Het is 1994 en is woedend.

De schilder en medeoprichter van Cobra, een die kort bestond maar heel invloedrijk was, schrijft een open In een museumcatalogus wordt kunstenaar Lotti van der Gaag in één adem genoemd met de Cobrabeweging. Onzin, meent een furieuze Corneille.

‘Dit is een ernstige geschiedenis vervalsing [sic]. Lotti – als beeldhouwster – heeft nooit en te nimmer bij onze groep gehoord, heeft aan geen enkele manifestatie of tentoonstelling van Cobra meegedaan, zij komt nergens voor in onze publikaties. […] Ik wil de pionierskracht van Cobra niet verzwakt zien, en zeker niet zijn historische betekenis vertekend.’

Foto: Marianne Dommisse

Drie weken geleden liet ik werk van die Lotti Van der Gaag zien. De reacties waren verdeeld. Veel mensen gebruikten woorden als indringend, indrukwekkend, ontroerend, intens, beklemmend. Krachtig werk dus. Sommigen hadden associaties met oorlog, verdriet en trauma’s. Sommigen vonden het helemaal niets. Maar er waren ook mensen die het gewoon heel mooi vonden.

En hoewel bijna niemand van haar gehoord had, associeerden veel lezers het werk met de Cobrabeweging. Corneille zou zich omdraaien in zijn graf.

In eerdere afleveringen van onderzocht ik een en een kunstenaar wiens werk Deze keer draai ik het om: waarom is Van der Gaag nagenoeg uit de kunstgeschiedenis verdwenen?

Van der Gaags werk kwam niet aan bod tijdens mijn studie kunstgeschiedenis, hangt niet in het Cobra-overzicht in het Stedelijk Museum Amsterdam en slechts een handvol publicaties is aan haar werk gewijd. Niemand die ik erover sprak, inclusief kunstprofessionals, had van haar gehoord.

Ik dook de archieven in om haar verhaal te achterhalen.

Radicaal vernieuwend in de Nederlandse beeldhouwkunst

Dat verhaal begint in 1943. De Haagse Lotti van der Gaag, twintig jaar oud, wordt verliefd op schilder Bram Bogart. Hij moedigt haar aan te gaan beeldhouwen. Op de kunstacademie maakt ze in haar eigen woorden ‘gekke poppetjes’: een soort fantasiewezens, gebaseerd op haar verbeelding in plaats van op een realistisch model. In de jaren veertig is dat radicaal vernieuwend in de Nederlandse beeldhouwkunst.

Ze woont en werkt in een bouwvallig huidenpakhuis dat ze deelt met andere straatarme Nederlandse kunstenaars, onder wie Karel Appel en Corneille

Van der Gaags houding past daarmee perfect bij de naoorlogse tijdgeest. Veel kunstenaars willen losbreken van de regels en maken spontaan werk, zonder vooropgezet plan. Niet schoonheid is het doel, maar pure expressie van emoties. Vol bewondering kijken ze naar de ongedwongen kunst die kinderen, psychiatrisch patiënten en niet-Europese volkeren maken.

In 1950 vertrekt Van der Gaag naar Parijs, waar veel aandacht is voor deze ‘informele kunst’. Ze woont en werkt in een bouwvallig huidenpakhuis dat ze deelt met andere straatarme Nederlandse kunstenaars, onder wie Karel Appel en Corneille, voormannen van Cobra. Hoewel ze nauw samenwerken, wordt Van der Gaag nooit gevraagd voor Cobratentoonstellingen en -publicaties: ‘Voor Corneille bleef ik altijd “het buurvrouwtje”.’

Het ‘buurvrouwtje’ weet een leerplek te bemachtigen bij de beroemde Hij leert haar ‘open’ sculpturen te maken: gesloten volumes worden afgewisseld met gaten en holtes. Haar beelden worden complexer en origineler. Met wat fantasie zijn er meestal grappige mensfiguren in te herkennen, bijvoorbeeld door gaten die ogen suggereren.

Lotti van der Gaag, Kop 1951. Foto: Bob Goedewaagen / Collectie Stedelijk Museum Schiedam

Cobraïste pur sang

Van der Gaags carrière begint goed. Musea kopen werk, ze wordt gevraagd voor belangrijke tentoonstellingen en krijgt opdrachten om beelden te maken voor overheidsgebouwen. Ze waagt zich ook aan schilderen. Eerder beschouwde ze dat ‘om de lieve vrede te bewaren’ als het domein van haar beroemde buurmannen.

Lotti van der Gaag, Zonder titel, 1954.
Lotti van der Gaag, Zonder titel, 1957.

Vanaf het begin is de aandacht van critici overwegend positief. In een anoniem krantenartikel uit 1950: ‘Het werk vraagt om een openhartige beschouwing en hiertoe zal men kunnen komen als men de lesjes uit oude boekjes rustig thuis laat.’ Al in 1955 wordt Van der Gaag door het Algemeen Dagblad ‘een bekende kunstenares’ genoemd.

In 1960 is ze uitgegroeid tot een van de belangrijkste Nederlandse vrouwelijke kunstenaars, die ‘met ere vooraan staat in der avant-garde der Nederlandse sculptuur’. De invloedrijke kunsthistoricus Wim Beeren bestempelt haar in Museumjournaal als ‘Cobraïste pur sang’ – een dik compliment.

Het einde van de weg omhoog is daarmee nog niet bereikt. In 1962 schrijft het Algemeen Handelsblad in een recensie over haar werk dat de mannelijke overheersing in de kunstwereld voorbij is: de vrouw ‘staat nu naast hem, ziet met eigen ogen en hakt met eigen handen. En dan blijkt dat zij in niets, niet in visie en niet in vaardigheid, voor de man onderdoet.’

Het verhaal van een onterecht achtergebleven kunstenaar

Hoe meer ik over Van der Gaag ontdek, des te vreemder ik het vind dat ik nog nooit van haar gehoord had. Wat mij betreft ligt het in ieder geval niet aan de kwaliteit van haar werk. Vooral de beelden uit de jaren 50 en 60 vind ik goed: ze zijn vernieuwend, schetsen een sterk tijdsbeeld en worden interessanter naarmate je er langer naar kijkt.

Het werk is minstens even origineel als dat van haar collega’s en ze lijkt de juiste vrouw op het juiste moment, op de juiste plek te zijn. Maar terwijl de Cobra-mannen household names worden, wordt het rondom Van der Gaag zelf steeds stiller.

Terwijl de Cobra-mannen household names worden, wordt het rondom Van der Gaag zelf steeds stiller

Het verschil in carrièresucces tussen Van der Gaag en haar voormalige buurmannen begint iets pijnlijks te krijgen. Haar werk verkoopt weinig, ondanks dat ‘niemand minder dan de Cobra-schilders Karel Appel en Corneille met haar onder één dak sliepen’, schrijft Het Binnenhof in 1965. Van der Gaag reageert gepikeerd: ‘Het staat zo amateuristisch om al die namen er weer bij te slepen. Alsof ik die nodig heb om mezelf omhoog te halen, daar ben ik veel te trots voor.’

Twaalf jaar later merkt NRC scherp op dat het geheiligde verhaal van Cobra als een mannenzaak dringend aan revisie toe is. Het Vaderland schrijft in 1980: ‘Om een of andere geheimzinnige reden heeft Van der Gaag nooit de erkenning gekregen als haar generatiegenoten.’ De Telegraaf, hetzelfde jaar: ‘Lotti is vrij onbekend gebleven. Zij verdient beter, want haar werk neemt een unieke en aparte plaats in.’

Het is het verhaal van een onterecht achtergebleven kunstenaar. Kan het nog herschreven worden?

Verstoten door een mannelijk oerinstinct

In 1979 zegt Van der Gaag in een interview met de Haagse Courant nog dat ze ernaar streeft dat ze bij haar dood ‘helemaal bij de Cobra wordt bijgetrokken’. Dit lijkt tien jaar later te gebeuren wanneer Willemijn Stokvis, auteur van hét standaardwerk over Cobra, in het NRC toegeeft ‘iets essentieels te hebben verzwegen’ in haar boek. Niemand van de Cobramannen had Stokvis blijkbaar over hun ‘buurvrouwtje’.

Een jaar later, in 1990, krijgt Van der Gaag officieel een plek in de Cobrabijbel van Stokvis:

Hoewel een handvol andere vrouwelijke kunstenaars zich wel officieel Cobra mocht noemen, zijn ze lang niet zo bekend als de mannen

Corneille ‘Als mevrouw Stokvis hiermee door blijft gaan, neem ik een advocaat in de arm. Ik sleep haar voor de rechter. Zij moet ermee stoppen! Natuurlijk maakt het uit of iemand er wel of niet bij hoorde. Het heeft zelfs enorme consequenties op de wereldmarkt. De collectioneurs worden helemaal in de war gebracht. Je mag ook geen stinkwaren onder de naam Dior verkopen.’

Hoewel een handvol andere vrouwelijke kunstenaars zich wel officieel Cobra mocht noemen, zijn ze lang niet zo bekend als de mannen. Stokvis is ervan overtuigd dat het mannelijk ‘oerinstinct’ hierbij een rol speelt: heeft het mij zelf toegegeven: we kwamen niet op het idee dat een vrouw creatief kon zijn. Omdat Lotti een vrouw was, keken ze dwars door haar heen. Zo simpel is het. Als een vrouw goed werk maakt, wordt hun werk minder – zoiets.’

Lotti van der Gaag, Tête à Tête Antipodique (Gesprek onder vier ogen), 1965.

Van der Gaag verdient meer erkenning

Ondanks Corneilles protest lijken de kenners het erover eens: Van der Gaag verdient erkenning voor haar bijdrage aan Cobra. In 1993 krijgt ze een solotentoonstelling in Museum Boijmans Van Beuningen. Op de uitnodiging: ‘Zij moet worden gezien als een volwaardig lid van de Cobra-beweging.’ In de recensies overschaduwt de Cobra-kwestie de aandacht voor het werk zelf:

  • ‘De Boijmans-expositie lijkt het punt in de geschiedenis te markeren waar Lotti alsnog breed erkend wordt als een volwaardig Cobra-kunstenares.’
  • ‘Merkwaardig is het te zien dat Lotti van der Gaag zo op de achtergrond is gebleven, al die jaren. Terwijl zeker haar tekeningen uit de jaren vijftig alles hebben wat het vroege werk van de andere Cobra-kunstenaars zo wereldberoemd en kostbaar heeft gemaakt.’
  • ‘Ook al wordt zij tegenwoordig in kunstkringen erkend als een van de Cobrakunstenaars van het eerste uur, de roem en het geld die dat haar vroegere collega’s opleverde, zijn haar op de een of andere manier altijd ontgaan.’
  • ‘Eindelijk erkenning als Cobra.’
  • ‘Eindelijk bevrijd van Cobra.’

In interviews probeert de kunstenaar het onderwerp te vermijden, maar steeds weer laat ze zich ‘Als ik een man was geweest, had mijn carrière een heel ander verloop gehad. Neem nu alleen al het feit dat andere Cobraleden nooit over elkaar hoeven te praten terwijl ík iedere keer weer met ze word geconfronteerd. Ik wil als Van der Gaag erkend worden, maar ik schijn los van hen niet te bestaan.’

In een interview met Vrij Nederland in 1994 heeft ze haar wens om bij de Cobrageschiedenis te worden getrokken laten varen: ‘Ik wil er niet eens meer bij horen, ik word er vies van. […] Ze proberen me gewoon klein te krijgen, dat proberen ze al zo lang als ik werk. Het draait bij die jongens alleen maar om de commercie. Want als je Cobra bent, ook al maak je een scheet, kun je er een hoop geld voor vragen.’

In 1999 overlijdt Van der Gaag op 75-jarige leeftijd. De koppen van de in memoriams variëren van ‘In de schaduw van Cobra’ tot ‘Ze had Cobra niet nodig’. In 2003 krijgt ze een solotentoonstelling in het Cobra Museum en verschijnt er een over haar leven en werk.

Hoe het kan dat we Lotti van der Gaag zijn vergeten

De aandacht voor Cobra neemt de laatste jaren toe: het is steeds vaker weer te zien in tentoonstellingen, publicaties en op beurzen. Bij musea op zoek naar meer diversiteit is het een grote trend om ‘vergeten’ vrouwelijke kunstenaars te herontdekken. En men is het er dus al meer dan veertig jaar over eens dat Van der Gaag meer aandacht verdient. Alles bij elkaar opgeteld zou het logisch zijn dat ze inmiddels wat bekender zou zijn, maar niets is minder waar.

Hoe dat komt? Van der Gaags bescheiden karakter hielp in ieder geval niet mee: ‘Kunst maken is een ding. Jezelf als kunstenaar en je werk verkopen is iets Als jonge kunstenaar had ze dit, enigszins naïef, nog niet beseft. Wanneer ze Corneille en Appel wél had gevraagd om haar werk in hun shows en publicaties op te nemen, had de geschiedenis – ongeacht hun antwoord – een heel andere loop genomen.

Wanneer ze Corneille en Appel wél had gevraagd om haar werk in hun shows op te nemen, had de geschiedenis een heel andere loop genomen

Daarnaast worden vrouwelijke kunstenaars, zeker in die tijd, minder serieus genomen dan hun mannelijke collega’s. Ook veel van Van der Gaags vrouwelijke collega’s kregen te weinig aandacht in vergelijking met mannen – iets wat kunsthistorici de laatste jaren met terugwerkende kracht proberen recht te zetten.

En ten slotte is er de Cobra-kwestie: de eeuwige vergelijking met de groep en de vraag of ze er nu wel of niet bij hoorde, hangt als een donkere wolk boven Lotti Van der Gaag en haar werk. De controverse domineert haar verhaal – net zozeer als dít verhaal, dat besef ik maar al te goed.

Toch heb ik goede hoop dat het nog herschreven kan worden. Dat we haar breed gaan herkennen als een originele voorloper met een eigen stijl, herontdekt en voorgoed bijgezet in de canon van de Nederlandse kunst.

Lees ook

Waarom jatwerk bij kunst hoort De zeldzame keren dat beeldende kunst de voorpagina haalt, gaat het in veel gevallen om kunstenaars die elkaar beschuldigen van plagiaat. In het eerste jaar van mijn studie kunstgeschiedenis leerde ik tijdens een vak genaamd ‘Jatwerk’ al dat namaken onlosmakelijk met kunst is verbonden. Lees het verhaal van Marian hier terug Van bijbaan naar bijbaan: het leven van een kunstenaar Van zijn kunst kan Roland Maas niet leven. Dus kiest hij voor ongeschoold werk. Zo ontkracht deze alledaagse held een mythe over het kunstenaarschap. Lees het verhaal van Dick hier terug