Op het schoolplein van de Tilburgse basisschool De Lochtenbergh rent een 6-jarig Somalisch jongetje rond met gespreide armen. Hij vliegt ‘terug naar Amerikaaa’. Geen geringe klus met al die galerijflats om hem heen. Terwijl haar broertje vliegt, laat Hanan (3) mij haar tekening zien: een amoebevormig dier waar in het midden een staart op is geplakt. ‘Een paard’, stelt haar net gelande broertje vast.

Hanan tekende haar paard in de steeds kleiner wordende klas van juf Nicole de Wit. Het is een peuterklas waar wordt aangeboden aan zogenoemde ‘doelgroeppeuters’ – kinderen wier ouders laagopgeleid zijn, in een schuldsaneringstraject zitten of de Nederlandse taal nog niet goed beheersen. De voorschoolse opvang, een vorm van spelend leren, moet ervoor zorgen dat deze kinderen straks zonder aan de basisschool kunnen beginnen.

De afgelopen negen maanden zijn er al 16 peuters vertrokken op De Lochtenbergh, een krimp van 35 procent

De terugloop van peuters op De Lochtenbergh gaat hard. Directeur Charissa van den Aker moet halverwege mijn interview onderhandelen over wie er straks gebruik mag maken van een van de twee vrijgekomen peuterlokalen – de muziekdocent of de oudercommissie. De afgelopen negen maanden zijn er zestien kinderen vertrokken, een krimp van 35 procent.

Tilburg is niet de enige stad die last heeft van een terugloop in die doelgroeppeuters. In en Rotterdam werd die krimp een paar weken geleden ook al opgemerkt. Daar ligt die tussen de

En dat is zorgelijk als je bedenkt dat nationale en internationale instanties het er unaniem over eens zijn dat juist investeren in onderwijs en zorg de beste manier is om jonge kansarme kinderen te behoeden voor de armoedespiraal waarin ze anders terecht kunnen

Waarom loopt het aantal peuters op peuterspeelzalen terug?

Hoe komt het dat peuters minder gebruik maken van de voorschool? Dat heeft alles te maken met de dit jaar ingevoerde wet, de zogeheten

In Nederland was het aanbod voor jonge kinderen lang versnipperd. Je had kinderdagverblijven, opgericht voor de opvang van kinderen van werkende ouders, en peuterspeelzalen, opgericht ter bevordering van de ontwikkeling van kinderen in een tijd dat de meeste moeders niet werkten.

De kinderopvangorganisaties zijn in 2005 ‘vermarkt’. Zij moesten vanaf dat jaar met elkaar concurreren en zichzelf financieel staande zien te houden. De peuterspeelzalen bleven tot januari van dit jaar gefinancierd door gemeenten en waren dus goedkoper.

Voor niet-werkende ouders waren die peuterspeelzalen financieel veel aantrekkelijker dan de kinderdagverblijven. Met name in de grote steden leidde dit tot een vergroting van de kloof tussen de kansrijke en de kansarme

Nu moeten ook de peuterspeelzalen zich zonder subsidie staande houden op de peutermarkt

Kinderdagverblijven werden voornamelijk bezocht door kinderen uit meer welvarende gezinnen waarvan beide ouders werkten, en peuterspeelzalen werden bezocht door kinderen uit minder welvarende gezinnen, veelal ‘doelgroepkinderen’.

Om dit versnipperde aanbod, deze segregatie van kinderen en de oneerlijke concurrentie tussen de goedkopere (want door de gemeente gesteunde) peuterspeelzalen en de kinderdagverblijven te voorkomen, werd besloten om per januari 2018 alle peuterscholen gelijk te schakelen met de kinderdagverblijven.

Dat betekent dat ook de peuterspeelzalen zich nu financieel staande moeten houden op de peutermarkt. En dat de kinderdagverblijven óók voorschoolse educatie mogen aanbieden. Daarmee worden de kinderdagverblijven, anders dan vroeger, ook toegankelijk voor kinderen van ouders die niet werken, maar wél recht hebben op voorschoolse

De papierwinkel is weer ingewikkelder geworden

Door de wetswijziging is de voorschoolse opvang nu weliswaar nog steeds gesubsidieerd, maar niet langer gratis voor ouders met of

Nog los van het feit dat een deel van de ouders van doelgroeppeuters nog moeite heeft met de Nederlandse taal – wat het aanleveren van de om in aanmerking te komen voor subsidie bemoeilijkt – kampt een deel met (soms forse) problemen als schulden.

In zo’n situatie is het al snel om te voldoen aan de administratieve eisen van een subsidieaanvraag voor de voorschool.

Dat het (deels) nieuwe betaal- en subsidiesysteem inderdaad problemen oplevert, ervaart directeur Van den Aker nu aan den lijve. ‘We hebben twee uur per week vrij moeten maken om ouders te helpen alle goede papieren aan te leveren. En hoewel de meeste ouders maar iets meer dan 16 euro per maand hoeven te betalen, heb ik toch zeventien pagina’s met openstaande rekeningen.’

Een voorzichtige eerste conclusie: ouders haken af om financiële redenen

Wat Van den Aker ook merkt, is dat ouders het vaak moeilijk vinden om het geld dat ze rechtstreeks van de Belastingdienst krijgen, goed te hanteren. ‘Ouders die het gelukt is om de subsidie aan te vragen krijgen dit geld gestort op de twintigste van de maand – vijf dagen vóór het geld gestort moet worden op de rekening van de voorschoolse instelling.

Dat betekent dat ze dit geld bijna een week opzij moeten leggen. Dat is niet makkelijk als je van een heel klein bedrag moet rondkomen. Het geld gaat dan al snel op aan een paar schoenen voor de kinderen, of aan een nog openstaande schuld.’

Ze legt uit dat er weleens geëxperimenteerd is met een regeling waarbij de subsidie van de werkende ouders rechtstreeks naar de voorschoolse instelling ging, maar daar kwam zo veel administratief bij kijken dat de ouders daar weinig mee opschoten of gewoon afhaakten.

‘Als ouders dan weer even zonder werk zitten, komt de regeling te vervallen en moeten ze weer een hele administratieve molen in’

Van den Aker: ‘Bovendien zitten veel van onze ouders in een steeds wisselende situatie. Soms hebben ze tijdelijk een baan en komen ze in aanmerking voor de ene subsidie. Maar als ze dan weer even zonder werk zitten, komt de regeling te vervallen en moeten ze weer een hele administratieve molen in om in aanmerking te komen voor een ándere subsidieregeling.’

Op basis van de eerste signalen uit Rotterdam, en Tilburg lijken de voorspellingen van onder anderen uit te komen. Vanaf het moment dat er administratieve en financiële drempels zijn opgeworpen voor ouders van kinderen die het risico lopen om te beginnen met een achterstand, heeft een deel van hen het inderdaad af laten weten. En daarmee zijn de ontwikkelingskansen van hun kinderen dus verslechterd.

Van gemeentevoorziening naar marktspeler

De voormalige peuterspeelzalen – waar de voorschool in de meeste gemeenten nog wordt aangeboden – krijgen ook te maken met een ander probleem: het wordt moeilijker om kwaliteit te blijven leveren.

Dat komt doordat ze nu net als de kinderdagverblijven speler zijn geworden op de markt. Daardoor wordt het moeilijker voor hen om zich exclusief te blijven richten op de pedagogische Ze moeten immers ook hun hoofd financieel boven water zien te houden.

Daarvoor moeten de voorscholen snel kunnen inspelen op de grillige kinderopvangmarkt waar – afhankelijk van de conjunctuur en het overheidsbeleid – de vraag het ene jaar hoog en het volgende

Dat vraagt weer om maatregelen die de kwaliteit niet altijd ten goede komen. Denk aan het inschakelen van meer flexwerkers, het bedenken en uitvoeren van slimme marketingstrategieën en het organiseren van administratieve en financiële begeleiding van ouders die anders dreigen af te vallen.

Ook hier kan Van den Aker over meepraten: ‘Ik heb niet alleen een spreekuur moeten organiseren voor ouders, ik heb door alle administratie ook minder tijd om op de werkvloer aanwezig te zijn en mee te denken over wat nodig is om de kwaliteit te verbeteren.’

‘De Tilburgse Kinderopvanggroep, waar mijn vijf peutervoorzieningen ook onder vallen, heeft zelfs iemand in dienst moeten nemen om alle peuterschooldirecteuren te kunnen bijstaan. Allemaal tijd en geld die niet bij de kinderen terechtkomen. Ik had liever een extra juf op de groep gehad.’

Kinderen kunnen toch leren van elkaar?

Een van de oplossingen die regelmatig aangedragen wordt voor de nadelen van de Harmonisatiewet, is een basisvoorziening voor peuters waar iedereen kan profiteren van voorschoolse educatie.

Alle kinderen vanaf 2 jaar zouden recht moeten krijgen op vier dagdelen peuterschool per week

De sympathisanten van dit plan – de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Brancheorganisatie Kinderopvang, Branchevereniging Maatschappelijke Kinderopvang, Sociaal Werk Nederland en de PO-Raad – stellen dat alle kinderen vanaf 2 jaar recht moeten krijgen op vier dagdelen (zestien uur) peuterschool per week.

Door zo’n brede, gratis basisvoorziening wordt de peuterschool heel toegankelijk voor alle kinderen – ongeacht of hun ouders werken, of in aanmerking komen voor voorschoolse educatie.

Zij wijzen op het rapport van de waarin staat dat kinderen in een gemengde setting veel kunnen leren van elkaar. Bijkomend voordeel is dat je op die manier afkomt van het onsympathieke stempel ‘doelgroepkind’.

Is het eerlijk als het geld verdeeld wordt over alle peuters?

Ik was zelf tot voor kort voorstander van dit plan. Tot ik hierover sprak met hoogleraar pedagogiek Paul Leseman van de Universiteit Utrecht en later ook met sociaal ondernemer, schrijver en directeur van De Rotterdamse Peuterschool Heinz Schiller.

Volgens Leseman en Schiller klinkt zo’n basisvoorziening heel sympathiek, maar is het sterk de vraag of de ‘doelgroepkinderen’ in de huidige situatie wel bij een maatregel waarbij het hele peuterbudget egaal wordt uitgesmeerd over alle peuters van Nederland.

Zij vinden dat je het geld beter kunt inzetten voor de groep die er het meeste baat bij heeft – de kinderen die het risico lopen een achterstand te hebben, dus. Dan hou je die segregatie op korte termijn weliswaar in stand, maar zorg je op lange termijn voor minder segregatie omdat je de ontwikkelingskansen van de kinderen dan écht vergroot.

Zij wijzen om te beginnen op van de Universiteit Utrecht en het Amsterdamse Kohnstamm Instituut, waaruit blijkt dat de huidige voorschoolse voorziening nog niet genoeg effect heeft.

De achterstand die kinderen inhalen als ze gebruikmaken van de voorschool, is ongeveer een halfjaar. Dat betekent dat ze in plaats van één jaar achterstand nu een halfjaar achterlopen als ze beginnen in groep 3 van de basisschool.

Kinderen met risico op achterstand zijn slechter af in de grote peutermassa

Met andere woorden: er moet nog een forse inspanning geleverd worden om de doelgroepkinderen écht verder te helpen. En forsere inspanningen kosten bijna altijd meer geld. Geld dat bijvoorbeeld gebruikt kan worden om de doelgroepkinderen eerder te laten beginnen.

naar de effecten van early childhood education and care (de internationaal gehanteerde term voor kinderopvang en peuterschool), laat volgens Leseman zien dat het voor kinderen met een vergrote kans op een achterstand heel zinvol kan zijn om al op 1-jarige leeftijd te beginnen met in plaats van met 2,5 jaar, zoals nu het geval is. ‘Dit in tegenstelling tot de kinderen die opgroeien in een middenklassegezin. Daar zien we die positieve effecten doorgaans pas vanaf 3 jaar.’

De moeder van peuter Hanan kwam met 17 jaar uit Somalië naar Nederland en kon niet lezen en schrijven

Met meer geld kunnen pedagogen op de voorscholen ook meer aandacht besteden aan het begeleiden van ouders. Zoals Deego, de 32-jarige moeder van peuter Hanan. Zij vertelt me dat ze op haar zeventiende naar Nederland kwam en nog helemaal niet kon lezen of schrijven.

Aangemoedigd door peuterjuf Nicole de Wit gaat ze nu op woensdagmiddag naar de bibliotheek met een groepje kinderen en leest ze hen voor. Ouders zoals Deego kunnen nog veel meer voor hun kinderen betekenen met intensievere begeleiding,

Meer geld betekent meer docenten voor minder kinderen

Tot slot maakt meer geld het eenvoudiger om meer hbo-geschoolde docenten aan te nemen, die minder kinderen begeleiden. In de huidige situatie ‘staan’ er twee juffen als het tegenzit op zestien peuters. Dat is te weinig voor een groep kwetsbare kinderen, stelt ook juf De Wit.

‘Omdat mijn groep op dit moment niet zo vol zit, kon ik gisteren met de kinderen naar het park. Daar leerde ik ze op een hele andere manier kennen. Neem Hudhaif, een klein onopvallend jongetje dat zelden zijn mond opendoet. Ik dacht dat hij niet kon praten. Maar in het park ging hij opeens ‘aan’.’

‘Helaas zit mijn klas na de herfstvakantie weer voller vanwege de samenvoeging van de twee groepen. Ik weet zeker dat hij dan helemaal onderuit schiet. Ik baal echt heel erg dat ik niet meer voor zo’n jongetje kan betekenen.’

Waarom meer segregatie latere segregatie helpt te voorkomen

Los van dit ‘besteed je geld gericht’-argument, is er volgens Leseman en Schiller nog een reden om voorlopig de kinderen die baat hebben bij de voorschool niet te laten opgaan in de grote peutermassa. Uit het eerder aangehaalde Pre-COOL-onderzoek van de Universiteit Utrecht blijkt namelijk dat de pedagogische kwaliteit van een voorschool hoger is,

‘We weten nog niet zeker hoe dat komt’, zegt Leseman. ‘Maar we denken dat de medewerkers daar meer doordrongen zijn van het belang van hun werk voor de ontwikkeling van de kinderen.’

Hij wijst op nog niet gepubliceerd onderzoek van de Utrechtse promovenda Willeke van der Werf, dat laat zien dat de mate waarin een peuterorganisatie – directie én pedagogisch medewerkers – begaan is met de problematiek van de peuters, verband houdt met de pedagogische kwaliteit.

Verder valt op dat deze maatschappelijk geëngageerde mentaliteit vaker wordt gemeten bij de voormalige peuterspeelzalen en de niet-commerciële instellingen dan bij de grotere, op winst gerichte kinderdagverblijven.

‘Minimaal voldoende is niet voldoende voor doelgroepkinderen. De ambitie zou veel hoger moeten zijn’

Mijn tegenwerping dat alle instellingen die voorschools onderwijs aanbieden, of het nou een voormalige peuterspeelzaal of een commerciële kinderopvangorganisatie is, toch moeten voldoen aan de minimale kwaliteitseisen, veegt de hoogleraar van tafel. ‘Minimaal voldoende is niet voldoende voor doelgroepkinderen. De ambitie zou veel hoger moeten zijn.’

Segregeren om verdere segregatie te voorkomen. Het is een onsympathieke stelling. Maar zolang er geen geld wordt vrijgemaakt om álle kinderen de kwaliteit en zorg te bieden die nodig zijn om een jongen als Hudhaif wél uit de verf te laten komen, vind ik het verdedigbaar.

Voor de zekerheid toets ik de stelling ook nog even bij Jeannette Doornenbal, lector Jeugd, Educatie en Samenleving aan de Hanzehogeschool Groningen. Zij heeft er moeite mee. ‘Ik vind het verschrikkelijk dat we in een situatie zitten waarin we dit soort maatregelen moeten bedenken om kinderen in achterstandssituaties verder te helpen. Het is namelijk niet niks om in je tweede levensjaar al als doelgroepkind bestempeld te worden en tot de minderheidsgroep te behoren.’

‘Maar dat zou slechts een emotioneel argument zijn om tégen segregeren te kiezen’, zegt ze later. ‘De feiten liegen er niet om. Dus als je me het mes op de keel zet, ja, dan zeg ik dat segregeren op dit moment inderdaad beter is.’

Lees ook:

Waarom kinderen in klassen zitten (en school toch geen fabriek is) Ons onderwijs stamt nog uit het industriële tijdperk en daarom lijken onze scholen zo op fabrieken, hoor ik vaak. Dat lijkt een goede reden om het onderwijs helemaal anders in te willen richten. Alleen: het klopt niet. Lees het verhaal van Johannes hier terug Per 1 januari gaan bedrijven over de peuteropvang. Dat is niet in het belang van het kind Bijna onopgemerkt gaat de peuteropvang op de schop. Vanaf 1 januari is de peuterspeelzaal in handen van de markt. Gevolg: de ontwikkeling van het kind staat niet langer centraal. Lees het verhaal van Marilse hier terug