Het internet is kapot, maar we kunnen het redden (al zijn de meningen verdeeld over de manier waarop)

Nina Polak
Correspondent Modern Leven
Foto: Isabelle van Hemert (beeldredacteur van De Correspondent)

Sociale media hadden beter asociale media kunnen heten, volgens internetpionier Jaron Lanier. In zijn laatste boek wil hij je overhalen ze links te laten liggen en legt hij tegelijkertijd uit hoe we het internet kunnen veranderen.

‘Het internet is kapot’, zei webpionier Marleen Stikker afgelopen zondag in een interessante van Zomergasten. Haar keuzefragmenten lieten zien, om het gechargeerd te zeggen, hoe het internet veranderde van een groene weide vol mogelijkheden in een gevaarlijk wasteland, waar machtige bedrijven overal op de loer liggen om je te bespioneren en te bestelen.

Maar de aflevering eindigt hoopvol. Stikker zegt ervoor te kiezen om semi-optimistisch te zijn over de toekomst. We kunnen het internet redden, als we afscheid nemen van het businessmodel waarin we de gratis diensten van grote bedrijven betalen met onze informatie, waarmee ze vervolgens kunnen doen wat ze willen.

Als een ware vroege internetidealist schetst ze een beeld van een wereld waarin informatie vrij is, open source: niet in de kluizen van commerciële partijen, maar toegankelijk voor iedereen. Zodat er digitale kunnen ontstaan.

Dat lukt niet zomaar, er zijn nieuwe online infrastructuren voor nodig en het economische dogma van exponentiële groei moet overboord. Maar Stikker ziet steeds meer tekenen dat er veel meer mensen geloven in zo’n alternatief.

Waarom sociale media uit zijn op je innerlijke trol

Een vergelijkbare noodkreet komt van een andere internetpionier. De flamboyante, Amerikaanse informaticus en muzikant Jaron Lanier – munter van de term virtual reality – stond al in de jaren zeventig te springen om de eindeloze, nobele mogelijkheden van het vroege internet te verkennen. Inmiddels is hij de schrijver van het nieuwe boek Tien argumenten om je sociale media-accounts nu meteen te verwijderen.

Lanier zegt tot op zekere hoogte hetzelfde als Stikker: het internet is oké, maar het dominante businessmodel is dat zeker niet.

Dat verdienmodel laat zich het beste herkennen bij de sociale media. Het kernproces dat de aanbieders daarvan in staat stelt om geld te verdienen, en dat tegelijkertijd schade toebrengt aan de samenleving, schrijft Lanier, is gedragsmodificatie.

Die aanklacht is niet mals. Sociale media ontnemen ons niets minder dan de vrije wil, volgens Lanier. Ze maken ons verslaafd en beïnvloeden hoe we ons gedragen en voelen, en dat alles om onze aandacht te kunnen verkopen aan adverteerders. BUMMER, zo noemt de schrijver dit verschijnsel, kort voor: ‘Behaviors of Users Modified and Made into an Empire for Rent’ (Gebruikersgedrag veranderd om er een verhuurbaar imperium van te maken).

Dit model floreert, droevig genoeg, bij zo asociaal mogelijke gebruikers. Niet alleen verandert het je in een junkie, BUMMER vaart er wel bij om de innerlijke trol in je naar boven te halen. Negatieve feedback van je sociale media, betoogt Lanier – of dat nu hatelijke berichten zijn, of een slecht gevoel over jezelf in vergelijking met de gelukkige levens van anderen – trekt nu eenmaal meer aandacht en wordt door de algoritmes bevoordeeld.

Terugkomen van een radicaal ideaal

Simpeler gezegd: negatieve emoties doen het beter op sociale media, dus valt er meer geld mee te verdienen. Dat houdt verband met een ander belangrijk argument in Laniers boek: sociale media ondermijnen de waarheid. Ze schotelen je een vertekend beeld voor van de samenleving en maken je minder bewust van en gevoelig voor het wereldbeeld van andere mensen (door het veelbesproken ‘bubbeleffect’ van sociale media).

We zien minder dan ooit wat anderen zien, dus krijgen we minder de kans om elkaar te begrijpen

‘Het klopt niet dat we uit elkaar gegroeid zijn en elkaar niet begrijpen’, schrijft Lanier wanneer hij het heeft over de politieke situatie in de VS. ‘Wat er echt aan de hand is, is dat we minder dan ooit tevoren zien wat anderen zien, dus krijgen we minder de kans om elkaar te begrijpen.’

Als Tien argumenten om je sociale media-accounts nu meteen te verwijderen je niet overtuigt om precies dat te doen, dan geeft het je in nog geen tweehonderd pagina’s op z’n minst genoeg onderbouwde redenen om te beseffen dat internet in zijn huidige vorm niet voldoet.

Lanier is net als Marleen Stikker een optimist en gelooft dat het beter kan. Maar waar Stikker nog een open-source-mentaliteit aan de dag legt, is Lanier helemaal teruggekomen van dat vroege, radicale ideaal. Het hardnekkige idee dat alles op internet gratis moet zijn, is volgens hem juist waar het allemaal is misgegaan.

Als gebruikers zouden betalen voor Facebook en Google, denkt hij, dan zouden zij de klanten worden van deze bedrijven – niet de adverteerders. De bedrijven zouden daarmee in het belang van hun gebruikers gaan handelen en het zou niet meer nodig zijn om hun persoonlijke data te verkopen. Succesvolle voorbeelden van zo’n betaalmodel komen uit de tv-wereld, volgens hem: Netflix en HBO bieden kwaliteit zonder reclame, voor schappelijke bedragen.

De neiging tot tunnelvisie

Er valt nogal wat af te dingen op dit idee – hoe moet dat bijvoorbeeld voor mensen die zelfs een klein vast bedrag niet kunnen betalen? – maar Laniers boek is, net als het interview met Stikker, een constructieve denkoefening in de goede richting. Nogal belangrijk dus.

In een dat ik onlangs schreef over de aandachtseconomie stelde ik met filosoof Matthew Crawford dat de aandachtscrisis die we ervaren niet alleen aan het internet is te wijten. De mens is al sinds de verlichting steeds meer geneigd om vooral door zijn eigen tunnel te kijken, waardoor hij oog voor de realiteit verliest.

Ik schreef ook dat de oplossing dus ergens anders gezocht moet worden dan in technologie. Maar dat is, zie ik nu, een onvolledige voorstelling van zaken. Onze aandachtscrisis vereist een vernieuwde gemeenschappelijke ruimte, ook buiten de technologie om. Die ruimte staat dus niet een-op-een gelijk aan het internet, maar Laniers boek laat wel nog eens zien dat het internet niet buiten beschouwing kan blijven, als we het hebben over het verbeteren van de publieke sfeer.