Voor zingeving heb je geen religie nodig. In gesprek met de goeroes van het gewone leven
Het leven is verworden tot een tube tandpasta: we moeten eruit persen wat erin zit, is de filosofie van deze tijd. Maar waar doen we het voor? In mijn zoektocht naar zingeving vraag ik gewone Nederlanders hoe ze betekenis aan hun leven geven. Deze week trap ik af met het lijden van Maarten van der Weijden.
Op het Raadhuisplein in Waalwijk stond een mensenmenigte te wachten voor een leeg podium. Daar zou straks Maarten van der Weijden gehuldigd worden, de zwemmer die miljoenen euro’s had binnengehaald voor onderzoek naar kanker.
Het was al bijna een week na zijn zwemtocht. En toch hadden zich enkele duizenden mensen verzameld op het plein, sommigen stonden al uren te wachten.
Heel spectaculair was het niet.
Er was geen commercieel-carnavaleske sfeer.
Er was geen gegil, niet de gemaakte opwinding van live tv.
Er waren geen steenrijke 3FM-dj’s in een glazen huis.
Er waren geen WK-toeters.
Er waren heel veel dingen níet die je wel zou verwachten zodra er meer dan duizend Nederlanders bij elkaar staan op een plein.
Er waren gewoon mensen in weekendkloffie op een plein met wat eetcafé’s en om de hoek een Hema en een Rituals, mensen die geduldig stonden te wachten op hun held.
En toch was het heel bijzonder.
Kijk, daar kwam hij. Maarten liep door een pad in de mensenzee naar het podium. Ook hij droeg een weekendkloffie: spijkerbroek, gympen. Met zijn ruim twee meter stak hij boven bijna alle mensen uit. En dan zat ook nog zijn dochtertje op zijn schouders.
Maarten liep door een pad in de mensenzee naar het podium. Omstanders staken hun handen uit om hem aan te raken, om te highfiven
Buiten zijn lengte leek hij een doorsnee mens, maar omstanders staken hun handen uit om hem aan te raken, om te highfiven.
Het woord respect is vaak misbruikt, maar dit is wat ze deden: ze betuigden respect.
Er klonk applaus – niet hard, maar plechtig, zoals bij begrafenisstoeten van beroemdheden.
In duizenden hoofden gingen gedachten bijvoorbeeld uit naar mensen die ze kenden die kanker hadden gehad. En die stomme ziekte had op dit horecaplein nu een beetje betekenis gekregen.
Dit ging ergens over. Eindelijk ging het een keer ergens over.
Held. Kanjer. Topgozer. Dat soort woorden klonken om me heen.
Iemand zei tegen me: ‘Als je zo’n man niet in je hart sluit, dan is er toch iets mis met je?’
In Waalwijk stegen Nederlanders even uit boven het alledaagse
Ik was in Waalwijk omdat ik wil weten hoe Nederlanders betekenis geven aan hun leven. Hoe ze erin slagen soms even uit te stijgen boven het alledaagse, hoe ze zich onderdeel weten van iets groters.
Ik ben namelijk bang dat er een zingevingscrisis is: ik denk dat de hunkering naar betekenisvolle momenten tegenwoordig veel groter is dan het aanbod.
Daar heb ik geen bewijzen voor, hoor. Wel genoeg aanwijzingen.
Allereerst omdat het aanbod is gekrompen. De grote religies, zoals het christendom, hebben bij ons in het seculiere Nederland al heel lang hun kracht verloren. En over voorheen krachtige bewegingen als het socialisme wordt al heel lacherig gedaan. Kapotgecheckt, uit de mode, enzovoorts. Zelfs het Sinterklaasfeest is niet meer wat het was.
Christendom en socialisme hebben hun kracht verloren en de nieuwe verhalen zijn gewoon niet zo goed
Er zijn wel nieuwe evangeliën, zoals het neoliberalisme of vrije marktgeloof, maar die leiden eerder tot geld tellen dan dat ze betekenis scheppen.
Globalisering? Dat geloof ondermijnt juist betekenisvolle lokale verbanden.
Flexibilisering? Die weekt mensen los van wat houvast bood.
Neoliberalisme? Die ideologie prent kinderen van jongs af al in dat ze succesvol en rendabel moeten zijn.
Intussen leer je op school dat je brein een computer is en je lichaam een machine. Ook nog eens matige machines en heel trage computers, trouwens. Want dankzij de voortschrijdende techniek (zoals algoritmen en robots) beseffen steeds meer mensen dat hun vaardigheden gewoon vervangbaar zijn. Je zou maar een ervaren kassajuffrouw zijn die moet werken terwijl er zelfscankassa’s in haar rug hijgen.
Migratie verandert vertrouwde omgevingen. Traditionele rollenpatronen staan onder druk.
Bijna alles wat betekenis kan geven hebben we ondermijnd.
‘Er is geen goddelijk script en buiten mij is er niets wat mijn leven zin kan geven. Ik ben zelf degene die alles betekenis geeft met mijn vrije keuze en mijn eigen gevoel’ – ik citeer even de samenvatting die Yuval Noah Harari geeft in zijn laatste boek 21 lessen voor de 21ste eeuw. Hij is een van de meest invloedrijke schrijvers van dit moment, een goeroe voor progressieve, westerse mensen. Maar over de zin van het leven heeft ook hij weinig te melden.
Zijn advies is om maar te gaan mediteren.
Dat mediteren past dan weer perfect bij het hyperindividuele tijdperk. Waar de belangrijkste levensopdracht is om ‘de beste versie van jezelf’ te worden, zelfs al worden veel mensen gestrest van die opdracht, omdat je jezelf kunt blijven verbeteren, als een huis dat nooit af is, en waarin je bijna vergeet gewoon eens te wonen.
Intussen lezen we in de zelfhulpboeken dat we gelukkig moeten zijn op Finse, Chinese, Afrikaanse, Japanse, whatever wijze. En als we niet succesvol zijn, dan leren we in elk geval hoe geraffineerd we dat kunnen faken op Instagram en Facebook.
Gefrustreerd ondanks de smart-wc die toiletpapier bestelt
Is het allemaal zo erg, zo leeg? Leven we niet in een waanzinnig rijk land in een waanzinnig rijke tijd? Horen wij Nederlanders volgens de cijfers niet tot de gelukkigste mensen op aarde?
Ja, we leven in een tijd waarin ik Facebookadvertenties krijg voor smart-wc’s met een iPhone-app, die toiletpapier bestelt nog voordat het op dreigt te raken. Toch voel ik me vaak kut, hoe kan dat nou?
Misschien omdat die gelukscijfers niet alles zeggen. Ze zijn zoals het BBP-cijfer: ze zeggen wel iets, maar ze negeren ook heel veel. Of zoals een vriend van me deze week zei: ‘Mijn fitbit zei dat alles goed met me gaat maar ik voel me klote.’
Gelukscijfers negeren bijvoorbeeld het feit dat er tegenwoordig twee keer zoveel* Nederlanders zelfmoord plegen als in de jaren vijftig, verhoudingsgewijs. En onder jongeren is dit percentage zelfs drie keer hoger dan toen. Bizar toch, zoveel mensen die uit het paradijs vertrekken?
En ja, misschien zijn er verklaringen voor, misschien was er toen bijvoorbeeld meer sociale controle, waardoor mensen er niet zo gauw uitstapten – maar dan nog: het leven moet in de jaren vijftig toch een stuk harder zijn geweest dan nu.
Bijna niemand kon studeren. De vrije zaterdag bestond nog niet. Laat staan lange vakanties. Laat staan vliegvakanties.
Lang niet elk huis had een douche, laat staan een bad. Er leefden destijds zelfs nog een paar mensen in plaggenhutten.
Zelfs als er nu een economische dip zou zijn, hebben we het nog steeds zoveel beter qua comfort dan toen.
Veel mensen kunnen geen antwoord geven op de vraag: waar doe ik het voor?
Maar comfort is kennelijk bijzaak.
Wat als het echte probleem is dat veel mensen geen goed antwoord meer kunnen geven op simpele vragen als: waar doe ik het allemaal voor, wat is het grotere verhaal, bij wie hoor ik thuis?
‘Jij bent een toevallig geboetseerd hompje van iets. Dat hompje rot. Dat rotten noemt het hompje zijn leven. Het hompje zal uiteen vallen – en dat betekent het einde van het rotten en alle vragen.’
Aldus de Russische schrijver Tolstoj in de negentiende eeuw. Ik denk dat ook nu veel mensen zichzelf als een hompje atomen zien. Het enige wat je als mens kunt doen is dat hompje zo lang mogelijk in een goede conditie houden. En het hompje een beetje verwennen.
De heersende filosofie van deze tijd kun je samenvatten als ‘alles uit je leven halen’, make the most of now, enzovoorts. Het klinkt alsof je leven een tube tandpasta is die je moet uitpersen. Karig verhaal.
De heersende filosofie van deze tijd: haal alles uit je leven
De laatste tijd moet ik vaak denken aan Adolf Hitlers Mein Kampf, of beter gezegd aan een recensie ervan, geschreven door George Orwell. Orwell vond het een goed boek, in de zin dat Hitlers wereldbeeld veel logischer en slimmer was dan dat van progressieve pacifisten of socialistische hedonisten.
Hitler snapte heel goed dat mensen niet alleen zitten te wachten op een dak boven hun hoofd, ze willen een vlag om voor te strijden, een ideaal om voor te sterven.
Hitler belooft lijden, gevaar en de dood – en het volk lag aan z’n voeten
Hitler belooft lijden, gevaar en de dood – en de mensen lagen aan z’n voeten. Bedenk: dat boek verscheen in een tijd die al behoorlijk ellendig was. Maar de mensen wilden kennelijk méér lijden.
Of in elk geval willen ze dat hun lijden betékenis heeft.
En als je Hitler een dubieus voorbeeld vind, kijk dan de film The Matrix, daar vind je diezelfde wijsheid: mensen willen geen perfecte wereld waarin lijden niet bestaat. Want zoals ‘agent Smith’ op het einde zegt tegen Morpheus: ‘Mensen definiëren hun werkelijkheid aan de hand van ellende en lijden’.
Lijden, zeker fysiek lijden, is ook het meest reële wat er is. Je kunt een wond niet zomaar faken. Daarom maakten die gerimpelde handen van Maarten van der Weijden ook zoveel indruk.
Mensen lijden aan een gebrek aan lijden
Als lijden die snelste weg is naar een zinvol leven, dan is het dus heel dom dat we alle verwijzingen naar leed in onze tijd juist lijken uit te bannen. Op Instagram en Facebook lijkt er nog een taboe op te rusten.
Juist aan dat gebrek aan lijden – of beter gezegd: aan het ontkennen van het lijden, want lijden is er nog steeds – lijden de mensen extra.
Misschien dat Mein Kampf om die reden weer in de bestsellerlijsten staat.
Het bevat (behalve het bekende antisemitische gif) een radicaal idee: dat de meeste mensen uiteindelijk niet zo geïnteresseerd zijn in geld. Ze willen het gevoel hebben dat hun leven betekenis heeft. En daar willen ze graag voor lijden.
Een pamflet tegen positiviteit is een bestseller
Of nou ja, radicaal idee. Het staat ook gewoon in een andere moderne bestseller: ‘Stressgerelateerde gezondheidsproblemen, angststoornissen en depressies hebben de afgelopen dertig jaar een hoge vlucht genomen, ondanks het feit dat iedereen inmiddels een flatscreen-tv heeft en zijn boodschappen thuis kan laten bezorgen. Onze crisis is niet langer materieel, hij is existentieel, hij is spiritueel. We hebben zo fucking veel spullen en zoveel mogelijkheden, dat we niet meer weten waar we nog een fuck om moeten geven.’
Dit citaat komt uit De Edele Kunst van Not Giving a Fuck, de bestseller van Mark Manson. Ik dacht eerst: vast een boek vol gejatte wijsheden in een hip jasje, boeddhisme met wat vloekwoorden.
Maar later las ik het uit. Het leek bijna een pamflet, een protest tegen de obsessie van deze tijd met eindeloze zelfverbetering en positiviteit, tegen die irritante winnaarsmentaliteit.
‘Als lijden onvermijdelijk is, als we de problemen in ons leven niet kunnen verhelpen, dan zouden we onszelf niet af moeten vragen: hoe maak ik een eind aan het lijden?, maar: waaróm lijd ik, voor welk doel?’
De helft van het boek gaat over lijden! Het is een teken des tijds dat juist dit boek zo’n succes is. Als ik trendwatcher was, zou ik zeggen: lijden is het nieuwe gelukkig zijn. Maar misschien zei Boeddha dat ook al.
Je moet juist wél een fuck geven, maar dan om dingen die er echt toe doen
Het grappige is in elk geval dat De Edele Kunst van Not Giving a Fuck dus stiekem vooral over zaken gaat waar je wél een fuck om moet geven: zinvolle zaken.
Dat je moet streven naar betekenisvol bezig zijn is precies de boodschap van een ander recent zelfhulpboek, De Kracht van Betekenis van Emily Esfahani Smith. Volgens haar wenden steeds meer mensen zich af van dat Amerikaanse ‘evangelie van geluk’ om zich te richten op zin en betekenis.
Het verschil tussen ‘geluk’ en ‘betekenis’ illustreert ze met een voorbeeld: ouders met jonge kinderen. Die ouders maken vaak een dip door op de geluksschaal. Want ze slapen slecht en ze kunnen niet meer naar de film en ook de seks is minder. Stress neem toe, genot neemt af. Vaarwel geluk.
Maar op de zin-van-je-levenschaal stijgen ze, bijvoorbeeld omdat ze verlost zijn van individuele ontplooiing en de pressie gelukkig te worden. En omdat hun horizon opeens honderd jaar langer wordt.
Kortom, ze lijden, maar hun lijden heeft zin.
Of andersom, denk aan mensen die met pensioen gaan: die scoren hoger op de geluksindex omdat ze verlost zijn van werkstress. Maar ze voelen zich vaak minder betekenisvol omdat ze de baan kwijt zijn waaraan ze hun identiteit ontleenden.
Dat verschil tussen geluk en betekenis verklaart een hoop. Bijvoorbeeld dat landen die hoog scoren op de geluksindex, laag scoren op de betekenisindex, schrijft Esfahani Smith. En het verklaart dat in gelukkige landen relatief vaker zelfmoord wordt gepleegd. Want geluk en betekenis zijn iets anders.
Geluk is vluchtig, betekenis maakt je leven juist steviger, bestand tegen een stootje, tegen het lot.
Vroeger vinkte religie de betekenischecklist af
Stel dat je ook zo’n omslag wil maken, hoe weet je of je leven betekenisvol is? Esfahani Smith komt met een checklist. Die baseert ze op wat grote denkers erover hebben bedacht. Maar ook op gesprekken met gewone mensen. Je leven is zinvol als je:
- jezelf onderdeel voelt van iets groters
- een doel hebt in je leven
- een goed verhaal hebt om je eigen leven en de wereld te begrijpen
- momenten van transcendentie ervaart (zeg maar: een kippenvelmoment)
Geen heel schokkende zaken. Maar hoeveel van de vier kun je er afvinken?
Ik sluit niet uit dat velen totaal niet bezig zijn met ‘waarheen, waarvoor’. Dat lijken me gezegende mensen
Zelf klooi ik maar wat aan. Zoals zoveel mensen heb ik een houtje-touwtje-wereldbeeld dat ik meteen zou inruilen voor een beter verhaal, betere rituelen, een beter hoger doel.
Natuurlijk zijn er genoeg mensen die totaal niet bezig zijn met ‘waarheen, waarvoor’, maar gewoon met hun planten watergeven en hun buren helpen. Dat lijken me gezegende mensen.
Maar ik ben vast niet de enige die meer betekenis wil. Vrijwel overal op aarde in de hele geschiedenis van de mensheid deden mensen aan religie. Die behoefte is niet zomaar foetsie als religie foetsie is.
Je merkt het bijvoorbeeld aan de steeds weer opflakkerende verering van moderne heiligen: mensen die het land even bij elkaar lijken te brengen voor een hoger doel, mensen die landelijk voor kippenvel zorgen.
Denk aan de Ajaxvoetballer Abdelhak Nouri die ook Feyenoordfans wist te raken toen hij in coma geraakte.
Denk aan de Amsterdamse burgemeester Eberhard van der Laan vorig jaar op zijn sterfbed, en het applaus voor zijn huis aan de gracht.
Denk aan die keer dat iedereen ging zoeken naar Anne Faber.
Of toen ‘we’ ons inzetten om de Armeense kinderen Lili en Howick voor uitzetting te behoeden, alsof het onze neefjes en nichtjes waren.
Pop-upgoden zorgen voor erupties van saamhorigheid
Pop-upgoden kun je die mensen noemen. Tijdelijke heiligen.
Ze zorgen voor prachtige erupties van saamhorigheid, maar daarna zijn ze weer even gauw verdwenen, is het weer even donker, als na het laatste zomeravondvuurwerk.
En je kunt als land niets steeds wachten tot het volgende moment dat iemand weer iets ergs overkomt. Dus zouden we, denk ik, betekenis moeten zoeken die robuuster en duurzamer is.
Doen we dat niet, dan dreigt er gevaar dat veel mensen die primaire behoefte elders gaan vervullen. Bijvoorbeeld in nationalisme of in het haten van andere mensen.
Het gebeurt nu al. Het zingevingsvacuüm wordt nu al opgevuld door enge, gevaarlijke verhaaltjes. Zoals salafisme of extreemrechts. Of het nihilisme van Trump.
En het is verrekte lastig ertegen te zijn, want dan moet je met een betere filosofie komen. En nee, ‘alles uit je leven halen’ is niet echt een repliek.
Gebrek aan betekenisvolle bezigheden zou heel goed de opkomst van het populisme kunnen verklaren. Het is niet de economie of de zorgpremie: it’s the meaning of life, stupid!
Soms denk ik dat Nederland een robuustere god nodig heeft
Zoals er mensen zijn die pleiten voor een basisinkomen, zo zou je kunnen zeggen dat er een basisreligie nodig is.
Het goede nieuws: die religie hoeven we niet te vinden, die is er al. Het is alleen niet één groot verhaal, het zijn duizenden kleine verhalen. Zoals Tolstoj ergens schrijft: ieder mens die leeft, gelooft ergens in.
Miljoenen mensen geven dagelijks op praktische wijze antwoord op de vraag wat de Zin van het Leven is. Al die mensen hebben een Iets Waar Je Het Allemaal Voor Doet.
Bijvoorbeeld door in een bos te wandelen. Kinderen te maken. Een seksrobot te bestellen. Bonsaiboompjes te kweken. Funshoppen. Familiediners.
God is niet dood, maar is in duizend stukjes gevallen. Laten we die glinsterende stukjes bekijken.
De goeroes van het gewone leven
De komende tijd ga ik op zoek naar hoe Nederlanders betekenisvol bezig zijn. Ik zoek de goeroes van het gewone leven. Ik ga niet bij filosofen en religieuze professionals te rade, ik ga kijken wat de mensen dóen om hun leven te laten uitstijgen boven het leegknijpen van een tube tandpasta.
Dat moet meer zijn dan een gewone hobby. Ik hanteer die vier criteria van Esfahani Smith: onderdeel zijn van iets groters, een doel hebben, een verhaal vertellen en kippenvelmomenten.
Zou Maarten van der Weijden aan die criteria voldoen? Zou hij een goede, moderne minigod zijn? Dat was een van de vragen waarop ik op dat plein in Waalwijk een antwoord zocht.
Het plein zelf was alvast symbolisch. Zo’n hedendaags smulplein, met veel horecazaken. Ernaast een grote, lege, gesloten kerk, de St. Jan. Vandaag kwamen ze niet om te smullen, maar voor Maarten, die juist het afzien als gebod had ingesteld.
Van der Weijden is een broodnuchtere, ongelovige wiskundige, maar hij leek me een hele goede goeroe.
Maarten heeft in elk geval een heilige tekst
Ik had zijn heilige tekst gelezen: zijn boek Beter. Daarin heeft hij het veel over het lijden (hoe hij kanker doorstond). En over presteren en succes (hoe hij olympisch kampioen openwaterzwemmen werd). Maar het fijne is dat hij niks moet hebben van kanker overwinnen à la Lance Armstrong.
Van der Weijden foetert in het boek juist tegen die filosofie, die van ziek zijn je eigen verantwoordelijkheid maakt. ‘Ik geloof in toeval en misschien heb ik nu wel dikke vette pech’, schrijft hij over zijn kanker.
Hij citeert onderzoek waaruit blijkt dat het geen donder uitmaakt of een patiënt nu positief denkt en ‘vecht’ of heel negatief is over zijn herstel: genezingskansen blijven hetzelfde. Niks prestatie: ‘Ik was de meest luie patiënt die je je kunt voorstellen.’
Op het einde van het boek neemt hij ook nog eens definitief afscheid van de prestatiecultuur. Er waren perioden dat hij zeven uur per dag in het zwembad lag om te trainen en vijftien uur per dag doorbracht in een speciale zuurstoftent, vertelt hij. Hij gaf z’n relatie op voor een medaille. ‘Ik vertel mezelf elke dag dat dit het mooiste leven is. Maar is dat wel zo?’
Nee, luidt het antwoord. Hij stopt met zwemmen op het moment dat hij olympisch kampioen en sporter van het jaar is geworden, want: ‘Ik wil geen slaaf meer zijn van mijn eigen prestatiedrang.’
Hij deed het niet voor het geld, niet voor een god, niet voor de clicks of eigen gewin
Als weinig anderen belichaamt Van der Weijden die omslag: van najagen van geluk naar streven naar betekenis.
Hij veranderde van een individuele sportmachine, de stappentellermens, in een sociaal bewogen geestelijk leider. Hij deed het niet voor het geld, niet voor een god, niet voor de clicks of eigen gewin.
Maarten leek me een neoliberale spijtoptant. Het enige mysterieuze leek me de vraag waarom hij actief is voor de VVD, de partij die tegenwoordig juist steeds op eigen verantwoordelijkheid hamert en het recht op pech juist ontkent.
Maar zijn bekeringsverhaal is wat veel meer mensen nu doormaken.
Op het podium nam Van der Weijden de microfoon en vertelde weer dat kanker gewoon een kwestie van pech of geluk is en dat-ie zelf zo lui was geweest. Hij was niet eens een winnaar, zijn poging had hij moeten staken, hij werd gehuldigd om een mislukking.
Maar op het plein voelde je waarom een ‘mislukte’ sponsortocht zoveel mooier was dan een gewonnen gouden plak.
De Elfstedenzwemtocht vinkt vier betekenisvakjes af
Als we die checklist van Esfahani Smith erbij pakken, dan vinkte Maarten al die vier betekenisvakjes af.
Hij gaf een heel duidelijk doel: geld inzamelen.
Hij gaf een goed verhaal, de media smulden ervan.
Hij gaf mensen het gevoel onderdeel te zijn van iets groters. (‘Het werd geen ding meer dat ik zelf deed, maar iets wat we met z’n allen deden’, zei hij over zijn zwemtocht die heel Nederland volgde).
In de donkere nacht zetten honderden boeren hun tractoren met de lichten naar het water: kippenvel
Als bonus gaf hij het lijden van de mensen betekenis. En gaf hun de leefregel mee dat het leven leuker wordt als je alles uit anderen probeert te halen in plaats van alles uit je zelf.
Zorgde hij ook voor mystieke momenten, momenten van kippenvel? Ja, zelfs dat.
Op het plein in Waalwijk vertelde Van der Weijden dat hij voorafgaand aan zijn tocht enorm opzag tegen een bepaald gedeelte: in de polder tussen de steden waar het echt pikkedonker zou zijn. ‘Maar er gebeurde iets magisch’, zei hij. ‘Honderden boeren zetten hun traktoren met de lichten naar het water. Normaal is het hier pikke-, pikke-, pikkedonker. Maar het is helemaal niet donker geweest!’