Waarom ik m’n vmbo-klas niet stil kon krijgen
Nergens is het zo druk in de klas als in Nederland. Voor veel docenten is dat – naast administratieve rompslomp en overvolle agenda’s – een grote bron van stress. Ik bleek daarop geen uitzondering.
Ik dacht dat ik het kon: lesgeven.
Ordeproblemen had ik alleen gehad die allereerste les die ik gaf aan klas 2S, acht jaar geleden. Die ‘S’ stond voor ‘sportklas’, een groep met iedere dag een blokuur gym. Zogenaamd omdat in die klas alle sporttalenten zaten, maar in feite was het een effectieve manier om alle kinderen met adhd zo uit te putten dat ze aan het eind van de schooldag bij pap en mam op de bank lekker rustig waren.
En ik moest die klas dus Nederlands geven. Ik was 22, nog niet begonnen aan de lerarenopleiding en had het lesboek één dag eerder in m’n handen gedrukt gekregen. Mijn plan was de eerste les even met de klas door te nemen waar ze in het lesboek waren gebleven, want ik verving een docent die met zwangerschapsverlof was gegaan.
Ik bleek hun vierde docent Nederlands dat schooljaar te zijn, en met dat lesboek doornemen waren we na drie minuten wel klaar. In de veertig minuten daarna namen de leerlingen de les over.
Aan het eind van de les zei ik: ‘Dit sloeg nergens op, dat weten jullie en dat weet ik ook’
Ik besloot het even te laten gaan, want een plan voor ‘wat komt er na mijn woede-uitbarsting’ had ik niet. Ik knoopte een gesprekje aan met Angenieta, een leerling op de eerste rij. ‘Hij lacht er gewoon bij!’ hoorde ik een leerling roepen terwijl een met brood gevuld boterhamzakje door de klas vloog.
Aan het eind van de les zei ik: ‘Dit sloeg nergens op, dat weten jullie en dat weet ik ook. Morgen gaan we het anders doen.’ De dag erop wijdde ik tachtig minuten stoïcijns aan de aankomende toets woordsoorten. Iedere leerling kon één waarschuwing krijgen, bij een tweede vloog-ie eruit. Iedereen moest z’n mond houden, opletten en meeschrijven. En dat deden ze gewoon.
Ordeproblemen heb ik sindsdien niet meer ervaren. Tot dit schooljaar.
Waar niet-leraren weinig over praten: ordeproblemen
Iedere leraar weet: orde in de klas is een voorwaarde om les te kunnen geven, om kinderen iets te leren. Daarmee bedoel ik niet dat leerlingen nooit iets mogen zeggen, maar dat ze stil zijn wanneer de leraar wil dat ze stil zijn.
De OESO concludeerde in 2016 dat het nergens in de wereld zo druk is in de klas als in Nederland
Toch gaat het daar in beleidsstukken en op onderwijscongressen zelden over. De reden is simpel: de beleidsmedewerker hoeft vanachter zijn bureau nooit een klas stil te krijgen, een keynote speaker is het niet gewend dat een groep door zijn microfoonstem heen kletst. Orde en ordeproblemen, daar heeft alleen de leraar mee te maken, en wie z’n klas niet stil krijgt houdt het liefst de deur van z’n lokaal dicht.
Er zijn aanwijzingen dat het met die orde in het Nederlandse onderwijs niet zo goed gesteld is. De OESO concludeerde in 2016 dat het in geen ander goed presterend onderwijsland zo druk is in de klas als in Nederland. Dat heeft wellicht te maken met de ‘autoritatieve’ opvoedingsstijl die in Nederland dominant is: wij straffen onze kinderen niet alleen, of dragen hen op wat ze moeten doen, maar gaan ook met ze in gesprek en tonen begrip. Nederlandse kinderen zijn niet bang voor hun ouders, en ook niet voor hun leraren.
Wanneer we over werkdruk in het onderwijs praten, gaat het vaak over administratieve lasten en overvolle agenda’s. Wat we daarbij vergeten is dat ook het lesgeven zelf een bron van stress kan zijn, wanneer het even niet zo lekker loopt.
Dat ervoer ik afgelopen maanden zelf.
En toen had ik geen orde meer
Want vorige maand was het in mijn 3 vmbo-t-klas ook bepaald niet stil.
Na zes jaar voor de klas als leraar Nederlands en één gap year, besloot ik dit schooljaar les te gaan geven op een nieuwe school. Drie klasjes, meer niet, om als journalist het contact met het onderwijs niet te verliezen en ook omdat ik het contact met leerlingen miste. Ik kreeg een 3 havo, een 2 vwo, en, voor het eerst, een vmbo-klas (klas 3).
Collega-vrienden hadden me een week voor het schooljaar begon al gevraagd of ik niet bang was voor die klas. ‘Ik zou dat niet durven’, zeiden ze bemoedigend.
Wat er gebeurde?
Eigenlijk moet je vragen: wat doe je als je twintig kinderen in een klas hebt van wie er acht hun huiswerk niet hebben gemaakt, drie hun boeken niet bij zich hebben, vier vinden dat het lokaal stinkt en vragen of het raam open mag, twee vinden dat het lokaal stinkt en vragen of ze deo mogen spuiten, drie oortjes in hebben, twee na een waarschuwing nog steeds op hun Chromebook Instagram aan het checken zijn, er eentje opstaat omdat-ie naar de wc wil om z’n neus te snuiten en een ander halverwege de les het licht uitdoet?
Al die pubergedragingen afzonderlijk had ik al wel eens meegemaakt. Maar alles tegelijk? Hoe was het zover gekomen?
Een beknopte geschiedenis van een drukke klas
De eerste les ging het nog best goed. Ik merkte wel dat deze leerlingen wat drukker waren dan ik gewend was. Ik moest er iets vaker op wijzen dat leerlingen stil moesten zijn als ik aan het woord was, maar vond dat ook wel leuk. In die 3 vmbo moest ik tenminste werken, terwijl ik in 2 vwo al gelijk m’n ‘thee-test’ kon doen: ‘Klas, ik ga even thee halen, en als ik terugkom en jullie nog steeds aan het werk zijn, weet ik dat dit een goed jaar wordt.’ Werkt altijd.
Op dag twee had ik voor m’n drie klassen dezelfde les voorbereid: een ballondebat. Ik vertel dan dat er een luchtballon op een berg afvaart en dat iedereen in de luchtballon eruit moet springen op één iemand na – die overleeft. Leerlingen moeten dan een bekend persoon kiezen en in één minuut beargumenteren waarom juist zij in de luchtballon moeten blijven.
2 vwo ging hard aan het werk. ‘Mag je ook iemand zijn die niet meer leeft?’ ‘Mag het ook iets langer dan een minuut zijn?’ In 3 havo hadden leerlingen er meer moeite mee te kiezen wie ze wilden zijn, en kozen opvallend veel leerlingen ervoor Kim-Jong Un te zijn.
In 3 vmbo deed bijna niemand iets. Het werd rumoerig, leerlingen probeerden stiekem YouTube-filmpjes te kijken, schreeuwden van de ene naar de andere kant van de klas.
Misschien had ik de opdracht niet goed uitgelegd.
Ik deed wat ik acht jaar geleden ook had gedaan: er niet te veel aandacht aan besteden, en de volgende les streng beginnen.
Ik had die volgende les goed voorbereid. Toen de bel ging, zat ik al klaar met m’n lesboek op de juiste pagina open en een powerpointpresentatie klaar. Terug naar de basis: uitleg, in stilte uit het boek werken, nabespreken.
Maar in plaats van m’n leerlingen, kwam er een andere leraar binnen.
Ik bleek in het verkeerde lokaal te zitten. Mijn lokaal was er tegenover. Een technieklokaal, met werkbanken en krukjes in plaats van ordelijke rijen tafels en stoelen. Niet de ideale plek om een klas drie kwartier stil aan het werk te zetten.
Dat lukte dan ook niet.
Het lesboek werkte ook niet echt mee. Neem de openingsalinea van een tekst die leerlingen moesten lezen over het verdwijnen van het lidwoord ‘het’.
Kortom: de les leesvaardigheid werd geen succes
‘‘De paard’, ‘de huis’ en ‘de leven’. Dat klinkt je nu waarschijnlijk pijnlijk in de oren. Maar dat kan best veranderen. Taal is immers in ontwikkeling. Volgens onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam sterft ‘het’ als lidwoord misschien wel uit.’
Gevolgd door de vraag: ‘Welke zin maakt de lezer nieuwsgierig om verder te lezen?’
Moet je je voorstellen dat je 15 jaar bent, verliefd bent op ten minste drie meisjes in je klas, en na schooltijd stiekem blowt voordat je achter je PlayStation kruipt. Is het verdwijnen van het lidwoord ‘het’ dan iets waar je nieuwsgierig van wordt?
Kortom: de les leesvaardigheid werd geen succes.
En de les daarop ook niet. Ik wilde beginnen met een kwartiertje in stilte lezen en had als regel gesteld dat ik geen smartphones op tafel wilde zien liggen. Twee meisjes van wie ik het mobieltje toch zag, stuurde ik naar de mediatheek om ‘m daar in te leveren.
Na tien minuten kwamen ze terug. ‘Van de conciërge hoeven we ‘m niet in te leveren. Dat moet alleen als je je telefoon aanraakt. En dat deden we niet.’
De klas begon te joelen en ik liet het er maar bij zitten. Niet weer een conflict.
Maar fuck, dacht ik een minuut later, de conciërge? Die heeft met die hele smartphoneregel niets te maken! De leerlingen waren me te slim af geweest.
Waarom orde houden juist op het vmbo lastig is
Ik vroeg aan collega’s wat ik toch met die klas aan moest. Die zeiden dat lesgeven in het vmbo echt ander werk is dan lesgeven op het vwo. Dat je de eerste zes weken vooral bezig bent een band op te bouwen, en dat ze daarna pas aan de slag gaan. Voor jou. Dat je de lat niet te hoog moet leggen, en dat het al winst is dat deze kinderen overdag niet op straat hangen. En dat je veel structuur moet bieden en consequent moet zijn.
Precies de dingen waar ik niet goed in ben en die van m’n lessen op het vwo daarom juist een levendige bedoening maakten. ‘Ik haat het als er een lesplan op het bord staat, want dan weet je precies wat je het komende uur allemaal moet gaan doen’, merkte een leerling uit 6 vwo eens op. Ik had nooit zo’n lesplan op het bord staan, m’n plannen veranderden daar te vaak voor tijdens de les.
Thuis pakte ik Orde houden in het vmbo van wiskundedocent René Kneyber erbij. Daarin legt hij uit waarom het juist in vmbo-klassen zo moeilijk is om orde te houden. Niet alleen krijgen vmbo-docenten te maken met puberproblematiek, ook hebben zij veel vaker leerlingen met leerproblemen, motivatieproblemen, gedragsproblemen en handelingscontroleproblemen in de klas.
Naar schatting kan zo’n 25 procent van de leerlingen in het vmbo (inclusief ‘vmbo-basis’ en ‘vmbo-kader’) geen diploma halen zonder extra aandacht en expertise. Door de invoering van de Wet passend onderwijs in 2014 hebben scholen de plicht leerlingen die extra zorg nodig hebben in eerste instantie mee te laten draaien in het reguliere onderwijs. Veel leerlingen die voorheen hun plek vonden in het speciaal onderwijs, kwamen zo in het reguliere onderwijs terecht – en met name in het vmbo.
Wat ik fout had gedaan
Ik had die eerste lessen veel fout gedaan, las ik in het boek van Kneyber. De lat lag te hoog, het tempo ook. Tijdens de les dreigde ik met straffen die ik vervolgens niet uitdeelde. Ik kende geen van de namen van de leerlingen. In m’n vwo-klas kwam ik daarmee weg, daar kon ik zeggen ‘klas, ik wil dat jullie stil zijn’, maar in m’n vmbo-klas moest ik iedereen individueel aanspreken.
In de lessen die ik dit schooljaar gaf, leidde iedere beslissing tot een nieuwe eruptie van onrust
En het werkte ook niet mee dat de school nieuw voor me was. Leerlingen wisten nog niet dat je met meneer Visser best kan lachen als je maar stil bent wanneer hij aan het woord is. Ik wist nog niet dat een leerling eruit sturen op deze school een veel strengere straf was dan op m’n vorige school.
Een leraar heeft op een lesdag zo’n honderd interacties met individuele leerlingen en moet elke twee minuten een beslissing nemen om de voortgang van de les te waarborgen. Mag een leerling wel of niet naar de wc? En als een andere leerling dan ook wil? Schrijf ik iets op het bord met het risico dat leerlingen beginnen te praten als ik met m’n rug naar de klas sta, of schrijf ik niets op, met het gevaar dat er een paar op het moment van m’n uitleg net even niet opletten?
In de lessen die ik in die vmbo-klas gaf leidde iedere beslissing tot een nieuwe eruptie van onrust. Het kompas dat op m’n vorige school zo fijntjes was afgesteld, zwabberde nu alle kanten op.
Dat is zo aan het begin van het schooljaar niet zo gek, volgens Kneyber. In Engeland is er een gezegde onder docenten: ‘Never smile till Christmas.’ Tot aan de kerstvakantie moet een leraar rechtdoorzee, helder en streng zijn. De conflictfase, heet die periode. Kneyber: ‘Er is onvoldoende een band opgebouwd om op basis van loyaliteit aan elkaar tot oplossingen te komen. (...) Het hoogtepunt in de conflictfase is de vierde week. Dan gaat het er in het algemeen van beide kanten het felst aan toe.’
Ik moet denken aan een leerling die ik na liet komen omdat ze tijdens de les niets uitvoerde. We hadden het volgende gesprek:
‘Ik merk dat je voortdurend opstandig bent.’
‘Zo ben ik gewoon.’
‘Maar dat is niet heel handig in de les.’
‘Ik ben blij met wie ik ben en ik ga niet veranderen.’
‘Maar dan moet ik je iedere les straf gaan geven. Dat is toch ook geen oplossing?’
‘U doet maar.’
Dat was precies in die vierde week geweest. Zou ik gewoon nog even moeten doorzetten?
Wat ik leerde van mijn terugkeer in het onderwijs
Ik had graag constructief af willen sluiten, met dingen die ik voortaan anders zou doen in m’n les. En dan over een paar maanden het stuk ‘Hoe ik m’n 3 vmbo aan het werk kreeg’ schrijven. Ik heb flarden van dat stuk al ergens in een document staan.
Maar helaas, dat stuk komt er niet: ik ben gestopt met lesgeven. Dat ligt niet alleen aan die drukke vmbo-klas. In blakende gezondheid had ik graag geleerd hoe je zo’n klas stil kunt krijgen, maar het is niet het goede moment daarvoor. Ik ben een tikkie overspannen. M’n comeback in het onderwijs blijft bij de zes weken tot aan de herfstvakantie. De Johnny Heitinga van het onderwijs, zal ik op m’n visitekaartje laten drukken.
Wat leerde ik van deze kortstondige terugkeer?
Van de bedrijfsarts moet ik het even rustiger aan doen. Op de redactie van De Correspondent lees ik stukken mee, help ik de eindredactie een beetje en schrijf ik zo nu en dan eens een stukje zonder dat ik een deadline heb. Dat gaat prima.
Maar hoe zou zo’n terugkeer er in het onderwijs uitzien? Dat lijkt me veel lastiger. Lesgeven op halve kracht kan niet. Dan lopen die lessen minder goed, worden leerlingen drukker, waardoor die lessen weer minder goed lopen en leerlingen drukker worden. En zeker vmbo-klassen hebben leraren nodig die topfit zijn. Het zijn niet alleen de administratieve lasten en overvolle agenda’s die ervoor zorgen dat een kwart van de leraren kampt met burn-outklachten, ook het lesgeven zelf kan loodzwaar zijn.
Bouwvakkers gaan vaak eerder met pensioen omdat hun lichaam naar de ratsmodee is. Het is terecht dat leraren wat vaker vakantie krijgen: niet het lichaam, maar de geest heeft rust nodig.