Chuck wil asiel aanvragen in Europa, zegt hij op de chat. Vanwege Donald Trump, grapt hij.

Maar is het wel een grap?

Ik leerde Chuck kennen toen ik nog in St. Louis woonde. Ik zag hem voor het eerst in een eettentje in het arme noorden van de stad.

Of eigenlijk stelde de serveerster me aan hem voor: een zwarte, kaalgeschoren jonge man in een mouwloos shirt. Hij zat aan een tafeltje en leek verdiept in een pizza.

Hij is ook schrijver, zei de serveerster. Op een toon alsof ze zei: hij is ook eenzaam.

Chuck vond het prima dat ik bij hem aanschoof. Hij was inderdaad schrijver, bevestigde hij.

En hij kon me zo wel wat van de schriftjes laten zien die hij in eigen beheer uitgaf en ook zelf illustreerde.

Chuck was bijna afgestudeerd in de filosofie; hij hoefde alleen zijn scriptie nog af te maken. Daarnaast werkte hij als orderpicker in een magazijn. Tijdens het orderpicken beluisterde hij audioboeken op zijn telefoon. Op die manier las hij heel veel, alles door elkaar, van Tolkien tot Borges.

We lieten onze cola bijvullen en spraken over onze favoriete schrijvers. We bleken er een paar gemeen te hebben. Maar wat mijn belangstelling vooral wekte, was het feit dat Chuck in de wijk Baden bleek te wonen.

Kuuroord Baden is nu getto

Baden, daar was ik weleens doorheen gefietst, tijdens een van mijn zwerftochten. De wijk lag in het uiterste noorden van St. Louis: een vervallen negentiende-eeuwse driehoek, ingeklemd tussen het spoor, de Mississippi en twee oude begraafplaatsen. Baden was ooit een zelfstandig stadje, gesticht door arme Duitse immigranten, die hier hun utopia wilden metselen.

Men zegt dat de lieflijke ligging – zo tegen de heuvels van de Mississippivallei aan – hen deed denken aan thuis, aan de Rijn. Daarom noemden ze hun stadje Baden, naar het Duitse adellijke kuuroord.

Als je nu door Baden rijdt, zie je alleen als je je ogen half dichtknijpt nog wel iets terug van dat gedroomde rivierstadje

Inmiddels wonen er vrijwel alleen maar zwarte Amerikanen. Als je nu door Baden rijdt, zie je alleen als je je ogen half dichtknijpt nog wel iets terug van dat gedroomde rivierstadje. Op de heuvel in het centrum staat nog altijd de oude Duitse hervormde kerk, met zijn ranke spits.

Maar in het grasveld ervoor ligt afval en in de straten rondom zijn veel panden dichtgetimmerd. Kuuroord is nu getto.

Maar getto – dat woord zal Chuck niet gauw gebruiken. Baden is zijn thuis. En Baden is volgens hem ook lang niet de slechtste wijk van de stad – waar hij gelijk in heeft; er zijn altijd plekken waar het erger is, zoals er ook in Baden zelf veel slechtere straten zijn dan de zijne, en zoals er in zijn straat ook mindere huizen te vinden zijn dan de best aardige woning van zijn ouders.

Na die eerste ontmoeting met Chuck kocht ik een paar van zijn bundels. The Imperative, heette er een. Met poëzie, essays, korte verhalen en tirades, die allemaal gesitueerd zijn in de genadeloze binnenstad van St. Louis.

Rode draad is het personage Adrian, een jonge man die door St. Louis struint, waar de ‘verlaten winkels en huizen heiligdommen zijn voor de vergetenen’. Een stad waar je steeds te horen krijgt dat je je geboortegrond, deze onheilsplek, moet verlaten:

“There’s nothing here…”

“Leave.”

“Go to a better city.”

“Go to college…”

“I would kill all the useless motherfuckers who say that bullshit. […] The answer to our future is here.”

Adrian wil niet weg uit de stad, ondanks een mysterieuze geweldsepidemie die er gaande is. Op een dag struint hij over de kapotte stoepen en stuit op een groep jonge mensen rondom een lichaam. ‘It’s a fucking body, nigga!’ roept er eentje. Later ontpopt hij zich zelf tot moordenaar, een artistieke seriemoordenaar, welteverstaan: ‘Although people will never admit it, the murder of a stranger is entertaining.’

Wees niet bang als witte man

Later bezocht ik een poëzieavond waar Chuck optrad en we spraken ook een paar keer af in het centrum. Chuck verzekerde me trouwens dat ik niet zo schichtig hoefde te zijn als ik in de noordelijke wijken kwam. Er werd weliswaar veel geschoten, maar de mensen schieten er vooral op mensen die ze kennen. En zeker niet zomaar op mij, een witte man. Want daar kwam alleen maar gedonder van.

Na verloop van tijd kwam hij steeds vaker bij ons over de vloer. Ik leerde dat hij thuis ‘Cum Laude’ werd genoemd, omdat hij als enige was gaan studeren. De familie van Chuck was hier twee generaties eerder vanuit Arkansas komen wonen, tijdens de Great Migration. Zijn vader was gepensioneerd fabrieksarbeider, Vietnamveteraan. Een oudere broer zat in de gevangenis, vanwege doodslag.

‘Onterecht’, voegde Chuck er meteen aan toe.

Ik wist dat het zomaar waar kon zijn. ‘The system is rigged’, zei ik.

En nu, maanden later, grapt hij op de chat dat hij naar Europa wil vluchten.

Hij is inmiddels afgestudeerd in de filosofie, vertelt hij. Hij heeft nieuw werk gevonden in de keuken van een sandwichshop, het betaalt iets beter dan orderpicken in het magazijn. En hij heeft, zo vertelde hij me, een Smith & Wesson 9mm-pistool en een AR-15 automatisch geweer gekocht. Ter zelfverdediging.

Hij wil weten of hij bij ons kan logeren. Hij heeft een meevaller van duizend dollar, zegt hij, iets met studiegeld dat hij terugkreeg nu hij zijn diploma heeft. Chuck is nooit buiten Amerika geweest, stranden heeft hij nooit gezien, alleen de modderige oever van de Mississippi. Nooit eerder zat hij zo lang in het vliegtuig.

Ik denk een schema uit om zoveel mogelijk hoogtepunten in een driedaags weekend te persen, te beginnen bij de pier van Scheveningen en dan via Parijs naar het Zwarte Woud en terug via Heidelberg, een driehoek van ongeveer zestienhonderd kilometer. Voor Parijs reken ik anderhalf etmaal.

‘Vind je het spannend?’ app ik als hij op het vliegveld van Chicago is. ‘It’s scary’, schrijft hij terug, ‘8 hours over the historic death trap of the Atlantic’.

‘Hun wapens zijn niet eens doorgeladen’

Hij komt de aankomsthal uit in een bruin leren jack met een zwarte capuchon over zijn hoofd. We nemen de trein die langs de tulpenvelden voert. Het is zijn eerste keer met de trein. Ik vertel hem over het reisschema: strak, maar haalbaar. Zoals die filmscène van Jean-Luc Godard, zeg ik: twee jongens die door alle zalen van het Louvre rennen, alles zien in een recordtijd van negen minuten en 45 seconden.

‘Wat denk je dat er gebeurt’, zegt hij, ‘als een zwarte man door het Louvre gaat rennen?’

Vanaf station Hollands Spoor lopen we via de Schilderswijk naar het huis van Spinoza, waar Chuck een selfie maakt. Het is tegenover een stukje rosse buurt. Daar wil hij ook een foto van maken, maar ik heb er geen zin in. Ik wil hem het Binnenhof laten zien: oude kastelen, die hebben ze in Amerika niet. Hij is er vooral gefascineerd door de wapens van de militaire politie die er patrouilleert in het kader van een toegenomen dreiging.

Wat denk je dat er gebeurt als een zwarte man door het Louvre gaat rennen?’

‘Die wapens stellen weinig voor’, zegt hij. ‘Ze zijn niet eens doorgeladen.’

De volgende middag, nadat ik een krantendeadline heb gehaald, vertrekken we naar Parijs. Ik heb vermoeide ogen van het schrijven, maar rijd hard om de files bij Antwerpen voor te zijn. Chuck is ook moe, van de lange vlucht, het tijdsverschil, de Budweisers die hij onderweg dronk (als je maar een paar weken vakantie per jaar hebt, moet je het er goed van nemen).

Eenmaal Brussel gepasseerd constateer ik dat we voor op schema liggen. Ik stel voor om van de route af te wijken en via Waterloo te gaan, om daar het monument van de veldslag te bekijken, de piramidevormige Leeuwenberg.

Het is een halfuur rijden. We hebben de berg voor onszelf, het is helder weer, we kijken uit over de landelijke omgeving. Een tractor met ploeg trekt over het oude slagveld.

‘Geweldig’, zegt Chuck, terwijl hij door de verrekijker tuurt.

Eenmaal beneden blijft hij lang rondhangen in de souvenirwinkel. Uiteindelijk komt hij naar buiten met een knipmes. Hij laat het me trots zien: het lemmet zo breed als mijn handpalm en met op de plastic greep een silhouet van Napoleon te paard.

‘Grappig om op een slagveld een wapen te kopen’, zeg ik.

Het privilege om te mogen plassen

We gaan door naar Parijs. In het donker bereiken we de flats van de voorstad Gennevilliers, waar ik een Airbnb heb geboekt omdat het goedkoop was en je er tenminste nog kon parkeren.

‘Een van de aanslagplegers van de aanslagen in Parijs komt hier vandaan’, zeg ik als we langs de flats rijden.

‘Parijs is een stuk gemêleerder dan ik me had voorgesteld’, zegt hij even later.

De gastheer ontvangt ons met een glas rode wijn. Hij nodigt ons uit in zijn minuscule achtertuin en biedt ons een sigaret aan. Chuck laat hem het mes zien dat hij heeft gekocht. De gastheer lijkt even te schrikken.

‘Een souvenir uit Waterloo’, zeg ik snel. ‘Het is z’n eerste keer Europa.’

Er blijkt alleen een tweepersoonsbed op onze kamer te zijn. De volgende ochtend zegt Chuck dat ik vreemd heb gesnurkt. Hij zegt het niet verwijtend, eerder bezorgd, maar ik vind het toch, of juist daarom, vervelend om te horen.

Het is grijs weer, de top van de Eiffeltoren is onzichtbaar door de mist. Aan de voet liggen betonnen blokken die er vroeger niet waren. Er patrouilleren ook veel meer militairen.

De prullaria op de kleedjes van de illegale straatverkopers zijn nog wel hetzelfde, maar het is me niet eerder opgevallen – of nee, ik had het vanzelfsprekend gevonden – dat de verkopers allemaal pikzwart zijn. Chuck gaat meteen voor de grap naast zo’n kleedje staan en doet alsof hij me een Eiffeltoren-sleutelhangertje aanbiedt.

Gisteravond waren we nog even met de metro naar de Avenue des Champs-Élysées gegaan. Daar was eerder die week een aanslag gepleegd op een politieagent. We wandelden langs een bloemenzee met Franse vlaggen en spandoeken met ‘Citoyens avec la police’ en ‘Vive la France’.

Omdat we nodig naar het toilet moesten, wilden we een restaurant binnengaan. We liepen naar binnen, langs de portier, een zwarte man. Althans, ik liep naar binnen en toen ik omkeek zag ik dat Chuck nog bij de ingang stond. Tegengehouden.

‘Is dit nou privilege?’ vroeg ik even later met een lege blaas.

This is a perfect example’, zei hij, met een volle.

Parijs voelt even onveilig als North City

Later vertelt hij me over zijn allereerste indruk van Nederland. Hij kwam op Schiphol opgetogen het vliegtuig uit: voor het eerst was hij Amerika uit. ‘Ik liep rond op de luchthaven op zoek naar de uitgang en zag dat iedereen die hier in bagagekarretjes rondreed of aan het schoonmaken was, zwart was. I was like:Damn, they got a caste system at the airport!’

Ook bij de ingang van de Eiffeltoren wordt hij tegengehouden, maar om een andere reden. Bij de poortjes die er tegenwoordig voor het terrein onder de poten staan, gaat het alarm af, vanwege het knipmes – dat hij klaarblijkelijk heeft meegenomen uit de Airbnb. Via een zijdeur staan we weer buiten het hek.

Thuis heeft Chuck
zijn wapen, hier voelt
hij zich bloot

‘Waarom heb je dat mes dan niet thuisgelaten?’ zeg ik.

‘Om me veiliger te voelen’, antwoordt Chuck. Thuis heeft hij zijn wapen, hier voelt hij zich bloot.

‘Europa is veel veiliger’, zeg ik.

Omdat ik vind dat hij toch echt de Eiffeltoren in moet nu hij zo dichtbij is, stel ik voor dat hij dan maar in zijn eentje gaat, en dat ik zolang wel op zijn spullen pas, zelf heb ik de toren toch al gezien.

En dus loop ik even later rondjes om de toren met dat stomme mes, gewikkeld in een plastic tasje, waarin ook twee sjaaltjes zitten die hij voor zijn moeder en zijn zus heeft gekocht.

It’s going to take longer than I thought’, appt Chuck na een halfuur vanuit de mist.

Nog een half uur later stuurt hij een foto van de stad, met vooral wolken zichtbaar.

Almost at the top! It’s ok, I guess’, schrijft hij.

Heel vreemd is het ook weer niet dat hij hier op zijn hoede is, bedenk ik, terwijl ik langs de miezerige Seine loop. In deze stad zijn de afgelopen jaren honderden mensen gedood door terroristen. En de Eiffeltoren is natuurlijk doelwit nummer één. Wellicht dat deze plek voor hem even onveilig voelt als North City de eerste keer voor mij, toen ik er voor het eerst kwam.

De sparren van het Zwarte Woud

De volgende ochtend stuiven we door de bloeiende koolzaadvelden van Noord-Frankrijk richting het Zwarte Woud. Ik geef gas. Er zijn kleine reisergernissen, smakgeluiden, plaspauzes, stiltes – een auto is ook maar een samenleving – maar het lijkt wel alsof hij steeds opgewekter wordt naarmate we dichter bij de Rijn komen.

Eerst voeren we gesprekken over politiek, over hoe Disneyfilms volgens hem antisemitisch zijn. En dat Immanuel Kant heeft geschreven dat zwarte mensen dom zijn: hoe gek het is om dat te lezen als eerstejaars filosofiestudent.

We stoppen even bij een plattelandsdorp waar posters hangen van Marine Le Pen. Het dorpscafé is vrijwel verlaten. Later, we naderen de Rijn al, vertelt hij over de schietpartijen die hij als kind zag op weg naar school.

En over de twee keer dat hij onder schot is gehouden door agenten omdat hij leek op iemand die ze zochten (omdat hij ook zwart was, zegt Chuck).

Hoe anders was de overval voor zijn eigen deur in Baden, kort geleden nog maar. Hij voelde zich hulpeloos zonder wapen. Daarom draagt hij er sindsdien een. Hij vertelt dat hij bijna uitkijkt naar het moment dat hij het nodig heeft.

‘Ik weet dat het gek klinkt, maar je hoopt op iets wat je niet wil dat gebeurt.’

We steken de Rijn over, iets ten noorden van de Franse gemeente Saint-Louis. Aan de overkant van de rivier is een truckersrestaurant genaamd Altes Zollhaus. We drinken een biertje om te vieren dat we er bijna zijn.

Tegen de avond zien we de sparren van het Zwarte Woud. Ook ik was hier niet eerder. Dit is het landschap zoals J.R.R. Tolkien het bedoeld heeft, besluiten we. We overnachten in een bergchalet met houten veranda en uitzicht op de bergen. Er is wifi in overvloed.

You outdid yourself, Arjen’, zegt Chuck.

Even later staat hij op het balkon te facetimen met zijn zus. Zijn accent klinkt nu anders, meer als thuis. Zijn zus gilt van opwinding als hij vertelt dat hij, als eerste van de familie, op de Eiffeltoren heeft gestaan.

We slapen als kinderen. De volgende ochtend nemen we, op weg naar Heidelberg, de afslag naar Baden-Baden.

Deze podcast is geproduceerd en geregisseerd door Stefan van Duyn (Thinium Audioboekproducties). Wil je meer verhalen vanuit het hart van Amerika? Lees dan mijn gelijknamige boek uitgegeven door De Correspondent. Of ga naar Daar vind je alle verhalen die ik voorlees terug, inclusief foto’s en verwijzingen. En kun je, als je wilt, ook met me in gesprek over Amerika.