louis was toen al een paar jaar aan het stijgen. St. Louis was zelfs de ‘moordhoofdstad van de Verenigde Staten’ geworden. Er vielen hier inmiddels meer doden per inwoner dan in beruchte steden als Chicago of Detroit.

Om een beeld te geven wat dat betekent: stel je voor dat er in Amsterdam niet gemiddeld eens per maand, zoals nu, maar iedere dag twee mensen worden vermoord. Dag in, dag uit, 365 dagen per jaar. Tel daar de duizenden gewonden bij op. Elke dag helikopters boven je wijk. Dan heb je een idee van het geweld in St. Louis.

Waarom McKoy ’s nachts de straat op gaat

Die eerste keer vertelde McKoy me waarom hij begon met zijn nachtelijke wandelingen. Dat was nadat hij eens de begrafenis had moeten leiden van een jongen van zeventien, die was doodgeknuppeld vanwege een drugsruzie. Voor zijn dood had de jongen McKoy nog gevraagd of hij niet een baantje wist. ‘Ik heb niet hard genoeg voor hem gezocht’, zei de dominee boven zijn koffie.

Er was nog een reden dat hij dit deed, vertelde hij toen, een persoonlijke reden. Namelijk zijn zoon van 22, die lid is van de bende de Crips. McKoy kreeg eens een telefoontje uit het ziekenhuis waar zijn zoon was opgenomen.

In het ziekenhuis trof hij zijn zoon huilend aan, nog onder het bloed. ‘Ze probeerden me te vermoorden!’ had hij geroepen

De rit ernaartoe duurde een kwartiertje, maar voelde voor McKoy als de langste van zijn leven. In het ziekenhuis trof hij zijn zoon huilend aan, nog onder het bloed. ‘Ze probeerden me te vermoorden!’ had hij geroepen. Hij had het overleefd.

Ook daarom wilde McKoy dus dat ze stoppen met schieten. Maar dat zelfs zijn eigen zoon tot voor kort nauwelijks naar hem luisterde, geeft aan hoe moeilijk zijn missie is.

De eerste keer dat hij ’s nachts de wijk introk hing er een dichte mist over de straten. Hij zag de gestalten van een tiental drugsverslaafden opdoemen. ‘Het leek wel een zombiefilm’, zegt McKoy. Hij durfde hen eerst niet te naderen, maar deed het toch. Hij deelde eten uit, ging hen voor in gebed. Ze waren dankbaar.

In de weken erna werd hij minder vriendelijk begroet. Wat was het geval: de politie had drugspanden opgerold in de straten waar hij had gelopen. Nu dachten de drugshandelaren dat hij daar iets mee te maken had en kreeg hij doodsbedreigingen.

Maar als ik echt wilde weten hoe het ’s nachts op straat is, zei McKoy die eerste ontmoeting, moest ik maar eens met hem meelopen, ’s nachts, in, zoals het in psalm 2 heet: the valley of the shadow of death.

De nacht van de wandeling

Een paar weken later arriveer ik op de afgesproken plek, een verlichte, vrijwel lege parkeerplaats bij een Burger King, waar de laatste gasten vertrekken. Het is langs Delmar Boulevard, niet ver van het academisch ziekenhuis waar mijn vrouw werkt, maar het is een andere wereld. We zullen richting het noorden lopen.

Kijk, daar komt de dominee al aanrijden. In zijn achterbak liggen zakken met sandwiches, chips en waterflesjes. En een bijbel, maar die laat hij op de hoedenplank achter.

‘Dit is mijn kogelvrij vest’, zegt McKoy als hij zijn witte boordje omdoet. Zijn vaste groepje bestaat uit wandelaars van verschillende kerken, maar er zijn ook atheïsten bij. Deze avond lopen er ook twee activisten mee die eerder demonstreerden in de straten van Ferguson. Bang zijn ze niet, vertellen ze me. In Ferguson, daar waren ze pas bang: voor de politie, voor het traangas.

We lopen uit het licht van de parkeerplaats, de hoek om, het donker in. We komen bij de Hodiamont Tracks: een straat waar ooit een tram liep en waar nu veel drugs gedeald en gebruikt worden. Halverwege treffen we een groepje daklozen. McKoy houdt halt en geeft ons zakjes met eten en water, om uit te delen.

Een van de daklozen vertelt ons dat hier gisternacht een vrouw is neergestoken. Er hangt spanning in de lucht, zegt de dominee als we verder gaan, hij merkt het aan de intonatie waarmee de mensen onderweg ‘Y’all be careful!’ zeggen.

De hoofdweg over, langs betonblokken die een weg afsluiten, een zijstraat in. Hier is de helft van de huizen drugspand, weet McKoy, en er wordt regelmatig geschoten.

Nu is het rustig. Op een straathoek verderop in het licht van een lantarenpaal hangen wat jongens. McKoy spreekt er twee aan, rond de twintig zijn ze. We vormen een cirkel met de twee jongens, houden elkaars handen vast. De dominee bidt hardop, de rest buigt het hoofd.

Later hoor ik dat de jongens in een bende zitten. Het zijn niet de goudbehangen macho’s die ik ken van Netflix. Ze zijn niet cool, eerder zelf bang.

Ook de bendeleden willen leven

In het begin waren de mensen hier heel wantrouwend, zegt McKoy. Eén keer werd, bij wijze van waarschuwing, met een AK47-machinegeweer een salvo in de lucht gevuurd. Een andere keer bleef een auto alsmaar rondjes om zijn wandelgroepje rijden, het was duidelijk bedoeld als intimidatie.

Desondanks heeft hij beide keren de bendeleden benaderd en uitgelegd dat hij hun drugshandel helemaal niet wil verstoren; hij wil alleen dat ze elkaar niet doodschieten.

Het gekke is – nee, het logische – dat willen die jongens zelf ook niet. Ze willen leven. Inmiddels vragen ze hem soms of hij voor hen wil bidden.

We lopen nu net ten zuiden van The Ville, een van de beruchtste wijken van St. Louis, maar nog niet lang geleden woonde hier de succesvolle zwarte middenklasse. Hier woonden in de jaren vijftig en zestig beroemdheden als Josephine Baker en Tina Turner.

Hij benaderde de bendeleden en legde uit dat hij hun handel in drugs niet wil verstoren, hij wil alleen dat ze elkaar niet doodschieten

Chuck Berry, de uitvinder van de rock ’n roll, groeide hier in de buurt op, schreef zijn bekendste nummers, zoals Maybellene en Johnny B. Goode, en dat deed hij in een huis dat even leeg en verlaten is als zoveel andere hier.

We passeren een nachtclub, een parkeerplaats vol gepimpte auto’s, dichtgetimmerde panden die er ’s nachts nog schimmiger en grimmiger uitzien dan overdag. Na een uur lopen gaan we zitten op enkele betonblokken waar een donkere zijstraat op doodloopt. Even een pauze. Goed moment om zelf wat te eten.

Maar we zitten nog maar een paar minuten, als er van achter onze rug, uit de afgesloten straat, een auto op ons af komt rijden – heel langzaam. De dominee staat traag op en loopt verder, wij volgen zwijgend. Voor het eerst die avond oogt McKoy nerveus.

De auto komt steeds dichterbij, maar vlak voor hij de betonblokken bereikt, draait hij om ze heen, en rijdt over de stoep en het gras de weg op. ‘Zo naderen ze je als ze gaan schieten’, zegt McKoy even later in een parkje, naast een standbeeld van Martin Luther King.

Zelfkastijding, boetedoening of iets anders?

Als we rond twee uur ’s nachts terug zijn bij onze parkeerplaats, hebben we nog geen enkel schot gehoord. Ik voel een grote opluchting dat we weer veilig terug zijn, vind het wel mooi geweest. Maar McKoy? Die loopt hier elk weekend, week in, week uit. Het lijkt bijna zelfkastijding, een boetedoening, denk ik als ik diep in de nacht thuiskom: alsof hij zichzelf wil offeren – alsof hij een schietschijf is.

Zo ziet hij het zelf niet, vertelt hij me tijdens de wandeling. Het is eerder dat hij zich hypocriet zou voelen als hij het niet deed. Anders zou hij alleen maar mooie woorden preken. En daarbij: het heeft ook effect, daarom gaat hij ermee door.

Zo was er de nacht dat ze een nerveuze jongen troffen die met hen mee wilde lopen. Ze baden met hem. Hij tilde zijn shirt op, en toonde een pistool: hij was op weg om iemand neer te schieten met wie hij ruzie had.

De dominee had hem bij zijn schouders gegrepen, op hem ingepraat. ‘Heb je een zoon?’ Ja. ‘Wat moet je zoon dan straks zonder jou, als jij in de cel zit, of dood bent?’

Zo praatte hij op hem in. En de gestreste jongeman zag van zijn plan af. Weken later kwam McKoy hem weer tegen, de jonge man bedankte hem nu dat hij zijn leven had gered.

Is de dominee dan nooit bang? Ik had hem toch nerveus gezien? Ja, maar de dominee houdt meer van deze straatjongens dan dat hij bang voor ze is, zei hij. Misschien, bedenk ik, omdat hij zijn eigen zoon in hen herkent. Of zichzelf.

Waarom doodgaan hier niet altijd je eigen schuld is

Kun je houden van mensen die anderen neerschieten? Zijn ze dat wel waard? Veel mensen in deze stad denken van niet, lijkt het. Ze zeggen dingen als: ‘Ik heb het zelf ook niet makkelijk gehad toen ik opgroeide, maar ik heb gewoon hard gewerkt, mijn kansen gepakt, er zijn geen excuses.’

Of: ‘Waarom gaan ze nou nooit de straat op tegen het geweld dat ze zichzelf aandoen?’ Of: ‘Die zwarten klagen over geweld van de politie, maar waarom schieten ze elkaar dan dood?’

Dat laatste is op zich een interessante vraag – waarom ‘ze’ elkaar neerschieten. Al lijken de mensen die hem stellen vaak niet geïnteresseerd in het antwoord. Het is voor hen eerder een retorische vraag, waarin hun antwoord al verpakt is: dat het de eigen schuld is van de zwarte Amerikanen dat ze doodgaan.

Wie een serieus antwoord wil, moet eerst dit begrijpen: zoals alles in St. Louis – de wijken, de kerken, de vakbonden, de scholen – zijn ook de moordcijfers per ras verdeeld. Witte mensen doden vooral witte mensen, zwarte mensen doden vooral zwarte mensen. Elke groep doodt ‘elkaar’.

Vuurwapengeweld komt inderdaad veel meer voor bij zwarte mensen: ongeveer tachtig procent van zowel de daders als de slachtoffers van al die moorden zijn zwarte Amerikanen. Waarom zijn de cijfers daar zo hoog?

‘Onze kinderen zijn gestopt met bang zijn om te sterven’, zei de eigenaresse van Fresno’s Diner

‘Onze kinderen zijn gestopt met bang zijn om dood te gaan’, zei de eigenaresse van een restaurantje waar ik weleens kwam, Fresno’s Diner. Ook in deze buurt werd al jaren veel geschoten. De eigenaresse had haar eigen zoon verloren aan geweld. Een andere zoon had in de gevangenis gezeten.

Gestopt met bang te zijn voor de dood. Niet vanwege een of andere stoïcijnse filosofie, maar omdat ze niets te verliezen hebben. Je leven is in deze wijk toch al weinig waard. Zelfs de politiechef van St. Louis – niet bepaald een geitenwollensokkentype – zei het met zoveel woorden tegen de lokale krant: ‘Het is armoede, gebrek aan banen, gebrek aan opleidingskansen.’

Wanhoop, zo simpel is het. Het verklaart ook het zogenaamde ‘mysterie’ dat schietpartijen vaak niet om drugs of om bendeoorlogen gaan, dat er geen ‘ratio’ achter lijkt te zitten.

Tegelijk: was het maar zo simpel. Want in Amerika is er nog altijd die hardnekkige mythe dat iedereen, zwart of wit, gelijke kansen krijgt. En dat wie faalt, gewoon zijn eigen glazen heeft ingegooid. Geen wanhoop, maar eigen schuld. Nee, hier doen de meeste mensen niet aan verzachtende omstandigheden, maar roepen ze: eigen verantwoordelijkheid.

Dat gedachtegoed verander je niet zomaar.

Hoe Amerikanen denken over drugs

Hoewel. De afgelopen jaren is in Amerika het denken over drugsmisbruik flink aan het veranderen. Ook zo’n onderwerp waarover men vroeger vooral dacht: eigen verantwoordelijkheid.

De afgelopen jaren is er in Amerika een nieuwe heroïne-epidemie gegroeid. Negentig procent van de nieuwe gebruikers zijn witte Amerikanen. De sterkst groeiende groep nieuwe gebruikers bestaat uit welvarende huisvrouwen en scholieren. Ook in de rijkere suburbs komen nu jonge mensen om het leven door overdoses. En driekwart van de Amerikaanse heroïneverslaafden begint te gebruiken via onschuldig ogende pijnstillers.

Stel, je hebt rugklachten en stress. Je gaat naar de dokter en krijgt pijnstillers voorgeschreven. Je stopt er steeds meer in je lijf. Je ziet ze niet als drugs, want voor die pijnstillers wordt op tv veel reclame gemaakt.

Tot je ze niet meer kunt betalen, maar wel verslaafd bent. Dan schakel je over op heroïne: veel goedkoper en minstens zo effectief. Heroïne kopen blijkt niet eens zo moeilijk. ‘Ga in North St. Louis naar een willekeurig tankstation en vraag maar rond’, vertelde een ex-verslaafde me eens. In de metropool St. Louis stierven de afgelopen zeven jaar al 2.300 mensen door overdoses.

Afijn, nu pas, nu heroïneverslaving ook de witte middenklasse treft, klinkt er in de VS de roep om de drugswetten aan te passen.

Sinds enkele jaren zijn er in de suburbs rondom St. Louis wekelijkse wandeldemonstraties tegen heroïne. Moeders en vaders en kinderen houden borden in de lucht met de namen van familieleden die aan heroïne gestorven zijn.

‘Walking for Wellness’ heet de campagne. Week in, week uit laten deze demonstranten zien dat drugsverslaving geen keuze is, maar een ziekte die je kan overkomen. En als het slecht weer is, lopen ze ook, in het overdekte winkelcentrum.

Je kunt je afvragen wat het voor zin heeft, al dat gewandel. Ik had dezelfde vragen toen ik meeliep met McKoy, door de vallei des doods. Maar hij bleef gewoon doorwandelen.

Vader en zoon samen op stap

Maanden later loop ik nog eens met hem mee. Het is Goede Vrijdag, de dag dat Jezus stierf voor de zonden van de mensheid. Er is vandaag alleen een korte wandeling, met een wat grotere groep. De dominee heeft dit keer een metershoog houten kruis mee dat hij op zijn schouder torst.

Zijn zoon, het bendelid, is er nu ook bij. Hij heeft een kunstdijbeen gekregen, hij wil dit straatleven niet meer. Terwijl we lopen, zet McKoy een hymne in:

There is a fountain filled with blood Drawn from Immanuel’s veins; And sinners, plunged beneath that flood, Lose all their guilty stains

Zullen de mensen echt stoppen elkaar te doden? Zal dat bidden en zingen echt iets uitrichten tegen die kogels?

Zullen de mensen echt stoppen met elkaar te doden? Zal dat bidden en zingen echt iets uitrichten tegen die kogels? Ik denk het niet, hooguit biedt het een enkeling troost, wat zeker niet onbelangrijk is.

McKoy geeft hoop. Want hij is moedig. En dan bedoel ik niet de moed om je ’s nachts in de vuurlinie te begeven, maar de moed om van daders te houden, omdat ze evengoed slachtoffers zijn.

Dat is, zeker in dit land, een radicale liefde.

Deze podcast is geproduceerd en geregisseerd door Stefan van Duyn (Thinium Audioboekproducties).​ Wil je meer verhalen vanuit het hart van Amerika? Lees dan mijn gelijknamige boek uitgegeven door De Correspondent. Of ga naar Daar vind je alle verhalen die ik voorlees terug, inclusief foto’s en verwijzingen. En kun je, als je wilt, ook met me in gesprek over Amerika.