Iemand die ik niet had willen kennen
Af en toe schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Een moment dat de betovering verbrak, of het ongrijpbare verklaarde. Dit keer een ontmoeting met iemand die ik allang ken, maar liever nooit had ontmoet – en met mij ieder ander die hem tegenkwam.
Een onvermijdelijk weerzien, op een warme dinsdagavond dit keer. Een zitje van elkaar verwijderd op een bankje op een perron. Jij zegt hoi, ik zeg niks. Je zegt nog eens hoi, ik zeg het terug, je haalt je pik uit je broek en begint eraan te trekken.
Je bent de 86ste iemand die ik niet ken, maar stiekem ken ik je allang. Mijn moeder kent je ook. Mijn vriendinnen. Die vrouw daar, aan de overkant van het perron? Nooit gezien, maar zij kent je ook.
Je introduceerde jezelf voor het eerst in de brugklas, als gymleraar. Ik was toen ook al 1 meter 80 maar niet lang genoeg om zonder hulp, jouw vingers in mijn reet gedrukt, over de bok te komen. De jongens van 1 meter 60 hadden geen ondersteuning nodig.
Toen ik je een teringpedo noemde mocht ik op gesprek komen bij het afdelingshoofd – ik had altijd zo’n grote bek en moest oppassen met wat ik zei, ze merkten nu al dat andere leerlingen ook begonnen te klagen en zulke verhalen zijn schadelijk voor docenten.
Het was toch gezellig geweest?
Daarna ging je nooit meer weg. Je was de fysiotherapeut die tijdens het masseren van mijn schouder constant zijn vrije hand op mijn bil hield, mijn bh zonder vragen losmaakte. Door de stof van je broek heen drukte je lul tegen mijn heup, ik lag op mijn buik, zweeg, mijn gezicht ingeklemd door zo’n te hard kussen met een gat erin.
Het was pas bij de vraag ‘wat ik allemaal kon met die lange nagels’ en toen je mijn borsten ‘flinke jongens, zeg’ noemde, dat ik voelde dat ik ook aan anderen kon uitleggen waarom dit te ver ging. Over de aanrakingen alleen zouden vragen komen – ik kwam daar immers om zonder shirt onder jouw handen te liggen, niet?
Toen ik je confronteerde, een week later en niet langer verward en verstijfd, had je het allemaal niet zo bedoeld
Toen ik je confronteerde, een week later en niet langer verward en verstijfd, had je het allemaal niet zo bedoeld. Je had heel veel vrouwelijke patiënten, nooit klachten gehad. Je hoopte dat ik nog eens terugkwam, het was toch gezellig geweest?
Zo gezellig, dat je al een jaar of vijftien geleden verwerd tot de sleutelbos tussen mijn knokkels wanneer ik alleen naar huis loop, je de blik over mijn schouder blijft voordat de liftdeuren van mijn flat dichtschuiven. Je bent de stok onder in de werktas van mijn moeder, waarvan ze hoopte dat ik die voor altijd vreemd zou vinden.
Weet je nog? Weten je vrienden het nog?
Weet je nog, toen ik 14 was en ging dansen waar jij ook ging dansen en je zo hard in mijn kut kneep dat het blauw zag? Het tegen mijn ouders zeggen kon niet, ik was stiekem op stap gegaan en dit was blijkbaar waarom ze het me hadden verboden.
Of die keer dat je me vanachter bij mijn bekken greep, je kruis tegen me aan stootte en toen snel wegrende op Utrecht Centraal? Misschien weten je vrienden het nog, ze daagden jou en lachten mij uit.
Ik ken je van die keren die ik niet wil opschrijven omdat ik ze de vereeuwiging niet gun. Je bent de reden dat mijn broertje, vijfenhalf jaar jonger dan ik, liever meefietst tot pal voor de deur.
Je bent een hashtag die constant in twijfel getrokken moet worden, want misschien, ooit, was jij het toch niet. En dat zou zo oneerlijk zijn, naar jou toe. Zulke verhalen, leerde ik in de brugklas, kunnen schadelijk zijn. Voor docenten.
Dit zijn de keuzes
Iets subtieler dan pikken en vingers ben je de grap die gewoon gemaakt moet kunnen worden door degene die tegenwoordig ook niks meer zeggen mag.
Op dat bankje op het station geef je me een paar keuzes. Ik kan opstaan – ga je me dan volgen? Ga je me aanraken? Een mes trekken?
Ik kan de politie bellen – vlucht je dan, of word je agressief? Gaat de politie me geloven? Gaan ze komen? Ik kan schreeuwen, maar wat gaat die ene vrouw aan de overkant van het perron eraan doen?
Ik kan de politie bellen – vlucht je dan, of word je agressief? Gaat de politie me geloven?
Dus ik doe niks, terwijl jij harder begint te hijgen en steeds vooroverbuigt om oogcontact te maken. De trein komt aan, jij loopt weg. Naar een volgend bankje? Had ik alsnog de politie moeten bellen om dat te voorkomen? Waarom baal ik nog steeds dat ik geen aangifte heb gedaan omdat je lachende gezin op die foto in je fysiopraktijk daar last van zou krijgen?
Waarom maak je hier mijn verantwoordelijkheid van? Probleemeigenaar van jouw probleem.
Mijn beste gok is: jij weet het ook niet. Want ik ken jou, maar jij kent mij niet. Laten we die onvermijdelijke volgende keer eens kennismaken. Dan doe ik je de groetjes namens mijn moeder.